No. 68
Zaterdag 26 Augustus 1922
45* JaargaUj
Een oplosbare kwestie.
FEUILLETON
Een geheimzinnig geval.
Dit blad verschijnt Woensdag es Zaterdag.
Abonnementsprijs voor Goes 50 cent per kwartaal,
voor buiten Goes f 1,50 per hall jaar franco per post.
ADVERTENT1ËN voor Dinsdag- en
Vrijdagmiddag Ü2 mat* te bezorgen
bij N.V, Goescfce Courant
en Kleeuwens Ross'
Drukkers- en Uitgeversbedrijf.
Bij
Advertentie» 10 ct. per regel,
coab&eteerea van minstens ïOOO regels per jaar
«eer belangrijke reductie.
Advertentiëo, als geboorte-, huwelijks-, verjarlags-, doodberichten ea de daarop betrekking hebbend* daakbetuigUgea, niet ssectr dan acht
regels beslaande, voor des prijs van f I,
Over de geruchtmakende zaak van
de Wielingen, de zuidelijkste en
beste toegang uit zee tot de Wester-
schelde, over welken toegang 011-
eenigheid bestaat tusschen Neder
land en België, is een geschrift
verschenen van een hekend Fransch
schrijver, Jean Denier, dus een
vriend van België. Op dit geschrift
wordt de aandacht gevestigd in het
Handelsblad, doch op zulk een
eigenaardige wijze, dat wij er hier
ook even over willen spreken.
Omtrent de souvereiniteit, de
oppermacht, over de Wielingen heeft
de Fransche schrijver een aantal
Nederlandsche en Belgische stukken
onderzocht. Eén van die stukken,
en wel het allerbelangrijkste, was
ons totnutoe slechts inzoover be
kend, dat we van zijn bestaan
wisten, doch van zijn inhoud slechts
de aigemeene strekking kenden.
Feitelijk berustte de rechtsmacht
over de Wielingen sedert 6 Maart
1323 bij den graaf van Holland en
Zeeland en door de uitspraak van
het Hof van Mechelen werd op 11
October 1504 dit feit rechtens be
vestigd. Het baart misschien ver
wondering, dat een beheerscher van
Holland en Zeeland ook macht
kreig over een vaarwater, dat tot
ver buiten zijn landpalen reikte
en nu nog verder langs Belgischen
dan langs Nederlandschen grond
loopt. Over de ingewikkelde ge
schiedenis hiervan moeten we zeer
kort zyn. Tot in het begin der
veertiende eeuw had de graaf van
Vlaanderen de oppermacht over
geheel Zeeland ten Zuiden van de
Oester schelde. Walcheren met Zuid
en Noord-Beveland samen droegen
zelfs den naam Rijks-Vlaanderen.
De graaf van Holland en Zeeland
22
Met gebogen hoofd ging de predi
kant heen, met een beklemd hart
alle mogelykheden, waarin hij eenige
geruststelling vond, overwegend en
weer verwerpend. Eén ding kwam
hem telkens weer in de gedachte
Zia was in den laatsten tyd zoo
verstrooid en zonderling geweest,
maar toch kon hij met geen mogelijk
heid onderstellen, dat zij zelf en
vrijwillig Neen, daartoe was ze
niet in staat. Maar wat kon haar
overkomen zijn
Een rilling voer den ouden man
door de ledenmet knikkende
knieën zocht hij in den mist de
vigilante, die hem had gebracht en
gaf den koetsier last, hem naar het
moest die oppermacht erkennen, wat
hy met grooten tegenzin deed. Her
haaldelijk ontstond daarom over
dit Rijks-Vlaanderen twist tusschen
die twee graven. De Zeeuwsche
edelen, die sterk tegen den graaf
van Holland en Zeeland gekant
waren, steunden daarom dien van
Vlaanderen, toen deze om zijn aan
spraken op Zeeland kracht bij te
zetten met Vlaamsche troepen hier
landde en niet alleen Zeeland, maar
ook Holland tot aan Haarlem onder
wierp. Spoedig echter werden de
Vlamingen verslagen en uit geheel
Holland en Zeeland verdreven en
toen volgde in 1323 het verdrag
tusschen de twee graven, waarbij
die van Holland ontslagen werd van
de erkenning der Vlaamsche opper
heerschappij en dus heer werd van
Zeeland, de Westerschelde en de
monden daarvan, dus ook van de
Wielingen. Deze souvereiniteit was
dus door oorlog verkregen.
De lotgevallen van België gaan we
met stilzwijgen voorbij. Alleen
moeten we vermelden, dat de koning
van Nederland van 1815 tot 1889
ook koning van België was, omdat
die twee landen toen één waren.
Door den. opstand der Belgen ge
dwongen, moest hij echter in 1839
van zyn rechten op België afstand
doen. Het tractaat, waarbij dit ge
regeld werd, stelde wel de land
grenzen tusschen de twee staten
vast, maar sprak niet van het
zeegebied, zoodat de Wielingen vol
gens genoemd oorlogs- of verove-
ringsrecht aan Nederland bleef
behooren.
Eerst na 1839 ontstond een inter
nationaal recht, dat zich ook over
het zeegebied uitstrekte. Hieibij
werd bepaald, dat elk land, dat aan
zee grensde, de souvereiniteit zou
bezitten over een strook dier zee
ter breedte van drie mijlen en zoo
wachthuis der politie te brengen.
Onderweg vouwde hij de handen
en zond een vurig gebed ten hemel,
opdat God het onschuldige kind in
zijne hoede nemen mocht.
Reeds daagde de morgen. De wind
was gedurende den nacht omge-
loopeneen koude noord-ooster
hadden mist verdreven en een dunne
ijskorst bedekte de straat.
En weder werd de hotelbei geluid.
De portier opende, in de verwachting
van een balbezoeker binnen te laten;
maar bij 't grauw morgenlicht her
kende hij een politiebeambte, die,
by een nacht-vigilante staande, hem
toewenkte, als verlangde hij zijne
hulp.
„Ik breng hier een ouden man,
dien men gisteren-avond in onmacht
liggende op straat heeft gevonden.
Men bracht hem in onze nacht
wacht, waar we hem hebben ge
houden tot dat hij weer by kwam
en ons inlichtingen kon geven. Zorg
er voor, dat hij naar bed wordt
lang als de kust van dat land lang
is. Vóór de invoering van dezen
rechtsregel bestonden geen bepa
lingen op dit gebied, behalve juist
de hierboven genoemde omtrent, de
Wielingen. Het is dus met dit
vaarwater een lastig geval. De ver
melde Fransche schrijver en ook
wij, Nederlanders, zeggen wel„een
uitdrukkelijk verworven historisch
recht kan niet stilzwijgend ver
nietigd worden geacht door een later
opgekomen internationalen rechts
regel". Ei, zoo en kan dat dan wel
door het recht van verovering, door
oorlog? Als België ons eens met
oorlogsgeweld de Wielingen had
afgenomen, zouden wij dan het
oorlogsrecht wèl, maar thans het
internationale recht niet moeten
erkennen Men zegt weieensals
de toestanden veranderen, moeten
ook de wetten veranderen. Zoo
denken ook de Belgen, en daarom
maken zij aanspraak op de Wie
lingen. Al gaat die eisch nu ook
te ver, een beetje recht volgens
moderne begrippen hebben de Belgen
zeker welen daarom zou een
minnelijke schikking wel gewenscht
zijn, die dan alleen met het
vorenstaande rekening houdende
van Nederlandschen kant tot op
zekere hoogte een gunst zou zyn.
Maar nu komt wat anders. Bij
het begin van den grooten oorlog
liet de Belgische regeering aan de
Nederlandsche vragen, waar de
uiterste grens was van bet gebied,
waar de Engelsche vloot Nederland
sche mijnen kon aantreffen, erbij
voegend dat die vloot zich vrijelijk
moest kunnen bewegen in de Bel
gische kustwateren. Het antwoord
onzer regeering was, „dat'men be
westen het Zwin, dus in Belgisch
territoriaal water, geen mijnen zou
leggen". Staat dit werkelijk zóó in
dit merkwaardige stuk van onze
gebrachtwant hij is nog hulpeloos".
Toen het geheel dag was ge
worden, zag 't er in het bekrompen
paviljoen recht droevig uit.
Papa Lübke lag op zijn eenvoudig
bed met een ijs-omslag op 't hoofd,
gesloten oogen en de handen roerloos
op het dek. Jakob zat in een hoek,
blijkbaar voelende, dat niet alles
richtig was en dat hij niet hinderlijk
mocht zijn. Zachtjes, bijna onhoor
baar, riep hij nu en dan „Papa
Lübkemaar niemand hoorde
het, want slechts by geregelde
tusschenpoozen kwam de linnen
meid, een oude vriendin van den
zieke, uit de keuken, om den
omslag te vernieuwen.
En ook hiervan scheen de zieke
geen bewustheid te hebben. Hij
was, toen hij te bed werd gelegd,
weer in onmacht gevallen. De dokter,
die terstond was geroepen, had
ijsomslagen voorgeschreven, om her-
se n ontsteking te voorkomen. Hy
had ook een politie-beambte, die
regeering, dan werd daarin dus er
kend, dat het water „bewesten het
Zwin", dat is het grootste deel van
de WielingenBelgisch is. Bovenge
noemde Fransche schrijver noemd
dit antwoord „misschien ongelukkig
en zeker onhandig.En hij meent,
dat Nederland tijdelijk afzag van
het handhaven der souvereiniteit
op de Wielingen, om België in zyn
groote benauwenis niet de keel dicht
te knijpen en om moeilijkheden
met dat land en zijn bondgenooten
ie vermijden.
Naar onze meening blijkt hier
van niets. Anders had enze regee
ring moeten zeggen„Om jullie,
Belgen, niet de keel dicht te knij
pen, zal ik in de Wielingen bewes
ten het Zwin, al is dat mijn water,
geen mijnen leggen". Doch zie, zij
zegt volgens bovenstaande „ik zal
daar geen mijnen leggen, want het
is Belgisch water-».
Dat Nederland geen mijnen in
de Wielingen ten westen van het
Zwin legde, „om moeilijkheden met
België en zijn bondgenooten te ver
mijden", klinkt ook vreemd. Want
bleven we dan niet neutraal. Im
mers, dan had Duitschland kunnen
eischen „Als de Wielingen Neder-
landsch water is, dan is Nederland
verplicht, om er mijnen te leggen".
Nu we dit niet deden, begunstigden
we dus de eene oorlogvoerende
zijde
Wy noemen dan ook het Neder
landsche antwoord aan België niet
alleen ongelukkig en onhandig, maar
veel erger dan dat, en wel zóó erg,
dat men het België niet zoo heel
kwalijk kan nemen, als het hierop
zijn overdreven eisch grondt. Zoo
als de zaken nu staan, 'komt het
ons dan ook voor, dat Nederland
in deze kwestie volstrekt niet alken
gelijk heeft, maar dat het „gelijk
hebben" voor een goed deel ook
naar den commissionnair Lübke was
komen vragen, afgewezen, om reden
dat de man leed aan de gevolgen
van hersenschudding en dus in de
eerste dagen volkomen rust moest
hebben.
Wat den ouden man kon over
komen zijn, wist niemand. Hij had
nooit den minsten aanleg voor zulke
toevallen verraden; was, voor zoo
vermen zich herinneren kon, nooit
ziek geweest en altijd zoo te zeggen
ongevoelig voor alle wisselingen van
het weer; zelfs in de felste koude
had hij alle warmere kleeding ver
smaad. Zulk een uitwerking op zyn
hersens moest dus een andere oor
zaak hebben gehad.
Dat het ongeval in verband kon
staan met het verdwijnen van het
jonge meisje, nam men eerst aan,
toen men hieraan werd herinnerd
door de komst van mevr. Wallen-
thin, die in de grootste opgewonden
heid naar hem en het kiDd kwam
vragen. Wordt vervolgd).
'mmammÊÊmÊmaeÊÊatammÊtÊaÊÊÊKÊmÊÊÊÊÊaBÊSÊHÊÊÊÊmmmamÊÊsaMiBt
Roman van H. W.