BIJVOEGSEL „VOLKSBLAD" ZATERDAG 1 NOVEMBER 1890. NEDERLAND. De Legerwst. De bespreking van de tegerwet is niet het verschijnen van de Brabautsche motie eene nieuwe phase ingetredon. Het oordeel over die ingediende motie is in het algemeen niet gunstig. Wel hebben do Katholiebo organen Maasbodeen „lijd" er hun instemming mede betuigd, maar de groote meerderheid der Ka tholieke bladen met hot Centrum bovenaan, achten de indieuiDg onraadzaam en gevaarlijk. Do anti revolutionnaire Standaard juicht de Bra- bantsche motie toe, in zoover zij aantoont, dat er ook in Roomsche kringen politiek leven schijnt te ontwaken. Bon zwakke plaats in die motie is ech tervolgens de Standaard, de verklaring: „dat een „ander Ministerie zich wel wachten zal, wederom „een wetsontwerp op zich te nemendat zoo in druist tegen den aardden vrijheidszin en de „waarachtige belangen van het Nederl. volk." De Standaard acht dit acn misverstand en meent, dat een ander Ministerie, zonder Bergansius, even zeer de invoering van den pers. dienstplicht op het program zou hebben. „Wij voor ons zien dus in de Brab. motie vol strekt geen gevaar besluit het blad. De vraag, waar alles op aan komt is maar, of de Roomsche Staatspartij vau oordeel is, dat behoud van de plaats vervanging boven alles gaat. Zegt ze hierop ja, dan is toch de ontbinding der thans bestaande verhou dingen een besloten zaak die het land te accep teeren heeft. En zegt ze ten slotte neendan doet de motie van N.-Brab. toch niets af aan het eind resultaat. We zeidendat de Tijd de Brab. motie goed keurde. Dit blad bevatte voor eenige dagen een stuk, ouderteekend door den heer Van der Biesen, pres. der kath. kiesv. te Breda, waarin deze in de vol gende termen het standpunt uiteenzet, ingenomen door de inzenders der bekende motie: „Wat wij dan weDSchen? „Den val van het Ministerie en met haar dien der wet. „Wie moeten dien weusch verwezenlijken „De leden der Staten-Generaalindien zij dit met hun plicht en geweten in overeenstemming kunnen brengen. „AJs zij het niet doen, wat dan? „De kiezers zullen in 1891 daarover hun uitspraak vellen. „Waarom wij het deden? „Omdat de zaak onzes inziens hopeloos stond; „omdat tot dusverre al dat schipperen en zwijgen ons geen haarbreed wijder heeft gebracht; „omdat wij bet uiterste wenseben beproefd te zien om aan de ramp te ontkomen; „omdat wij onze vrijheid, ons hoogste goed willen bewaren, totdat ons bewezen wordedat wij die voor Koning en Vadorland ten beste moeten geven; „omdatals het ongeluk wildat onze kinderen in het grove soldatenpak steken en van uit onze huizen naar de kazernes, die akelige verblijven in materi- eeleudie pestholen in moreeleu zin, zijn verhuisd, men ons niet kunne tegenwerpenéén wettig mid del te hebben verzuimd; „omdat wij als Nederlanders, dus als fiere en vrije mannen, vrijmoedig voor on zo belangen willen uit komen." Hoe heftig die taal ook moge klinkentoch acht de Standaard een vergelijk nog niet geheel onmo gelijk. Zij oppert tenminste bet denkbeeld, om den per soonlijken dienstplicht intevoeren voor alle provin ciën, behalve N,-Brabant en Limburg en daar de plaatsvervanging te behouden. De lijd hierop ingaande is de Standaard dank baar voor de goede bedoelingdie uit haar voorstel blijkt, maar tevens wijst ze er op, dat ook in de andere provinciën duizenden katholieken wonen, die tegen den pers. dienstpl. zijn. Maar bovendien, de Grondwet kent geen geprivilegieerde provinciën. Om die te scheppenzou men moeten beginnen met het wijzigen van de Grondwet. „Uit het oogpunt der ge lijkheid van alle staatsburgers voor de wet, zal het vergelijk-denkbeeld van de Standaard bniten ernstige bespreking bljjven" zegt de Zaanl. Crt. FEUILLETON. 6) FORTUNATO'S DOCHTER aoor J. y. David. In hevige ontsteltenis vernam Fortu- nato deze woorden. Die stomme getuige vóór hem op dc tafel riep hem een sedert lang verbleekt beeld te binnenhij zag weder eene afschuwelijke, ongelijke wor steling waarbij de zwakste overwinnaar gebleven was, en hoorde weder het rochelen van den doodelijk gew ondc. Ein delijk riep hij uit: „Dan moet ik ster ven Andrea sterven door dc hand van den beul!" „Gij zegt het." „Heb erbarmen en zwijg." Ér kwam geen antwoord. Langzaam trad de Podesta naar dc deur. Fortu- nato volgde hem jammerenden reeds waren zij bij den drempel, toen achter hen eene luide stem weerklonk. Renata stond met een strak en doodsbleek ge laat midden in de kamer. „Andrea!" riep zijen hij bleef staan. Zij lette niet op hem, doch naderde haren vader, kuste hem op beide wangen, en sprak: „Ik zal u liet leven reddenwaaraan uwe ziel zoo hartstochtelijk hangt. Ik ben de uwe, Andrea!" De Podesta naderde. „Geloof mijhet zal u nooit berouwen!" „Nooit zal mij iets berouwenwat ik ook doe. Onthoud dat, oom." De grijsaard zocht hare lippen: „Het onderpand der verloving?" smeekte hij. Zij glimlachte verachtelijk: „Sedert wan neer vorderen de Malespina's panden, als woekerende Lombarden? Dat is hier onnoodig. Vraag de dispensatie uit Rome; ik ben de uwé en zal het blijven.'' Op deze wijze verkreeg heer Andrea de hand van Fortunato's dochterzichzelven en het meisje ten vloek. In Renata's hart was door dit offer de liefdedie zij vroeger voor haren vader gekoesterd had, toen zij als kind met hem in den vreemde zwierfopnieuw gewekt. Zij troostte hem als hij begon te weenen en richzelven vervloekte, omdat hij dit offer aannam, en antwoordde slechts met eenen bitte ren glimlach wanneer hij op een ander oogenblik haar de voordeelen dezer echt verbintenis poogde te schetsen. Zij be handelde hem geheel als eene moeder haar ziekelijk kind behandelten liet zich zelfs door hem lielkoozen. Tot laat in den nacht zaten zij bij el kander, want het leed geenen twijfelof de Podesta zou zijne jonge vrouw zoo spoedig mogelijk komen afhalen en dus was dit misschien de laatste avond, dien zij tezamen doorbrachten. Met diep me delijden bedacht zij hoe weinig hare liefde hem vergoeding had kunnen schenken voor den zwaren last, die voortdurend op zijn geweten drukteen zij besloot nog goed te makenwat rij vermocht. Ten laatste dwong zij hem te gaan rus ten, doch liet hem hare hand behou den die hij vasthield, alsof hij bang was, dat zij hem reeds terstond verlaten ging. Terwijl zij zoo onbewegelijk bij zijne sponde zat, had zij een zonderling visioen. In lange rijen schreed een sta tig menschengeslacht haar voorbijallen waren rijzig van gestalte en geleken op elkander, en allen hadden denzelfden smartelijken trek op het sombere gelaat. De allerlaatste was zijzelvedoor twee grijsaards vergezeld. Reeds den volgenden morgen versche nen er handwerkslieden om hunne wo ning op te knappen en te versieren want wat goed genoeg geweest was voor For- tunato, was het niet meer voor den schoonvader van den machtigen Podesta, die zijne bruid slechts afhalen wilde uit eene omgevingharer waardig. Renata liet hen hunnen gang gaan. Een harer vurigste wenschen werd op deze wijze vervuld, doch welk eenen prijs had zij er voor moeten betalen! Zij be gon te geloovendat de dagen, onder dit vervallen dak doorgebracht, ten slotte nog de minst ongelukkige in haar leven geweest waren. Geen oogenblik verliet zij haar vaders zijde. Overdag zwegen zijmaar als de schemering inviel en het geklop en gehamer verstomd was, dan spraken zij elkander hartelijk toe. Den vader liepen daarbij dikwijls de tranen over de wangende oogen van het meisje bleven altijd droog, en lang zamerhand gewende Fortunate zich er zoozeer aandoor haar beklaagd te wor den, dat hij zichzelven voor het slacht offer hield. Maar toen de vorstelijke geschenken kwamendie heer Andrea aan zijne toekomstige echtgenoote zond, toen hij zich weer bewegen kon in fraai versierde vertrekkentoen werd hij zeer vroolijk te moede en verbaasde zich, waarom zijn dochtertje zoo weinig be hagen scheen te scheppen in het heer lijke levendat zij tegemoet ging. Hij had zelfs lust haar daarover de les te lezenmaar zij liet er hem geene gele genheid toe, daar zij altijd zweeg: een zwijgendat hem ontzag en bijna vrees inboezemde. Zij merkte met inwendigen angst op, dat de gedachten van haren vacler heen en weer dwaalden als die van eenen koortslijder, en dat op eene bui van ongewone vroolijkheid maar al te ras de zwaarmoedigheid volgde, die zij zoo goed kende. Zou er haar weer een ongeluk boven het hoofd hangen? Zou zij den eenigedie haar op aarde dierbaar wasmoeten verliezen? Wordt vor volgd.)

Krantenbank Zeeland

Volksblad | 1890 | | pagina 5