No. 30. Zaterdag 10 April 1920 43® -Jaargang. I 6 FEUILLETON. Lastig, maar niet onoplosbaar. Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag. Abonnementsprijs voor Goes 50 cent per kwartaal, voor buiten Goes f 1,50 per halt jaar franco per post, bij vooruitbetaling. ADVERTENTIËN voor Dinsdag- en Vrijdagmiddag 12 uur te bezorgen bij N. V, Stoom-, Boek-, Courant- en Handelsdrukkerij v.h. Firma's F. Kleeuwens Zoon en J. A. Ross. Advertentiën 10 ct, per regel. Bij contracteeren van minstens 1000 regels per jaar zeer belangrijke reductie. Advcrtcntiën, als geboorte-, huwelijks-, verjarings-, doodberichten ea de daarop betrekking hebbende dankbetnigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van f 1, In zekere straat ligt langs een der huizenryen een trottoir, dat niet het eigendom der gemeente is, maar van de eigenaars der huizen, name lijk zóó, dat hij elk huis het deel van het trottoir behoort, dat voor dit huis ligt. Er staan daar twee huizen naast elkaar, die vroeger slechts een groot huis uitmaakten, dat dus destijds één eigenaar had. Later kwam hierin verandering. Het eene huis werd zoo omgebouwd dat er twee van werden gemaakt, die elk een afzonderlijken eigenaar kregen. Natuurlijkerwijs behoorde toen ook aan elk dier twee het trottoirstuk, dat voor elk huis lag. Nu was daar ter plaatse echter een zeer lastige toestand. Voor het trottoir van het rechterhuis en gedeeltelijk ook nog voor dat van het linkerhuis lag een lange ver hooging, waar men niet overheen kon. De eigenaar en bewoner van het rechterhuis kon dus alleen op straat komen, als hij nog een eind over het trottoir voor het linker huis liep, tot waar die lastige verhooging ophield. Toen de gebou wen nog in één hand waren, was dit niet zoo erg. Maar nadat ze in tweeën gescheiden waren, kregen de buren al spoedig ruzie over dat trottoir. Er werd veel over de rechten op het trottoir gepraat, maar men kon het niet eens wor den. Eindelijk verklaarde de rech terbuurman, die vroeger de eigenaar van alles was geweest, kort en krachtig: „het heele trottoir voor GRANT ALLEN. Ja, dat zeker is, mijnheer, ik hier al vijftig jaar doodgraver ben, en ik weet het graf van alle blanke heeren, die hier werden begraven, sedert ik hier voor het eerst gekomen ben". Knorrig schudde Cecil Mitford het hoofd. //Sinds gij hier voor 'het eerst kwaamt, goede vriend", zei hij met groote minachting. //Sinds gij hier voor het eerst kwaamt! Wel, man, John Cann is hier begraven al jaren en jaren lang, voor gij zelf op de wereld waart of niemand aan u dacht." De oude neger keek hem met eenen onderzoekenden blik aan. Er is niets, wat een neger zoo haat als minach ting; en op trotschen toon duwde hij hem toe: //Dan ik niet weet, of hij beide huizen behoorde steeds aan mij. en zoo blijft het# ik blijf er de baas. Ik zal voorbij jou huis gaan, zooveel als ik wil, omdat ik anders niet op straat zou kunnen komen, want als jij er de baas was zou je 't wel eens in je hoofd kun nen krygen, my dat voorbijgaan te beletten. Nee, buur, we zullen het andersom doen, ik de baas, ook voor jou huis, zoodat ik zoo noodig jou zou kunnen beletten, om uit je eigen huis op straat te komen." De linkerbuurman op zijn beurt verklaarde: „met den vroegeren toestand heb ik niets meer te maken, die bestaat al lang niet meer; en het is een vaste wet, dat ieder recht heeft op het trottoir stuk voor zijn eigen huis, Maar omdat jij zoo lief bent, het eigen dom van mijn trottoir te eischen, waardoor ik, volgens je bedreiging, weieens in mjjn eigen huis opge sloten zou kunnen worden, eisch ik nu niet alleen het trottoir voor mijn, maar ook dat voor jou huis." En ziedaar de kibbelarij tusschen de twee buren Nederland en Belgie in vollen gang. Wat we hier de straat noemden, is de volle zee, het trottoir langs do twee huizen is de Wielingen, het beste vaar water, om uit de Schelde te komen, en dat loopt langs Zeenwsch- Vlaanderen, dus Nederland, en langs een deel van de Belgische kust. De verhooging, waarvan wij spraken wordt gevormd door een rij zand banken, waarover groote schepen niet kunnen heenkomen. Nu bestaat er een algemeene, internationale wet, die zegt: dat elk aan zee liggend land souvereiniteitsrechten heeft op het stuk voor dat land ooit hier begraven is, zooals u zegt, mijnheer. Wij hier een register hebben wij geene onwetende heidenen zijn. Ik in de kerk een register heb van alle menschen, die op dit kerkhof begraven zijn, allemaal, van het jaar der groote aardbeving zelf. Nu in wat jaar gestorven is die massa John Cann? Wat jaar? Cecil spitste begeerig de ooren, toen hij van een register hoorde spreken, en antwoordde driftig: //In het jaar 1669." De oude neger ging bedaard op eene platte grafzerk zitten, en ant woordde met een ondeugend triomfan telijk lachje: #Dan u een blank myn heer is, die niet veel weet, als u denkt u hier op dit kerkhof vinden zult dat graf. Hebt u dan nooit in de geschie denisboek gelezen, dat Port Royal heel en al verdronken is bij de groote aardbeving van het jaar 1692? Wij bier registers hebben van alle jaar, al van 1692; maar de graven, en het kerkhof en het register van voor 1692 alles verdronken is bij die groote aardbeving!" Cecil Mitford had op dit oogenblik een gevoel, alsof de grond onder zijne tot een afstand van drie mijl zee' waarts in. Wij Nederlanders, kun nen dus die rechten niet verder doen gelden dan tot de grens tusschen Nederland en Belgie. Maar omdat voor onze zeestrook, ons trottoir, zandbanken liggen, eischen wy die rechten ook op voor de Belgische zeestrook. Wij gronden die eischen op den ouden toestand toen de twee landen nog één waren, terwijl by de scheiding in 1889 over de rechten op die zee strook niets is gezegd. En Belgie van zijn kant, eischt de souverei- niteit, de rechtsmacht over ons stuk Wielingen, omdat het niet door ons opgesloten wil worden. De oplossing dezer kwestie is zeker niet gemakkelijk. Maar het komt ons toch voor, dat beide landen met hun eischen ongelijk hebben. Totnutoe is alles vrygoed gegaan, omdat het in hoofdzaak de vaart met koopvaardijschepen betrof. Maar het zou na den grooten oorlog mogelijk zijn. dat Belgie van Zeebrugge, aan de Belgische Wie lingen gelegen, een belangrijke oorlogshaven ging maken en een oorlogsvloot ging bouwen. Als heel de Wielingen, ook de Belgische, onder de rechtsmacht van Neder land stond, zouden wij dus de Belgische oorlogschepen het uit en invaren te Zeebjrugge kunnen beletten. En ingeval Belgie met een of ander land in oorlog kwam en dan ter bescherming van Zee- brugge in de Belgische Wielingen mijnnen wilde leggen, zou Neder land ook dat kunnen tegenhoudeu, waardoor bedoelde haven een weer- looze prooi van zijn vijanden zou worden. Dat is toch zeker on- voeten trilde, zoo duidelijk als de inwoners van Port Royal den grond voelden bewegen in dat gedenkwaar dige jaar 1692. Hij greep zich aan den opstaanden steen vast om niet te vallen, en het schemerde hem voor de oogen. toen hij zich op de platte zerk geheel verslagen en ontmoedigd, naast den ouden neger neerzette. Het was maar al te waar. Hoe was het moge lijk geweest; dat hij met zijne nauw keurige kennis van alles, wat op John Cann's leven en West-Indie in het algemeen betrekking had, dit over het hoofd had gezien? Het graf van John Cann lag (ongetwijfeld wel een vijf vademen diep onder de blauwe golven der Caraïbische zee. En daar voor had hij nu in eene dwaze bui zijne betrekking aan het departement van koloniën opgegeven, daarvoor had hij het geld van Ethel verkwist, daarvoor had hij zijn geweten met tal van leugens bezwaard, alleen daar voor, om ten slotte tot de overtuiging te komen, dat het geheim van John Cann verborgen was op den bodem der zee, tusschen al de overblijfselen van Port Royal, die in de baren waren verzonken. Zijne geestkracht begaf duldbaar. Omgekeerd: als Belgie rechtsmacht over de Nederlandsche Wielingen had, zou het ons kunnen beletten, in dat zeegat mijnen tot onze bescherming te leggen, gelyk we dat nu in den oorlog hebben gedaan. Ook dit kan niet worden toegestaan. Maar wat dan? Ons komt het voor, dat het beste zou zijn. om aan elk der twee landen rechtsmacht te geven over zijn eigen zeestrook, dus tot aan de grens tusschen beide landen. In vredestijd ging dan alles zijn gewoon gangetje. Alleen voor den oorlogs toestand waren dan streng bindende bepalingen noodig, gelijk die nu reeds voor alle andere landen gelden. Zoo zou Belgie het recht moeten bezitten, om zoodra het zelf of zoodra Nederland in oorlog kwam, de Belgische Wielingen van mijnen te voorzien. Dan konden onze schepen door dat vaarwater wel niet uit Vlissingen naar zee; maar de Schelde heeft nog twee bruikbare uitgangen, al zijn die ook minder goed, namelijk de Deurlo en het Oostgat. Duitschland heeft onze scheepvaart op dezelfde neen, op veel erger manier gehin derd, toen wij wegens de ontelbare Duitsche mijnen den Dollart haast niet konden verlaten. Ook heeft Nederland niet het minste recht, om bij een oorlog van Belgie tegen een anderen staat aan Belgische oorlogschepen, zoo dra die er zijn, het uit- en invaren te Zeebrugge te beletten. Wij missen de bevoegdheid om Belgie van den zeekant uit door een vijand te laten vermoorden. Wij moeten ons dan in oorlogstijd maar hem voor een oogenblikhij verborg zijn gelaat in zijne beide handen, en daar voor de oogen van dien ouden zwarten doodgraven, die nu zelf bewogen was, barstte hij terwijl de zon de doodsche zandvlakte blakerde, in snikken uit en schreidde als eeu kind. Dit duurde echter niet laag. Cecil Mitford bezat ten minste een eigen schap in hooge mate ontembare wilskracht en volharding. Alles was niet verloren. Zoo noodig, zou hij zelfs naar John Cann's graf zoeken in de puinhoopen van het oude Port Royal die op den bodem der zee waren gezonken. Hij hief zijn hoofd weer op staarde den verbaasden neger aan en trachtte met mannelijke gelatenheid deze bittere teleurstelling te dragen. Juist op dat oogenblik kwam een rijzig man met een indrukwekkend uiterlijk hij mocht ongeveer een zestig jaar oud zijn met witte haren, doch rechtop als eene kaars langzaam aanwandelen uit een boschje van kokosboomen op de grens van het kerkhof. Wordt vtrvolgd DOOR

Krantenbank Zeeland

Volksblad | 1920 | | pagina 1