No. 54.
Zaterdag 3 Juli 1920,
43® Jaargang,
JKl'tl».
FEUILLETON,
Brave menschen
35^
%Wi
Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs voor Goes 50 cent per kwartaal,
voor buiten Goes f 1,50 per halt jaar franco per post,
bij vooruitbetaling.
ADVERTENTIËN voor Dinsdag- en
Vrijdagmiddag 12 tsisf te bezorgen
bij N. V, Stoom-, Boek-, Courant- ea
Handelsdrukkerij v.h. Firma's
F. Kleeuwens Zoon en J. A. Ross.
Advertentiën 10 ct. per regel.
Bij contracteeren van minstens 1000 regels per jaar
zeer belangrijke reductie.
Advertentiën, als geboorte-, huwelijks-, verjarings-, doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen, niet aaeer dan acht
regels beslaande, voor den prijs van f I,
Er ia al dikwijls gezegd, dat de
oorlog begonnen en voortgezet is
met een groot aantal leugens en
vervalschingen. Vele daarvan zyn
gesteld op rekening van de Duit-
schers, in de eerste plaats van den
voormaligen keizer, die zijn volk
maar steeds vertelde, dat de oor
log hem opgedrongen was, ofschoon
hij met den Oostenrijkschen minis
ter Berchtold de hoofdschuldigen
waren aan het ontstaan van den
grooten moord. De Oostenrijksche
keizer Karl, die pas den troon
besteeg, toen de oorlog al een poos
aan den gang was, en die dan ook
aan het uitbreken ervan onschuldig
was, werd altijd voorgesteld als
een edel man, die er krachtig voor
ijverde, om aan het bloedvergieten
een einde te maken en die geen
deel had aan al de gemeene stre
ken en leugens, dte uitgedacht
moesten worden, om met vechten
voltehouden. Men weet dat Karl
zelfs een brief schreef aan zijn neef
prins Sixtus van Panna, officier in
Belgischen dienst, met verzoek,
dien brief aan den president van
Frankrijk voorteleggen. Daarbij
trachtte Karl den vrede mogelyk
te maken, Hij schreef in den brief
onder meer ook dit, dat hij dö
aanspraken van Frankrijk op Elzas-
Lotharingen als rechtmatig erkende
en dat het noodzakelijk was, om
aan België herstel van het begane
onrecht te verzekeren.
Toen deze brief bekend werd,
ging de toenmalige Oostenrijksche
minister Czernin naar keizer Karl,
om dezen erop te wijzen, dat het
tegenover den Duitschen bondge-
13
Naar het ttaliaansch.
Toen liet zij er op volgen, eenvou
dig weg, met een lachje, zonder de
minste verlegenheid
/-Hebben ze u kwaad van mij verteld
Mario schrikte op. Terstond voelde
hij iets als zelfverwijt toen hij haar
bijna smeekende stem hoorde en de
ongehuichelde treurigheid zag in hare
•ogen, die iegelijk hem vriendelijk
aanzagen en droefheid toonden omdat
hij kwaad van haar denken kon. Hij
maakte een ontkennend gebaar, maar
ontweek haren blik, die tot iD de diepste
schuilhoeken zijner gedachten scheen
te ^ulleu dringen.
//Ze hebben kwaad van mij gespro
ken", herhaalde mevrouw de Bréteuil
na een oogenblik, //en u' hebt het ge
loofd."
Het was Doria alsof er een vlijmend
me» door zijn hart ging. Hij kon het
noot zeer gevaarlijk was geweest,
zulk een brief te schrijven. Karl
deelde nu zijn minister mee,dat
er heel wat anders in den brief
aan Sixtus stond, dan verteld
werd, waarop Czernin zich haastte
deze keizerlijke mededeeling open
baar te maken. Daardoor werd dus
de Fransche regeering, die met het
bericht omtrent den brief was
aangekomen voor leugenaarster
uitgemaakt. Als antwoord op
Czernins beschuldiging werd de
brief zelf door den Franschen
minister president Clemenceau ge
publiceerd. Weer stapte nu Czernin
naar zijn hoogen meester, en ter
wijl hij hem op den openbaar ge-
maakten tekst van den brief wees,
verzocht hij den keizer, inzage
van het afschrift te mogen hebben,
En wat deed Karl Aan Wilhelm
seinde hy zijn „onverbrekelijke
hondstrouw" terwijl hy de Fransche
publicaties „lasterpraat" noemde.
Den volgenden dag liet hij aan zyn
minister Czernin het zoogenaamde
afschrift ter hand stellen. Volgens
dit afschrift had de keizer aan
Sixtus precies het tegengestelde
geschreven van wat de Fransche
regeering had gepubliceerd, name- 4
lijk dat hij de Fransche aanspra
ken op Elzas-Lotharingen, omdat
ze niet rechtmatig waren, niet kon f
erkennen. Ook stond er in het
afschrift niets van het herstel van
België, dat toch in den brief zelf
wel voorkwam.
Czernin verzocht nu den keizer,
dat deze hem de echtheid van het
afschrift schriftelyk en op eere-
woord zou bevestigen, aan welk ver
zoek Karl voldeedOok wenschte de
minister het afschrift tegelijk met
gevoel, dat hij voor 1/ abrielle koesterde,
voor zichzelf alleen verontschuldigen
en aannemelijk maken, wanneer hij
haar volkomen vertrouwde. Daarom
haatte hij haar bijna, nu hij tot de
ontdekking gekomen was dat zij niet
geheel beantwoordde aan het ideaal,
dat hij in de eerste dagen na hunne
kennismaking zich van haar gevormd
had. Hij was op het punt haar te
zeggen, met ruwe rondborstigheid, hoe
bitter het hem griefde dat men hem
ontnuchterd had. Maar hare oogen die
de zijne ontmoetten, hadden zulk eene
uitdrukking van vertrouwende en hulp
vragende melancholie, dat Mario, met
eene plotselinge terugwerking van zijne
ridderlijke, voor indrukken zoo uiterst
gevoelige natuur, op eens al zijn harts
tochtelijk medelijken terug voelde ko
men, gepaard met ergernis tegen zich-
zelven omdat hij aan anderen dan haar
geloof had kunnen schenken.
//Indien het waar was dat ik het
geloofd had, zweer ik u dat ik het mij
nimmer vergeven zou."
//Nimmer
Gabrielle zag met een weemoedig
lachje den jongen man aan, die bleek
was van ontroering, maar zijne oogen
den door Clemenceau gepubliceer-
den brief openbaar te maken. Eerst
verzette de keizer zich daartegen,
maar ten slotte gaf hij toe.
's Avonds schreef hij aan Czernin,
dat deze er op moest wijzen, dat
het schrift van den keizer nage
maakt kon zijn en dat dus de
geheele tekst door Clemenceau
vervalscht was. Czernin weigerde
echter, dit erbij te voegen.
Nadat het. zoogenaamde afschrift
waarvan Karl op zijn eerewoord
schriftelijk de echtheid had beves
tigd, was gepubliceerd, kwam
onmiddellijk een nieuw antwoord
van Clemenceau, dat er geen
twijfel meer aan liet bestaan, of
de Fransche tekst van Sixtus brief
was de juiste, zoodat het door
keizer Karl gegeven afschrift een
vervalsching was. Ziedaar dus dien
„edelen man", die even hard liegt
en vervalscht als zijn trouwe,
Duitsche bondgenooten, en die
bovendien nog op zyn „eerewoord"
schriftelijk verzekert, dat zijn ver
valsching waar en echt is.
Toen voor Czernin en voor ande
ren die met de heele zaak bekend
waren, vaststond, dat Karl schau-
delijk loog en knoeide, werden
pogingen gedaan, om den keizer tot
afstand van den troon te bewegen.
Doch deze was daartoe natuurlijk
niet te vinden, ook niet op her
haald aandringen. Toen bood Czer
nin zijn ontslag aan, dat, alweer
natuurlijk, dadelijk werd aangenoi
men. Karl was immers zoo blij als
een engel, van dien lastigen dwars
kijker verlost te zijn.
Het bovenstaande is een kort
uittreksel uit een geschrift van
graaf Demblin, vroeger tusschen-
niet op dorst te slaan om haar aan te
zien.
z/Ziet u", hernam zij, als sprak zij
niet tot hem, maar tot zichzelve, //wat
mij in u aantrekt, is dat ik u zoo
heelemaal jong vind. Daarmede wil ik
niets kwaads zeggen, dat begrijpt u
toch wel U is niet fin de siècle en
zult het nimmer worden ook. Het nuchte
re en koele der oudere jongelui van
uw leeftijd, die al ontgoocheld zijn
vóórdat ze ooit illusies gehad hebben,
zal nimmer vat op u krijgen."
Mario rukte zenuwachtig aan zijn hor
logeketting. Hij wist niet of hij b-03
moest worden of zich gevleid mocht
voelen.
,/Ik behoef u niets wijs te maken",
ging Gabrielle voort. //Kijk eens, ik
heb al veel ondervonden en heel wat
verdriet gehad. Ik heb behoefte het
leven zoo eenvoudig m gelijk op te
nemen,* te zeggen wat ik denk en te
doen wat mij bevalt, zonder mij door
allerlei kleingeestige begrippen te laten
belemmeren."
Zij had zulk eene verrukkelijk eenvou
dige manier om sommige dingen te
zeggen, die in den mond van iemand
anders aanstellerig of overdreven zou-
persoon tusschen keizer Karl en
minister Czernin, dus iemand, die
uitstekend op de hoogte is.
Wat zegt men wel van de Duit
sche en Oostenrijksche leugens,
vervalschingen, knoeieryen, die
nog wel gedekt werden door „eere
woorden", gegeven onder het aan
roepen van Gods naam Wij
vragen nogmaals wie geeft een
Duitschen pfennig voor het Duit
sche en Oostenrijksche woord, voor
Duitsche en Oostenrijksche „eer en
trouw"? Nog een mededeeling ten
slotte. We hebben hier in Neder
land ontelbare Oostenrijksche kin
deren gevoed en gesterkt. Een der
Nederlandsche pleegvaders vroeg
aan een weldoorvoeden Oostenrijk
schen jongen, toen deze naar zijn
land terugkeerde „Zeg eens Fritz
veronderstel eens, dat Duitschland
en Oostenrijk weer eens oorlog
gingen voeren en dat jullie dan
weer met groote legers in de
buurt van Nederland kwam, waar
zoovele van jullie nu verpleegd
zijn, dan zou je toch dit land wel
ontzien he En wat antwoord
de de brave knaap „Dat weet ik
nog niet
Zoo de ouden zongen, piepen de
jongen, die binnenkort de ouden
zullen zijn. En misschien heeft
Foch wel gelijk, die aan den Rijn
wil blyven, omdat hij van zijn
heengaan groot gevaar vreest voor
Frankrijk, voor België en voor
Engeland.
NEDERLAND.
GoesVoor zoover aoodig her
in neren wij onze lezers aan den
Vaandelavondc van de Zangver-
den klinken, dat Mario niet nalaten
kon even te lachen.
//Gelooft u werkelijk dat ik die
verontschuldiging van u noodig had
vroeg hij.
Zij waren intusschen en het Lanza-
park gekomen. Het was er verkwikkelijk
koel in de schaduw, onder het geruisch
van het water, dat in allerlei bekkens
en kleine watervallen klaterde. Zij
ademden beide met eene soort van
wellust de frissche, vochtige lucht in.
Beneden, op een fluweelachtig, door
de zon geelachtig gekleurd grasveld,
liepen een paar setters elkaar na, rond
om een kuoestigen appelboom, aan wiens
voet de roode appelen op eenen hoop
lagen. Men zag geen mensch, en van
de in het dorp vertoeveude vreemde
lingen was er op dit uur zeker nog
niemand in het park, want men hoorde
alleen de stemmen van twee boeren
jongens, die de appelen, welke zij bezig
waren in manden te vergaren en weg
te brengen, elkaar naar het hoofd gooi
den.
Gabrielle zocht in de schaduw een
plaatsje om te zitten.
(Wordt vervolgd.)