No. 20. io ireï fan Jozef II. In afwachting. FEUILLET „Ik beu dokter," zei de keizer, „en ik kom u mijn diensten aanbieden." Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag. Abonnementsprijs voor Goes 35 cent, franco per post 55 cent per kwartaal. Afzonderlijke nummers 3 cent verkrijgbaar. ADVERTENTIËN voor Dinsdag- en Vrijdagmiddag 12 UISS" te bezorgen bij N. V, Stoom-, Boek-, Courant- en Handelsdrukkerij v.h. Firma's F. Kleeuwens Zooa en J. A. Ross. Advertentiën 8 ct. per regel, behalve dienstaanvragen. die tegen§7 ct. per regel worden geplaatst. Bij directe opgaaf van 3 maal plaatsing derzelfde adver tentie wordt de prijs 2 maal berekend, uitgezonderd dienstaanvragen. Gr. letters en afb. naar plaatsruimte. Advertentiën, als geboorte-, huwelijks-, verjarings-, doodberichten en de arop betrekking hebbende dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van 65 cent. Men kan den heer Max, burge meester van Brussel, zeker niet rekenen tot hen, die men genoemd heeft een klein troepje Belgische schreeuwers. Burgemeester Max is een ernstig man en daarbij een officieel persoon. Daarom mag men aan zijn uitlatingen zeker meer gewicht hechten dan aan die van „den man op straat". Burgemeester Max nu heeft Zondag in het stad huis te Brussel voor een talrijk gehoor een redevoering gehouden, waarin hij o.a. het volgende zeide „Op dit oogenblik wordt er over de toekomst van België te Parijs be slist. Het is er niet alleen om te doen, te weten, of België vergoeding zal krijgen voor de schade, die het geleden heeftof het de stoffelijke en geestelijke hulp zal krijgen, die noodig is om zich weer opterichten of de onmetelijke opoffering, die het zich voor de zaak der mensch- heid en het recht vrijwillig getroost heeft, door daden of slechts door woorden beloond zal worden. Het is er ook om te doen, uittemaken of Antwerpen van de zee en Gent van de Schelde gescheiden zal blijven door de belemmeringen van een stelsel, waarvan men alle be zwaren heeft kunnen nagaanof de gebieden, die in 1815 aan de oude Belgische provincies zijn afge nomen om Pruisen te vergrooten, aan België teruggeven zullen wor denof onzeLimburgscheenLuxem- burgsche broeders, die in 1889 ondanks hun protesten met geweld van België zijn afgescheurd, ver gunning zullen krygen, hun billijke aanspraken te volgen". Wat burgemeester Max ten op- Jozef de tweede maakte op zekeren dag in gewone burgerkleedisg een wan deling door de hoofdstad zijner staten. Toen hij een der kerken van Weenen langs kwam, zag hij een aantal armen die aan den ingang van het Godsge bouw de vrome kerkgangers om een aalmoes smeekten. Met innig mede lijden vervuld, gaf hij hun wat hij bij zich had, en wilde zich juist verwij deren, toen een knaap tusschen de elf en twaalf jaar schoorvoetend op hem toetrad. „Wat wilt gij, vriendje?" vroeg de keizer goedig. „Och, mijnheerantwoordde het jongske met bewogen stem, „gij komt mij zoo goed voor, en zult mij niet terugstooten." „Zeg gerust wat u deert," zeide de vorst welwillend. „Uwe goedheid schenkt mij moed. ziehte van Zeeland precies zou willen, blijkt uit zijn redevoering niet al te duidelijk. Ten opzichte van Limburg zou men kunnen zeggendat zal zoo'n vaart niet loopen want „de Limburgsche broeders" hebben vrij duidelijk te kennen gegeven, dat zij van „de vergunning" om Belgen te mogen worden, uit vrijen wil wel geen gebruik zullen maken. Let wel, wij zeggenuit vrijen wil. Uit dwang, dat zou wat anders zijn. Het Belgische blad „Flandre libérale" echter dringt zonder om wegen aan op inlijving van Ter- neuzen bij België in het belang van de toekomst der Gentsche haven. Het schrijft o.a. dit„De heer Braun, burgemeester vanGent, deelde ons mede, dat hij in Novem ber j.l. te Lophem een onderhoud had met den koning, waarbij ook tegenwoordig waren de heeren Max, Franqui en Van Vollenhoven, de Nederlandsche minister-resident te Brussel. De burgemeester van Gent heeft zich toen tot tolk van zijn gemeente gemaakt en aan den koning den wensch te kennen gegeven, dat het kanaal van Ter- neuzen een Belgisch kanaal zou worden. Burgemeester Braun ver zekert, dat de heer Van Vollen hoven geen enkel bezwaar inbracht". Ziedaar dus twee Belgische bur gemeesters van groote steden, die samen heel aardig vertellen, wat zij van Nederland eischen. Gelijk men ziet, gaat de Gentenaar heel wat verder dan de Brusselaar. Want als het kanaal van Terneuzen Belgisch moest worden, zou dat natuurlijk ook het geval zijn met de oeverlanden, die nu van Sas van Gent tot Terneuzen Nederlandsch Wie had voor eenige maanden kunnen denken, dat wij geen brood zoudeH hebbenMijn vader was een braaf officier van den keizer; door zijn jareu werd hij gedwongen den dienst te verlaten en van een klein pensioen te leven, dat de keizer hem betaalde. Maar hij zeide ons dikwijls, dat som mige wonden, door hem in den oorlog opgedaan, nooit geheel konden genezen worden. In het begin van dit jaar werd hij ziek, en wij verloren hem." „Arme jongen; maar heeft uw moe der ook nog andere kinderen „Ja, mijnheer! ik heb nog twee kleinere broertjeszij zijn te buis gebleven, aan het einde daar van de straat, waar moeder woont, die daar sedert eenigen tijd ziek te bed ligt. Gebrek en ontbering hebben haar ge heel uitgeput, en wat zal er van ons worden, als wij haar verliezen Het kind barstte in een vloed van tïanen los. „Hoor eens, jongenliefgij moet niet weenen, maar naar den dokter gaaD, die daar ginder woont. Ik heb juist nog een beetje geld, betaal hem gebied zijh. Of ook de regeering I vah ^elgië dezelfde eischen stelt, is oirs nog niet bekend. En zoo ja, of die eischen dan bij de Parijsche vredesconferentie een willig oor zouden vinden, weten wo natuurlijk evenmin. Een Belgisch journalist schreef al wel, dat al de eischen zijner regeering veel kans hadden, I om ingewilligd te worden maar r dat zegt nog niet veel. Yan eenig belang schijnt ons, wat de Engelsche eerste minister Lloyd George deze week zeide vóór zijn vertrek uit Engeland naar Parijs. Hij wenschte, zeide hij, als waar vriend der kleine natiën een waarschuwend woord tot hen te richten. „Nu zij een groot, een bijna verblindend succes hebben behaald, valt er een streven bij hen optemerken, om zich uittebreiden tot over de grenzen van hun ras en te meenen, dat hun land er zooveel beter aan toe zou zijn, wanneer zij een door hen gewenscht gebied erbij hadden, bewoond door menschen van een ander ras, som tijds van een anderen godsdienst, met een andere taal en andere overleveringen. Dat is de nood- lottigste fout, die een volk, hetzij groot of klein, kan begaan". Nu had Lloyd George wel hoofd zakelijk over de Tsjechen gesproken; maar zijn woorden zijn toch geheel op België toepasselijk. Want dit land wenscht ook een gebied, „be woond door menschen met een andere taal en andere overleverin gen". Misschien zal deze Engelsche minister ook den Belgen wel be duiden, dat hun eisch „een nood lottige fout" is. Inmiddels doen wij van onzen kant niet veel, om de gezindheid der geallieerden te onzen gunste te daarmede; tot wederziens. Bid God, dat Hij den keizer de diensten uws vaders herinnere." Het kind sloeg een blik vol dank baarheid op den onbekende eu ijlde, nadat hij den keizer zijn dank betuigd had, naar den dokter, terwijl deze zich naar de arme weduwe spoedde. In het vertrek, waarin hij haar aantrof, droeg alles het kenmerk van de grootste ontbering. Alle meubels, uitgezonderd het bed, waren te gelde gemaakt. De arme vrouw was nog jong, maar het ongeluk had haar bleek en mager doen wordenin hare oogen blonk geen leven meer zij haalde nauwelijks adem. T®en Jozef binnen trad, sloegen de kinderen een verbaasden blik op hem. „Ach, mijnheer," antwoordde zij verlegen, „ik zal die wel niet kunnen beloonen." „Bekommer u daar niet overik zal genoeg beloond zijn, als ik u gered heb". Jozef trad naar het bed, voelde de kranke den pols, schreef eenige woor- stemmen, wel het tegendeel. Het verstandigste, waarvan we nog hoorden, is wel de uitnoodiging der Nederlandsche aan de Belgische socialisten, door de laatsten aan genomen, om samen eens te gaan praten over de herziening van het tractaat van 1839, dat is dus over de Belgische eischen. Misschien was het goed geweest, dat ook de twee regeeringen hadden getracht, op dit punt tot overeenstemming te komen maar dan vóórdat de Belgische zonder eenige bespreking met de onze haar eischen voor de vredes conferentie had gebracht. Overigenseen rij van akelig heden, die den weerzin der gealli eerden tegenover ons niet doen verminderen, maar versterken. Daar is de feestelijke ontvangst te Rot terdam van de Duitsche vechters uit Oost-Afrika, waarbij prins Hen drik meende, tegenwoordig te moe ten zijn. Wij zouden zoo zeggen die man had met zijn Duitsch- gezindheid thuis moeten blijven nu gaf hij aanstoot, zoowel by de geallieerden als hij de groote meer derheid van ons volk. Daar is verder het protest, dat Nederlandsche autoriteiten in China hebt en doen hooren ten pleziere van een aantal Duitschers, die uit China werden gezet. Daar is ook de dienst, dien wy den Duitschers hebben bewezen, toen wij een sleepboot van Hans- weeit naar Bath zonden, om den Belgen, die daar lagen te wachten op de uitlevering der bij ons geïn terneerde Duitsche schepen, te gaan vertellen, dat die schepen pas later komen zouden. Zoo zijn er meer dingen, die de geallieerden verster ken in hun argwaan, dat het offi- cieele Nederland met de Duitschers den, en legde het geschrevene op den schoorsteen. „Hier is het recept", zei hij daarop, „ik hoop spoedig te hooren, dat mijn bezoek u niet ondienstig was". De keizer groette met de hand tot afscheid, en vertrok. Er waren eenige minuten na het vertrek van Jozef verloopen, toen de oudste zoon der weduwe, door den werkelijken dokter gevolgd, terugkwa*, en de moeder zijn avontuur verhaalde. „Maar er is reeds een dokter geweest hij liet daar zijn voorschrift op den schoorsteen liggen zie het zelf maar eens, Eduard". Deze deed zoo als zijn moeder hem beval, en riep, toen hij gelezen had, uit„O, mama, mama, het was de keizerhij legt u een pensioen toe. Het is de onbekende dien ik ontmoet heb. Hoor maar Mevrouw Uw aardige jongen, dien een ge lukkig toeval mij in de stad deed ontmoeten, heeft verhaald, dat gij dt weduwe van een mijner dapperste officieren zijt en evenwel broodsge-

Krantenbank Zeeland

Volksblad | 1919 | | pagina 1