BIJVOEGSEL „VOLKSBLAD" ZATER DAG 2? DECEMBER 1890.
E IS E R. I A M I).
Bij den buitengewoner! toevoer van brieven en an
dere stuiken voor den Nieuwjaarsdag is vertraging
iu do bestelling onvermijdelijk.
Door vroegtijdige ter-postbezorging kan daaraan
echter worden te gemoet gekomen.
Bij wjjze van proef zullen dit jaar de brieven welke
men op den Nieuwjaarsdag wenseht besteld te zien
reeds van den 27sten Decembtr af ter post kunnen wor
den bezorgd.
Opdat die brieven in het oog vallen, moet daarover
op de adreszijde op in het oog vallende wijze met
inkt een kruis zijn getrokken.
De bedoelde wijzo van verzending, te rekenen van
27 December e. k., ook wat het aangewezen merk op
de adreszijde betreft, gelieve het publiek roede toe
te passen op de gedrukte nieuwjaarswensêhen en
kaartjes.
Op de bestelling dier stukkeu op 1 Januari, al
thans voor zooveel zij bestemd zijn vOor de groote
plaatsenmag echter niet worden gerekend.
Hardrijden
Dat men vroeger ook de kunst van hardrijden vei-
s'ond, blijkt uit de volgende staaltjes, die men alle
in de boeken vindt opgeteekeud
Daar heb je, om met een heel oude to beginuen,
Pieter Koopmanvan Bolswardburgemeester nog
wel. Die reed in den winter van 1763 op '64 op
één dag van Den Haag naar Leeuwarden om een
brief van den Stadhouder over te brengen. Dit was
een kleine veertig uren gaans, 't Ding over de Zui
derzee, dwarsover van Eukhuizen naar Stavoren.
Om half vijf 's avonds reed de burgemeester Leeuwar
den binnen en was toeu nog zoo frisch, dat hij de
voorletters van zijn naam heel sierlijk met zijn schaats
op het ijs kriste.
De schaatsen van dien heer Koopman zijn thans
nog in bezit van den tegenwoord'gen burgemeester
van Bolsward, den heer Peereboom. Van hem wordt
ook nog verteld, dat hij, naast een rennend arrepaard
rijdendesteeds over en weer over slee en al heen
sprong en nu eens rechts dan eens links bleef mee
rijden.
Neen neen in vroeger tijd was men ook voor geen
kleintje vervaard! Daar had je een Groninger potten
bakker, die zag eens in volle vaart, recht- voor zich
uit, een ingevroren turfpraam dwars in de baan. Hij
reed zoo bard, dat hij er niet om rijden kon, of
misschien wou bij 't niet, tenminste'hij springt ersssjt
over heen. Maar bij het neerkomen voelde hij iets in
zi]n rug, den volgenden morgen was bij ziek en bin
nen een paar dagen een lijk.
Dezen pottenbakker had echter wel sterker stukken
vertoond. Eens kreeg hij het verzoek om een Griet
man, wiens tegenwoordigheid te Leeuwarden drin
gend werd vereischtvan Groningen daarheen te
vervoeren, 't Geval zon plaats hebben in een schuit-
slee. Om half negen 's morgeus stapt onze Griet
man in de slee en de pottenbakker belooft hem vóór
tienen, dus binnen anderhalf uur, in Leeuwarden
af te leveren. Veel oponthoud kon dus niet worden
geveeld, en toch dwars op de baan ligt weer een
schuit ingevroren Zonder beraad pakt al rijdende
onze pottenbakker den Grietman met slee en al op en
springt met zijn vracht over de schuit, zonder een
seconde zijn vaart te vertragen.
Adam de hardrijder, in Friesland bij overlevering
nog wel bekend, sprong bij de Oude Schouw over een
wak, van twee-en-twintig voet en reed, zonder van
streek te verandoren, kaiin door. Toen iemand hem
daarover verbaasd aansprak, antwoordde hij nederig:
„dat is giu beau wirdig". (dat is geen boon waard).
IJsONGELUKKlïïï.
In de Belgische grensgemeente Santvliet bij Ossen-
drecht zijn in de jongste week een vrouw en twee
kindeven doodgevrorende ongelukkigen iagen in hnn
woning op een hoop mastenspeldeu en hadden niets
anders tot dekking van hun verkleumde ledematen
dc.u coo baalzak.
Te Rotterdam wordt sedeit eenige dagen een twaalf
jarig knaapje vermist. Wijl het de ouderlijke woning
had verlateu om te gaau schaatsenrijden vreest men
dat het een ongeluk overkomen is.
Vrijdag voormiddag 11. was men te Elsloo getuige
F E U I L L E T O N.
2) EENE BEKENTENIS
Novelle va -v Theodor Storm.
Nu, wat dan?"
„Hij is hoogmoedig!" gat hij mij ten
antwoord, „en ik houd niet van zulke
lieden. Gisteren nog op de kliniek had
den wij een bijzonder geval, van diphthe-
ritis bij een kind dat door de moeder
gebracht weid. Ik was met mijn onder
zoek klaar, en daar Jebe na st mij ge
staan en toegekeken had, deelde ik hem
bescheiden, doch beslist mijn oordeel
mee. Maar denkt gij dat hij mij waar
dig keurde om het zijne tehoorenPMet
een pedant glimlachje keken zijne door
dringende oogen mij aan; de trek om
zijnen mooien mond kon mij maar niet
bevallen.''
Op zulk eenen voet stond hij met de
meesten zijner faculteit. Met mij ging het
gemakkelijker, want de medicus en de
jurist hadden geene aanleiding om zich
met elkaar te meten, en zoo had ik dan
al spoedig ontdekt, dat achter dit zwakke
punt zich een warm en oprecht hart ver
borg.
Die onbeweeglijke man in het grijs kon
ternauwernood Franz Jcbe zijn; maar hoe
kwam het dan, dat mijne oogen zich steeds
onwillekeurig naar hem wendden Ik kon
hei niet langer uithouden; ik sprong op
en liep langzaam op hem toe het kon
niet missen, of zóó moest hij mij herken
nen in de laatste tien jaren was ik slechts
zeer weinig veranderd.
Toen ik eensklaps vóór hem trad cn
het stuk lucht, waarop hij tuurde, aan
zijnen- blik onttrok, lichtte hij verschrikt
zijne oogen op mij, cn ik voelde, dat hij
mij herkende; doch daarna bracht hij,
alsof hij eenen onbekende wilde groeten,
zijne hand aan den rand van zijnen hoed
en boog eensklaps met eene eigenaardige
bewegingdie mij geen oogenblik verder
deed twijfelen, het hoold voorover. Ik
had deze beweging zoo menigmaal opge
merkt, wanneer wij ons in gezelschap
bevonden, en er een gesprek gehouden
werd, waarmee hij niet instemde.
Ik trad op hem toe en legde mijne
hand op zijnen schouder; „Franz!" riep
ik uit, „gij zijt het dus tóch! Ik laat
mij niet zoo gemakkelijk wegjagen!"
Langzaam hief hij zijn mager gelaat
op, en zag mij weer aan, kalm, zeer
kalm, en weldra bespeurde ik weer den
innigen blik, waarmee hij mij ook vroe
ger aankeek. „Gij hebt gelijk, Hans",
reide hij met eene stemdie mij in de
opren klonk als die van eenen vreemde,
en tegelijk greep hij mijne band: „ik weet
het nog goedwij mochten elkaar inder
tijd graag lijden."
„Wel, Frans, ik geloof dat dit nog
zoo is!"
Hij knikte en noodigtle mij uit om naast
hem te komen zitten. „Gij hadt mij ver
rast, Hans, ik ben hier gewoonlijk
alleenMaar zeg mij eens, hoe komt
j gij zoo hier, zoo ver van ons stadje, waar-
op gij, de echte zoon van eene deftige
I familie, zoo placht gesteld te zijn? Woont
j gij er niet meer?"
„Wel zeker maar ik heb eene tante
hier gebracht, die hartstochtelijk op de
bron bier gesteld isEn hoe maakt
gij het wel, Franz, sinds wij elkaar
gezien hebben? Zijt gij ziek en zoekt gij
I hier genezing in dit nest, dat wel een
brouwketel uit de hel schijnt?"
„Nu", antwoordde bij, „het is niet eiken
dag zoo warm! Ik ben hierheen gegaan
om alleen te D: - wat thuis niet nioge-
'ijk is; en of ik ziek ben, jnijn vriend,
dat is eene vraag, die niet met een paar
woorden te beantwoorden is."
„Welnu, laat het dan wat lang duren;
wij hebben elkaar bijna in vijftien jaren
niet booten praten!"
„Ik ben bang, Hans," gaf hij ten ant
woord terwijl hij mij met een flauw glim
lachje aanzag, „dat ik weer onder de be-
toovering van uwe minzaamheid kom; ik
voel ook, dat ik u kan, ja moet vertel
len, wat geen ander mensch nog ooit
uit mijnen mond heeft gehoord ot zal
hooren. Maar laten wij naar mijne wo
ning gaan; in mijn stil vertrek zal nie
mand ons storende grauwe schaduwen
der herinnering kunnen daar ongehinderd
bij ons blijven."
Hij keek mij met eenen ernstigendroe-
vigen blik. aan„Slechts aan eenen intie-
men vriend kan ik het vertellen; veel
vroolijks zal mijn verhaal niet bevatten;
het zal u drukken als een zware last."
„Laat ons dan gaan," zeide ik: „ik ben
altijd nog dezelfde van vroeger geble
ven."
Hij stond met eene veerkrachtige be-
weging van zijne zitplaats op, en ik ont
waarde tot mijne groote blijdschap dat
zijne gestalte ten minste bijna nog dezelfde
was als in onze jongelingsjaren. Doch
j datgene, wat mij het meest verschrikt
j.had, week niet, en terwijl wij zwijgend
I door de straten gingen, pijnigde ik mijnen
1 geest te vergeefs, wat het toch wel kon
geweest zijn dat aan zijne eens zoo klank
volle stem eenen toon had gegeven, die
mij telkens cn telkens weer aan het doffe
geluid eener gebarsten klok deed den
ken.
Wordt vet volgd.)