43* Jaargang. 15 Mei 1920 Twee gelukkigen. 3 FEUILLETON. Een mislukking, Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag. Abonnementsprijs voor Goes 50 cent per kwartaal, voor buiten Goes f 1,50 per halt jaar franco per post, bij vooruitbetaling. ADVERTENTIËN voor Dinsdag- en Vrijdagmiddag 12 UUP te bezorgen bij N. V, Stoom-, Boek-, Courant- en Handelsdrukkerij v.h. Firma's F. Rleeuwens Zoon en J. A. Ross. Advertentiën 10 ct. per regel. Bij contracteeren van minstens 1000 regels per jaar zeer belangrijke reductie. Advertentiën, als geboorte-, huwelijks-, verjarlngs-, doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van f 1, Een poos geleden besloten twee Nederlandsche hoogleeraren, te be proeven, of het hun niet mogelijk zou zijn, om op wetenschappelijk gebied desamenwerking te herstellen tusschen de geleerden in de gealli eerde en geassocieerde landen eener- zijds en die in de centrale rijken anderzijds. Met dat doel stelden zij een geschrift, een manifest, op, dat werd onderteekend door honderd tachtig geleerden uit Nederland, Denemarken, Zweden en Noorwegen en aan de geleerden uit de eerst genoemde landen werd gezonden. De begeerte van die honderdtachtig neutralen, om een algemeene samen werking van wetenschap pelijke mannen over de gansche wereld te verkrijgen, een samenwerking, die door den oorlog wreed werd ver stoord, is begrijpelijk. Maar bepaald onbegrijpelijk is hun ongelooflijke kortzichtigheid, die hen deed meenen, dat nu reeds Franschen en Duit* schers om van de anderen maar niet te spreken vriendschappelijk op vergaderingen zouden kunnen samenkomen, om wetenschappelijke onderwerpen te behandelen. Die honderdtachtig schijnen den toestand van geest en gemoed dei Fransche geleerden niet te kennen of niet te doorvoelen, wat niet alleen kort zichtig, maar ook in hooge mate gevoelloos is. Die Franschen kunnen niet ver geten, wat gebeurd is. Zij kunnen niet vergeten, „dat de begripswereld, die den oorlog heeft veroorzaakt, mede en vooral is opgebouwd door Duitsche geleerden. Zy kunnen niet vergeten, dat het beruchte manifest K. E. FRANZOS. Later helaas, heeft hij mij trouwe loos verlaten; en zijne verhalen bleken mij ook vaak genoeg erge leugens te zijn geweest. Maar toch ben ik niet boos op hem, en nog dikwijls denk ik met een trillend hart aan hem terug— den lieven kameraad den Genius der jeugd. Het is haast niet te zeggen, hoe gemakkelijk men aan zijne zijde voort- wandelt, en welke mooie paden men daarbij zonder zoeken vindt. Zoo was het ook op eenen Junidag; en nauwe lijks twee uren, nadat ik de grijze stad verlaten had, geraakte ik in een zijdal van de voorbergen, zoo verruk kelijk schoon, en daarbij zoo stil en verlaten, dat mijn geleider terstond de „het is niet waar" .van drieen negentig Duitsche geleerden zijn zegen gaf op onrecht en wreedheid, en dat een herroeping van dit mani fest door de groote meerderheid van hen, die het onderteekenden, is uit gebleven, toen zij niet langer in den roes van de eerste oorlogsmaanden leefden en tot beter inzicht hadden kunnen geraken." Nu heeft prof. Lavisse te Parijs een artikel geschreven als antwooru op het manifest van de neutrale geleerden. Wij ontleenen daaraan enkele gedeelten. „De vijanden der geallieerden, zegt hij, hebben alle alle regelen der beschaving met voeten getreden. Niets kan de ver schrikkingen verontschuldigen, al dadelijk bij het begin van den oorlog georganiseerd met het eenige doei, de ongevaarlijke bevolkingen te ringelooren. Om het vertrouwen te herstellen, moeten de centrale lan den de politieke manieren afzweren, waarvan de toepassing de wreed heden tengevolge heeft gehad, die de beschaafde wereld tot veront waardiging hebben gebracht. Wan neer men alle verklaringen en uit spraken van Duitsche ontwikkelden leest en hoort, kan men niet nalaten te vragen hoe durven de Duitschers protesteeren tegen den vrede van Versailles, dien zij een geweld vrede noemen, en hoe durven zij een ver zoen ings vrede eischen Deze men- sclien hebben annexaties gewild om de eenige reden, dat dit en dat gebied hun passen. Die menschen hebben de Franschen en de Belgen tot den toestand van koloniale in boorlingen zonder eenig recht willen brengen. Die menschen hebben ervan gesproken, om opstandige of een voudig kinderlyke bevolkingen daar- terstond de gelegenheid waarnam om mij op de mouw te spelden hoe hier het rijk was van eenen tooveuaar, die rots en woud, veld en beek tot zijn eigen genoegen zoo verkwikkelijk schoon had aangelegd, en die maar aanmaal in de honderd jaar een mensch daarin duldde als gast. Maar op deze leugen betrapte ik den jokke naar al dadelijkwant op grasveld tegen den bergw&nt zag ik maaierin* nen met zeis bezig en straks haalde zelfs een keizerlijk koninkrijk Oosten- rijksch postkarretje mij in. De postiljon, een oudachtig man met schilderachtig rooden neus, knikte mi; monter toeik deed hetzelfde en toen hield hij zijn ros in en vroeg mij of ik een eindje wou meerijden. Dit behoefd niemand te bevreemden, want tusschen postiljons en voetwande- lende studenten bestaat sedert onheu gelijke tijden eene welwillende verhou ding, en bovendien laat een koetsieren- de man met zulk eenen neus nooit de gelegenheid ongebruikt om een dub beltje te verdienen, dat hij dan weer in nieuwe kleurstof voor het sieraad van zijn aangezicht kan omzetten. Ik stapte dus op, en wij reden samen heen over te brengen, waar het hun goeddacht. Tegely'k met hun mon sterachtige begeerte komt hun on verzoenlijke haat tot uiting. Zy willen, zy zeggen en zij herhalen, dat het met Frankrijk nu maar tot een eind moet komen. Inderdaad, welk een brutaliteit, om van ver zoening te spreken. Niets vergunt ons, om aan te nemen, dat de geestesgesteldheid in de hoogere onderwijskringen in Duitschland neiging vertoont, om zich te hervormen. Het hooger onderwijs, de kweekplaats van de Duitsche geleerden, blijft, wat het vóór den oorlog was de verwaande, haatdragende verspreider van zelf verheffing, haat en leugens. Onze collega's in de neutrale landen moeten begrijpen, waarom het ons niet behaagt, de persoonlijke betrek kingen weer op te vatten met de ontwikkelden van Duitschland. Op zeer enkele uitzonderingen na zyn die menschen namely k de ergste vyanden van Frankrijk." Zoo heeft dus de poging der hon derdtachtig neutralen schipbreuk geleden als loon voor hun domheid de samenwerking is niet hersteld. De hoogescholen en geleerde ge nootschappen uit de landen der geallieerden en de Vereenigde Staten hebben een nieuwen bond gesticht en de zusterinstellingen uit de on zijdige landen uitgenoodigd, zich daarbij aan te sluiten. Naar het schijnt hebben de meeste aan die uitnoodiging reeds gevolg gegeven. De wetenschappelijke instellingen uit de onzijdige landen zyn natuur lijk vrij gebleven, om vriendschap pelijke betrekkingen te onderhouden met soortgelijke instellingen in de landen der centralen. En nu zegt voort en babbelden genoegelijk. Hij vertelde mij dat hij naar het markt vlek G. en naar het stadje H. moest en toen wilde hij ook weten waarheen mijne reis gÏDg. flik reis mijn neus ua", antwoordde ik waarop hij iu gepeins verviel en de meening uitte dat ik in dit geval niet ver zou komen, aangezien de neus van een mensch altoos naar een herberg heenwees. 0Ja'', zeide ik „aau uw weg wijzer is dat duidelijk geuoeg te zien Dit wilde hij echter niet toegeven. Hij verzekerde mij dat de roode kleur afkomstig was van een val, dien hij in zijn prille jeugd gedaan had. Nu ligt het niet in mijnen aard, iemand moedwillig door ongeloof te krenken, en ik nam dus zonder verdere vijven en zessen aan, dat de drank lucht, die voordurend van den goeden man uitging, eveneens van dien nood- lottigen val d^gteekende. Deze inschikkelijkheid nu scheen hem een ongemeen vertrouwen in mijne goedgeloovigbeid in te boezemen want nu verhaalde hij mij verder hoe hij als knaap zóó knap en begaafd was geweest, dat men hem voor den gees- de hoofdredacteur van de Groene Amsterdammer, prof. Kernkamp, hieromtrent„In den nieuwen bond kunnen de onzydige geleerden, zoo dra het oogenblik daarvoor gunstig schijnt, het voorstel doen, ook hen tot toetreding uit te noodigen, die thans nog uitgesloten zijn. Op hen (de onzijdigen) rust de plicht, alles te doen, wat den nationalen haat kan doen luwen, alles na te laten, wat hem zou kunnen aanwakkeren." Wij zijn zoo vry, hierin met prof. Kernkamp van meening te ver schillen. Die onzijdige geleerden, die bewezen hebben, dat zij van de Fransche ziel niets verstaan, moeten hun grove handen van die teere zaak geheel afhouden. Zij verstaan in geenen deele de kunst, om den nationalen haat te doen luwen. Zij hebben zich integendeel de verden king van prof. Lavisse op den hals gehaald, „dat zij in het geheim voor Frankryks vyanden vriendschappe lijke gevoelens koesteren." En iets dergelyks zou men bijna kunnen opmaken uit de woorden van prof. Kernkamp, waar hy schrijft„Er zijn tal van onderzoekingen, vooral op het gebied der wetenschappen van de natuur, waarbij men op den duur de uitsluiting van Duitschers en Oostenrijkers ten zeerste zou hebben te betreuren." Wat deze prof. hier zegt, is bovendien onjuist. Zelfs op het gebied der natuur wetenschappen, waar de Duitschers zoo schynen uit te blinken, zijn hun geleerden geen voorgangers, maar navolgers. Niemand minder dan onze beroemde natuurkundige, prof. Lorentz te Leiden, heeft zich ook in dezen geest uitgelaten. De geleerden uit de geallieerde landen, de Vereenigde Staten en de neutrale telijken stand had bestemd welke bestemming slechts door een ongeluk- kigen samenloop van omstandigheden onvervuld was gebleven. Maar, liet hij er op volgen ffhet stond ge schreven dat er toch een van ons gees telijke zou worden, want mijn jongste zuster is keukenmeid bij de pastoor te H." En toen schilderde hij mij het gelukzalige leven van deze uitverkorene, en telkens herhaalde hij «Och, was ik maar keukenmeid bij een pastoor l" Reeds hieruit kan men opmaken, dat niet hij de bewuste gelukkige was, dien ik wil schilderen. Maar wel heeft hij mij naar de woning van dien ge lukkige heengeleid en tot den drempel van dien gelukkige den weg gewezen. Nadat wij namelijk een groot dorp en een klein dorp waren doorgereden, zag ik, van den weg af, op «enen heuvel een vervallen slot liggen, en aan den voet daarvan een gehuchtje. ffDat is slot Thalfels", antwoordde de postiljon op mijne vraag. „Daar hebben vroeger ridders in ijzeren klee- ren gehuisd maar nu woont er een booz« g««st, «n ook nog de school meester van het giadsche dorpje". Wordt vervolgd. DOOK

Krantenbank Zeeland

Volksblad | 1920 | | pagina 1