1923
Nó. 29
Zaterdag 7 April
46e Jaargang
Een geheimzinnig geval.
FEUILLETON
Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs voor Goes 50 cent per kwartaal,
voor buiten Goes f 1,50 per half jaar franco per poet.
ADVERTENTIËN voor Dinsdag en
Vrijdagmiddag 12 UUR te bezorgen hij
de N.V. Goesche Courant en Kleeuwens
Ross' Drukkers- en Uirgeversbedrijf.
Adveitentiën 10 cent per rege'.
Bij contrac eeren van minstens 1000 regels per jaar
zeer belangrijke reductie.
Advertentiën, als geboorte-, huwelijks-, verjarings-, doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen, met meer dan acht
regels beslaande, voor den prijs van f 1,
De vorige week waren te Rot
terdam en te 's Gravenhage en
misschien ook elders wat wij
niet weten in den gemeenteraad
voorstellen aan de orde, om met
Paschen aan de van gemeentewege
ondersteunde werkloozen een extra-
uitkeering van het steunbedrag
over een week toe te kennen. Te
Rotterdam werd dit voorstel met
28 tegen 19 stemmen verworpen.
In Den Haag werd ook geweigerd,
om die uitkeeiing aan al de ge
noemde werkloozen te schenken
maar er werd daar een voorstel
van Burgemeester en Wethouders
aangenomen, om de bedoelde extra-
Paaschuitkeering toe te kennen aan
die werkloozen, die geacht konden
worden, het meest met verarming
te worden bedreigd, en als zoodanig
werden dan degenen beschouwd,
die reeds gedurende drie maanden
of langer door tusschenkomst van
hun vakvereeniging steun van de
gemeente ontvingen.
Het christelijk-historische blad
z/de Nederlander" geeft een be
schouwing over deze zaak. Het
artikel is merkwaardig genoeg, dat
we er enkele gedeelten uit over
nemen. Het zegt dan „Wij achten
de Rotterdamsche beslissing de
goede. Over langdurige werkloosheid
denke men niet te licht. Het is een
vreeselyk kwaad. Het is een zeer
pijnlijke ervaringeen gezin, dat
tot zekere welvaart kwam, tenge
volge van langdurige, werkloosheid
te zien achteruitgaan. Het is plicht
van de overheid te trachten, dien
73 Roman van H. W.
„Ik ben tot uw dienst".
Blenke wees op den stoel waarop
Leo had gezeten. //Maar ik heb niet
veel tijd".
z/Ik zal u niet lang ophouden",
zei de onbekende, met een vrien
delijk lachje tegenover hem plaats
nemende.
„Sinds gisteren eerst te Weenen,
volgde ik vandaag den heer met
wien u in gesprek waart. Hij is't,
om wien ik u lastig moest vallen".
„Dus geen schuldeischer van
Wiedenstein", dacht Blenke
//Zou ik van u mogen vernemen,
wie die heer is? U zoudt me ten
zeerste verplichten
De criminalist werd in Blenke
wakker. Bij vestigde een onder
zoekenden blik op den onbekende.
„'t Zal wel onnoodig zijn er een
geheim van te. maken, want de
achteruitgang zooveel mogelijk te
keeren.
In vroegere tijden is tengevolge
van werkloosheid zeer veel geleden.
Door de opbloeiende weikloozen-
kassen en de meer ernstige be
moeiing van de overheid met de
werkloosheid is in lateren tijd de
hierdoor ontstane ellende veel ver
zacht. Nimmer echter mag uit het
oog verloren worden, dat aan het
ondersteunen van de werkloozen
met betrekkelijk hooge bedragen
drie gevaren verbonden zijn, die
nimmer zijn weg te nemen, doch
met wier werking daarom des te
ernstiger moet worden gerekend.
Ten eerste zijn bij de onder
steunde werkloozen een aantal
werklieden, die tot voor korten
tijd een zeer hoog loon verdienden.
Hier had spaarzaamheid veel ellende
kunnen voorkomen. De gemakkelijk
verkregen ondersteuning werkt hier
als een premie op de zorgeloosheid.
Ten tweede is het zeer moeilijk
bij werkloosheidsvoorziening, de
kwade elementen, die voor werken
weinig gevoelen, te scheiden van
de waarlijk-werkzoekenden. Gemak
kelijke ondersteuning werkt bij deze
kwade elementen als belooning van
arbeidsschuwheid.
Ten derde mag nooit vergeten
worden, dat werk-missen moet
leiden tot werk-zoeken, en dat
werk zoeken leidt tot werk-vinden.
Gemakkelijke ondersteuning werkt
het ontdekken van nieuwe werk
gelegenheid tegen. Deze drie ge
varen bestaan, en er is geen zeker
middel, hen te overwinnen. Ieder,
die zich veel bezig hield met het
bestrijden der werkloosheid en het
geheele stad kent hem, mijnheer
Yon Wiedenstein namelijk, een ge
wezen officier".
„Zoo Wiedenstein dus". 't
Was papa Lübke, de oude, van dak
beroofde, rondzwervende man,
maar zoo geheel anders in kleeding
en voorkomen dan voor driejaren,
en met een hoogernstig gelaat.
Hij keek peinzend voor zich heen,
toen weer vragend naar Blenke,
als wist hij niet in hoever hij dezen
nog lastig mocht vallen.
//Wiedenstein", herhaalde hij,
voor zich ziende, Maar Blenke zag
er zoo welwillend uit, hoewel hy
niet weten kon hoe gaarne deze
over Wiedenstein sprak en hoorde
spreken.
„Zou ik u om aenige inlichtingen
betreffende dien heer mogen ver
zoeken, als u namelijk de omstan
digheden waarin hy verkeert"
„O, die zijn ongelukkigerwijs
genoeg bekend. Zooeven verliet
hy nog dit lokaal met een zijner
schuldeischers, die hem niet veel
rust laten. De arme vrind zit
er dik in. 't Is niet onbescheiden
er over te spreken".
-Zoo hm De oude lei
ondersteunen van werkloozen, ont
moette deze gevaren en stuitte op
de onmogelijkheid hen afdoend te
bestrijden.
Daarom eisent de ondersteuning
van werkloozen naast een ruime
beurs veel menscbenkennis, veel
zorg en veel beleid. Al wat gelijkt
naar royaliteit of naar uitkeering
boven de vastgestelde normale
bedragen verhoogt de genoemde ge
varen en moet worden gemeden.
Het komt ons voor, dat de ge
meenteraad van 's Gravenhage tegen
dezen regel zondigde. Een tweede
fout van het Haagsche besluit is,
dat het de grens tusschen over
heidssteun en barmhartigheid uil
het oog verloer.
Barmhartigheid kan en mag wel
eens overvloedig zyn. Zy wordt
vrij willig bewezen en uit eigen
middelen bekostigd. De overheid
echter mag zoomin barmhartig als
royaal zijn. Het hoognoodige moet
worden verstrekt. Nimmer mag
gemakkelijk worden beschikt over
anderer beurs waarbij ook be
zitters van zeer smalle beurzen,
die zich door hard werken en
groote spaarzaamheid een redelijk
inkomen verwierven waarbij ook
nijvere werkers, die maar niet tot
eenige winstvorming kunnen ge
raken.
De Haagsche gemeenteraad zag
bij het nemen van zijn streelend
besluit over het hoofd, dat royaliteit
met anderer geld nimmer geoorloofd
is, ook niet om zich zelf te sieren
met de kroon der weldadigheid."
Wij hebben op de klemmende
redeneering van „de Nederlander"
maar weinig aan te merken, alleen
de bevende handen saamgevouwen
op zijn knieën. „V weet toevallig
niet of hij altyd te Weenen is
geweest, ik bedoel, of hij mis
schien ongeveer drie jaren geleden
te Berlijn was"
Blenke stak de ooren opkneep
de oogen half dicht en keek den
vreemdeling vorschend aan. Die
vraag paste juist in zyn plannen.
„Yoor zoover ik weetgeloof
ik ja
Blenke wilde voorzichtig zijn,
hoewel zijn hart van nieuwsgierige
verwachting klopte. ffHebt ge hem
daar gezien Zou hij daar ook
schulden hebben gemaakt Hy
bezit daarin een merkwaardig
talent".
Lübke schudde 't hoofd.
Yoor Blenke was 't volkomen
begrijpelijk, dat Wiedenstein op zyn
wanhopige reis, waarvan hij ver
telde, in een hotel was afgestapt.
deze kleine opmerking. Waar het
blad zegt, „dat werk-zoeken leidt
tot werk vinden", moet in het oog
gehouden worden, dat dit in het
algemeen zeker volkomen juist is,
maar dat de oorlog de werkgelegen
heid veel verminderd heeft, terwijl
bovend en een massa vreemde werk
krachten in ons land zyn gekomen.
Daardoor duurt het ook voor
waarlyk- werkzoekenden weieens
lang, eer zij werk vinden.
Maar overigens zijn wij het met
z/de Nederlander" eens. Er moet een
drang zijn en blijven, dat ieder
werklooze met alle kracht naar werk
zoekt. Hij mag niet te gemakkelijk
ondersteuning krijgen, omdat dan
niet ernstig naar werk gezocht
wordt.
De Haagoche gemeenteraad zoo
werd gezegd verloor de grens
tusschen overheidssteun en barm
hartigheid uit' het oog. Dat deed
hij inderdaad. Doch men vergete
niet, dat in dien raad een aantal
socialisten zitting hebben en
naai wij ineenen ook communisten
en dat dezen geen grens tusschen
overheidssteun en barmhartigheid
kennen. Volgens hen is elke steun
van de overheid, ook de meest
royale, geen barmhartigheid, maar
plicht. Zij versoeken dan ook niet
om ruime ondersteuning van werk
loozen neen, zij eischen. Zij staan
op het standpunt, de eenen open
en onbeschaamd, de anderen meer
onder een giad masker gedekt, dat
eigendom diefstal is en dat dus hij,
die weinig of niet bez:t, recht heeft
op wat een andere wel bezit. Zij
storen er zich niet aan, dat dit
bezit in de meeste gevallen is ver-
teweeg bracht".
Blenke had moeite zijn verrassing
te verbergen. Hij had willen op
springen om den man te omarmen,
Die onbekende had zich om inlich
tingen te bekomen aan geen beter
adres kunnen vervoegen. Terwijl
hij den schijn aannam, als wisthy
van 't voorgevallene niets, trachtte
hy de gelaatstrekken van den man
vast in zijn geheugen te prenten.
Hij wilde deze kennis niet voor
niets hebben gemaakt, want de
vreemdeling was hem als door den
hemel gezonden en dat nog wel nu
Leo von Wiedenstein verscheen
hem plotseling in een geheel nieuw
lichthy moest juist om dien tijd
in het hotel zyn geweest. Wieden
stein, de vriend van mevrouw Von
Rothenheim".
,,'t Is wel denkbaar of mogelyk,
dat hij toen in het hotel gelogeerd
was", zei hij schijnbaar onver
schillig. „Verlangt ge meer van
hein te weten en heeft uw vraag
een bijzonder doel
z/Ik verbeeld me, dat ik hem
daar in een hotel heb gezien. Maar
ik kan me natuurlijk vergissen".
z/Ik herinner me dat tijdstip
daarom zoo nauwkeurig, omdat toen
het verdwijnen van een jong meisje
uit het hotel zooveel opschudding
Wordt vervolga).