Ho. 88. Zaterdag 1 November 1890. 13e Jaargang. Dit blad verschijnt iederen Woensdag en Zaterdag. De prijs per halfjaar f O 50, franco per post f 0,90, waarover per halfjaarlijksche kwitantie wordt beschikt. Afzonderlijke nommerszijn a 1 cent verkrijgbaar. ADVERTENTIEN voor en Vrijdagmiddag 12 uur te bezorgen bij den uitgever J. A. ROSS, Goes, Lïienstaanvragen wordengeplaatst tegen a cent en Advertentiën tegen 6 cent per regel Groote Letters en Afbeeld, naarplaatsruimte. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing der zelfde advertentie wordt de prijs slechts twee maal berekend, uitgezonderdDienstaanvragen. Advertentiën, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van vijftig cent. Bij dit no. belioort een Bijvoegsel. _M ITWISCII BAAK. Jan was een ondeugende jongen, dio zijn' ouders veel verdriet berokkende. Veelvuldig waren de klach ten welke door iedereendie met hem omgiDgwer den ingebracht. Vermaningen noch straffen leidden tot beterschap. Op zekeren dag riep zijn vader hem tot zich en, nadat hij hem zijne verkeerdheden had onder het oog gebracht, zeide hij; „Jan, gij doet mij veel leed. Ik zal uw gedrag nauwkeurig nagaan. Hier staat een paal en zoo dikwijls gij, van nu af aan, n slecht ge draagt, zal ik daarin een spijker slaan. Maar weet, dat ik het getal heb bepaald, dat daar hoogstens mag inkomen; is dat bereikt, dan wacht u, zonder genadede zwaarste straf. Vóór dien tijd zal ik u laten begaan. Iedermaal echter, als gij mij reden tot tevredenheid geeft, zal ik er een' spijker uit trekken." Jan bekommerde zich weinig om de woorden zijns vaders. Hij ging voort met kwaad te doen en weken lang was liij er getuige vandat zijn vader bijna eiken avond een' grooten spijker in den paal sloeg. Er zaten er al heel wat in, toen zijn vader hem op den paal wees, en met een streng gelaat zeide: „Jan, pas op, uw maat is bijna vol." Thans maakten deze woorden indruk op het gemoed van den jongen enzooal niet een beter gevoeldan toch de vrees deed hem bet ernstig voornemen op vatten om zich te beteren. Reeds den volgenden dag kon de vader voor het eerst een' spijker uit den paal trekken. Van dien tijd af paste Jan goed op en de eene spijker na de andere werd uitgetrok ken tot groote vreugde van den vader. Toen de laatste spijker verwijderd wasverheugde zich de vader, alsof hem een kind, dat hij verloren hadwas wedergegeven. En Jan Hij staart op den paal en roept uit: „Vader, de spijkers zijn er wel uit, maar de gaatjes zitten er nog in en die blijven mij toch voortdurend wijzen op mijne vroe gere verkeerdheden." Zoo ongeveer luidt het verhaal, dat een mijner kinderen mij onlangs uit zijn schoolboekje voorlas. Ik heb het hem meer dan eens laten lezenomdat ik zelden een kindervertellinkje gehoord hebdat mij zóó trof. Zooals kinderen zijn, als zij het verhaal ten einde hebben, geven zij niet veel om de toepas sing; maar in deze vertelling is zij kort'genoeg, om nog de aandacht te trekken. Zij ligt natuurlijk in het antwoord van den vader, dat bijna woordelijk luidt; „Helaas, jongen, zóó is het, maar daaraan valt niet te veranderen. Wees dankbaar, dat ge tot beter inzichten zijt gekomen en laat het u tot lee ring strekken, om nooit weer kwaad te doen; want hoe ge ook tracht door een beter gedrag uwe slechte daden uit te wisachen, de smet blijft altijd op n kleven. Misschien zullen vele lezers zich dit lesje herin neren. Ik hoop het on ook, dat zij het mooi gevon den hebben, zóó mooi, dat zij er dikwijls aan heb ben gedacht. Want dan kan het niet anders, of bet moet hun meermalen tot richtsnoer gediend hebben als zij op het pant stonden, om iets te doen, wat niet goed is. De spijkers kunnen worden uitgetrokkenmaar de gaatjes blijven: juist, zóó is het. Het sterkst sprekende voorbeeld: gij hebt kinderen, als ik; gij hebt ze innig lief, ik ook; zij doen kwaad, maar hebben er berouw over of laten we, van kinderen sprekende, liever zeggen, ze hebben er spijt van wilt gij ze niet gaarne vergiffenis schenken Ik met u. Welnu, wij zullen alles vergeven en vergeten. Zoudt gij deukendat het vergeten zoo gemakkelijk gaat, zelfs al geldt het uw eigen bloed. Vergeten in eigenlijken zin doet ge nooitook al toont ge niet, dat ge onthoudt. Laat er later maar iets ge beuren dat aan die vroegere verkeerdheden herin nert, ik behoef n niet te vragen, wat u dan weer het eerst voor den geest komt. Of wij dan gij en ik niet vergevensgezind zijn jegens onze kinderen Zeker weldaarom trekken wij zoo gaarne de spijkers uit, maar de gaatjes, ziet ge, En hoeveel te meer worden die gaatjes opgemerkt door andereuJagelooft, dat er dikwijlsen niet tevergeefs naar gezocht wordt. De jeugd is over 't geheel vrij zorgeloos. Zij leeft bij het oogenblik; zij geniet het levenenis niet heel kieskeurig, wat hare vermaken betreft. Zóó zondigt zij er dikwijls op los, niet denkende aan de gevol gen. Maar later komt het berouw en wie dan niet onherstelbaar verloren zijn, kunnen niet beter doen, dan te trachten door een nieuw leven te toonen dat zij van hunne oude kwalen genezen zijn. Zij sluiten dan de slechte rekeuing met het verleden af en hopen, ja verlangen dat niemand hun meer over die oude posten zal lastig vallen. Zeker strekt het hun tot eerdat zij zich beteren. Werkelijk mag het goede van nu gelden tegenover het kwade van voorheen. Zij verdienendat het laat ste, om het eerste hnn geheel of gedeeltelijk verge ven worde. Maar als zij meeuen dat zij het zoover kunnen brengendat er van dat kwaad niets meer overblijftdan vergissen zij zich want de smet daar van blijft hun aankleven, hun leven lang. Laat toch niemand meeuendat hij verkeerde han delingen ooit ongedaan kan maken. Veel'tis waar, kan hij met een' goeden wil herstellenmaar alles dat is onmogelijk. Die eens kwaad gedaan l.eeft, kan nooit meer een beroep doen op zijne reinheidwant de smetdie hij op zich zeiven geworpen heeftis ouuitwischbaar. Ook al vergeeft ieder hem gaarne, daar binnen zal hij de stem vernemen die hem nog altijd spreekt van zijne schuld. Nu zijn de measchen zoo vergevensgezind niet. Ik zeide het reeds en vroeger heb ik er nog wel eens op gewezen: zij zoeken niet alleen naar de gaatjes, maar zij vinden het zelfs jammer, dat de spijkers er niet nog inzitten. Tenminste zóó ziju er! Veel heb ik hier niet meer aan toe te voegen. Lezers, gij en ik, laten we de waarschuwing niet in den wind slaan. Laten we, bij al wat we doen, bedenken, dat, als het iets kwaads is, de zwaarste boete het later nooit geheel kan herstellende smet is ouuitwischbaarhoogstens kannen de spijkers uit den paal worden getrokken, maar de gaatjes blijven.

Krantenbank Zeeland

Volksblad | 1890 | | pagina 1