No. 102
Zaterdag 24 December 1921
44* Jaarganj
TERUG UIT HET
RIJK DER DOODEN
FEUILLETON
Dit, blad verschijnt Woensdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs voor Goes $0 cent per kwartaal,
voor buiten Goes f 1,50 per halt jaar franco per post,
bij vooruitbetaling.
ADVERTENTIËN voor Dinsdag- en
Vrijdagmiddag 12 UUP te bezorgen
bij N.V, Goesche Courant
en Kleeuwens Ross'
Drukkers- eu Uitgeversbedrijf.
Advertentiën 10 ct. per regel.
Bij contracteeren van minstens 1000 regels per jaar
zeer belangrijke reductie.
Advnrtentlën, als geboorte-, huwelijks-, verjarlngs-, doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen, niet aannr dan acht
regels beslaande, voor den prijs van f 1,
üfieuwjaarswenschea
Nieu wfaars wensoh
Algemaenen wonsch
JCersfmis.
Leek het geen spotternij, nu al
vele jaren achtereen, als men sprak
van de kerstklokken', in wier klank
het „vrede op aarde l" over de
wereld ging? Wie durfde in den
beangstigenden oorlogstijd van vrede
spreken En daarna Waar waren
de geesten en harten vervuld met
gedachten en neigingen van vrede-
lievenden aard Immers nergens.
De menschheid had veel van een
troep wilden of een bende losge
broken tuchthuisboeven, die in den
razenden heksenketel van verwar
ring gristen en graaiden, brandden
en moordden naar willekeur en
hartelust.
Wie had in menschen een welbe
hagen Was dat ook niet volslagen
onmogelijk tegenover wezens, die
een groot deel hunner menschelijk-
heid onder hoongelach hadden uitge
schud? Men leefde zich uit langs
60
GASTON LEROUX
„Je hebt gelijk", zei Jacques en
liet zijn hand langs zijn voorhoofd
glijden. „Ik moet wat op me zelf
passen. Ik moet niet gek worden
Maar hij sidderde bij 't geringste
leven, zelfs het geluid van 't pen
duletje in het boudoir dat twee
uur sloeg, deed hem beven.
„Wat je meende te hooren",
zeide Fanny daarop „is zeker het
afloopen van de veer, een geluid dat
je altijd een paar minuten vóór
het slaan hoort".
„Wel uiogelyk", antwoordde hij,
„maar t leek heelemaal niet op
'fc afloopen van een veer, 't was
net een ketting, een ketting, die
aan den voet voortgesleept wordt,
ja, ja, ik weet, wat je wil
zeggen, 't is verbeeldingBest
de banen der laagste hartstochten.
De woorden „slecht" en /gemeen
waren voor talloozen ijdele klanken
geworden, waaraan ze geenerlei
beteeken is meer hechtten, omdat
in hun oogen alles toelaatbaar was.
Ieder waande zich meester. Niemand
stoorde zich aan een ander. Niemand
gevoelde iets voor een ander. Allen
waren tegen allen. Wet, regel, orde
waren welhaast tot een aanfluiting
geworden.
Men hoorde niet eens meer de
vraag; ben ik mijns broeders hoe
der In plaats daarvan toonde men
metterdaad ik ben myns broeders
beul. Niet alleen was de christelijke
liefde, die in het kerstfeest haar
zinnebeeld vindt, gevloden en had
ze het hart der menschen ledig
gelaten. NeenMet de snelheid
van stinkende en giftige paddestoe
len hadden de sluimerende, slechte
begeerten na haar ontwaken zich
zoo onmatig uitgezet, dat ze vele
harten tot berstens toe vulden.
En de weinigen, die zich met de
grootste moeite trachtten te houden
buiten den vernielenden molen, die
dreigde, al het goede tot gruis te
vermalen, zij vroegen met wanhopig
handenwringen aan den uitkijk op
's werelds torentransWachter,
wat is ei van den nacht? Gloort
nog niet het morgenrood van een
nieuwen dageraad Hoe lang moe
ten we nog wandelen in duisternis
en schaduwen des doods?
Hoort, hoortUit den hoorn van
den wachter klinkt een nieuw geluid
't Is als bazuingeschal, tegelijk
dreigend en juichend. Dreigend voor
de velen, die zich met hart of hand
vergrepen aan de beste, de edelste
mogelijk, ik zeg, best mogelyk
alles is op 't oogenblik mogelijk,
nu ik de gedachte maar niet
van mij afzetten kan, dat zij de
geest mee naar het kasteel heeft
genomen en zij weggegaan is en
hem bij ons gelaten heeftJa,
ik geloof, dat hij hier is, dat hij ons
ziet, dat hij naar ons luistert en
dat hij er aardigheid in heeft ons
door zijn rammelende ketting vrees
aan te jagen
„God, wat moet er van ons wor
den, wat moet er van ons worden,
als jij aan de werkelijkheid van die
verschijning blijft gelooven zucht
te Fanny.
„Ik zeg niet, dat ik aan de wer
kelijkheid van die verschijning ge
loof, dat doe ik in de verste verte
niet, maar de gedachte aan een
geest, die men niet kwijt kan raken,
is even werkelijk als de geest zelf,
zie je, want ik hoor hem reeds
en nu ben ik doodsbang dat ik hem
ook zal zienEn wat geeft het
mij nu of de geest werkelijkheid is
als ik hem toch zie, als ik hem
toch in werkelijkheid zieHij
kan voor mij niet werkelijker zijn l
goederen der menschheid. Juichend,
wyl in de verte de wiekslag wordt
vernomen van den engel des lichts
De torenwachter roept„Ginds, nog
wijd vanhier, hoor ik het getrappel
van paarden, het geratel van wagens,
het gegons van vleugels Het nadert
Het komtEn boven den horizon
zie ik een zachten, maar heerlijken
glans van rozerood Hij stijgtHij
groeitGaat luiden uw klokken,
gy menschenkinderen, daar omlaag
Looft, looft en prijst, wat daar
komen gaatHet is de vrede, om
straald door licht en warmte. De
vrede, die zich zal legeren onder
de tenten der woestijn, in de wig
wam van den Roodhuid, in de hutten
en de paleizen der bleekgezichten,
alom
Met d n vrede zal de liefde weer-
keeren binnen onze en andere land
palen. Paddestoelen en schimmels,
producten van donkerheid en vocht,
zullen verdwijnen, zooais ze kwamen.
Giftige slangen en verslindende
wolven zullen vluchten naar hun
schuilhoeken. Menschen zullen weer
mensen worden, en het welbehagen
zal zich koesterend leggen over
land en stad".
Ja, het daagt. Nu niet in het
oosten, maar in het westen. De
rimpelgolfjes van den windadem
en de hooge baren van den orkaan,
zij dragen gelijkelijk van over den
Oceaan de lieflyke klanken van
vrede en welbehagen aan. Vrees
niet, gij kleinmoedige Zeg niet, dat
de berg van bezwaren, die op de
kim staan, onoverkomelijk zal zijn
en het den vrede onmogelijk zal
maken, zich op aarde te vestigen,
om daar duurzaam verblijf te kiezen.
Bezwaren kunnen terzijde worden
Ik bezweer je, dat André my niet
meer verlaatIk heb daar straks
de ketting gehoord, die bjj aan zijn
voet meesleept, ik heb 't even
goed gehoord als Martha 't heeft
kunnen hooren, maar ik verzeker
je, schat, ik bezweer je, dat als ik
André zie, net als zy hem ziet met
een wond aan zijn slaap, ik het
besterfDat kan ik niet meer
dragenNeen, neendat kan ik
niet
Zij antwoordde hem zelfs niet
meer, zóó verschrikt was zij, hem
in dien toestand te zien.
Er heerschte een angstige stilte
tusschen hen, die door de tegen
woordigheid van den doode gevuld
werd.
Plotseling begonnen in de verte
in den donkeren nacht de honden
als razend te huilenHet was zulk
een klaaglyk gejammer, zulk een
onheilspellend gehuil, zulk een wan
hopend gekerm, zulk een mensche-
lijke smart welke uit de kelen der
dieren kwam, die naar de maan
opgeheven waren, dat zelfs Fanny
het angstzweet op haar voorhoofd
voelde parelen.
gezet, als de wil goed en vast is.
Er is ditmaal door de langdurige
afwezigheid van den vrede en zijn
goed gevolg te veel en te diep
geleden, zóóveel en zóó diep, dat
het nu bij de grootste grootmachten
der wereld wel waarachtige ernst
zal zyn, als zij plechtig verklaren,
dat zij zichzelf en anderen voor
altijd willen bevrijden van de nacht
merrie, die zoo lang de menschheid
doodelijk heeft gekweld Men kan
wel veilig aannemen hun wil is
goed en vast. Dan mag ook zeker
ons vertrouwen wel als gerecht
vaardigd worden beschouwd. Dan
hooren we niet verkeerd, als we
door de klokken op Kerstmorgen
een lied meenen te hooren zingen,
dat het hart van alle welgezinden
doet huppelen van blijdschap.
En de niet-welgezinden Och,
op de meesten van hen past die
naam eigenlijk maar half. Dezen
waren beter verdoolden te noemen.
Men zou hen kunnen vergelijken
met een akker, die niet met vrucht
baar graan, doch met onkruidzaden
werd bestrooid. Wat komt daarvan
terecht? Een afschrikwekkende
wildernis, die tal van vergiftige
planten laat groeien en schuilplaats
biedt aan een leger van gevaarlijk
gedierte. Zoodra e zeis dat onkruid
heeft gemaaid en de resten door
ploeg en spade onder den grond zijn
gebracht, is er weer plaats en voed
sel voor welig koren. Ook over dien
akker zal zich de weldadige rust
van het vredegevoel neerleggen. Ook
daar zullen haat en vyandschap
plaats maken voor welbehagen.
Wij hopen, dat de schoone beloften
van heden een betere, een heerlijke
toekomst zullen inluiden. We wen-
Zij reikten elkaar de vochtige
handen en lieten ze eerst los toen
de honden weer zwegen, 't Was
Jacques, die het eerst sprak.
„De honden hebben zeker André's
geest door het park zien gaan of
langs het gangraam zien glijden,
dat zy tol vermeerdering van mijn
angst niet harder geblaft hebben",
zei hij, „ik wilde, dat deze nacht
maar om was, ik kan niet meer,
't daglicht alleen zal mij genezen".
„Kom, verman je wat, terwijl je
op het daglicht zit te wachten. Je
wilde gaan werkenJe hebt nog
oen massa te doen, willen wij
morgen vertrekken. Laten wij samen
naar je studeerkamer gaan, wil je?"
smeekte zij.
„Dat niet, o, hemel, dat nietIk
wil niet vóór 't dag is door de
gangen gaan't Is vreeselijk om
te zeggen, maar ik ben bang hem
tegen fe komenLuister, o luister
ditmaal eensHoor je niets
hoor je niets
Deze keer beefde zij ook en zij
antwoordde fluisterend
„Ja, stil, ik hoor wat
Wordt vervolgd.)
In het nummer van ons blad dat
ZATERDAG 31 DECEMBER 1921Oude
jaarsmorgen, zat verschijnen, bestaat
gelegenheid tot het plaatsen van een
van hoogstens 6 REGELS a 50 CENT
en tot het opnemen van naam en
adres onder een
a 20 CENT. Opgave wordt uiterlijk
WOENSDAG 28 DECEMBER ingewacht.
DE UITGEVER.
UIT HET FRANSCH VAN