No. 83.
Woensdag 15 October 1890. 13e Jaargang.
Dit blad verschijnt ieder en Woensdag en
Zaterdag.
De prijs per halfjaar f O 50, franco per post f 0,90,
waarover per halfjaarlijksche kwitantie
wordt beschikt.
Afzonderlijke nommerszijn a 1 cent verkrijgbaar.
ADVERTENTIEN vóór Dinsdag
en Vrijdagmiddag 12 nur te bezorgen bij den
uitgever J. A. ROSS, Goes.
!);enataanvragen wordengeplaatsttegenö cent
en Advertentiën tegen 6 cent per regel
'ïiQOte Letters en Afbeeld, naarplaatsruimte.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing der-
zelfde advertentie wordt de prijs slechts twee
maal berekend, uitgezonderd Dienstaanvragen.
Advertentiën, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodbericbten en de daarop betrekking hebbende
Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van vijftig cent.
Bij dit no. belioort een Bijvoegsel.
NEDERLAND.
Toestand des Konings.
De Staats-Courant van Maandagavond bevat het vol
gende bulletin onderteekend door de geneeskundigen
prof. Rosensteiu dr. Vinkhuizen eu J. van Vlaanderen.
„Sedert 14 dagen hebben zich bij Z M. den Koning
de beginselen der vroegere ziekte voorgedaan.
Lang bleken de lichaamskrachten voldoende maar
sedert dien tijd is eens zoodanige vermoeidheid der
hersenen ontstaandat Z. M. buiten staat is zich met
ernstige aangelegenheden bezig te houden."
Stad a/'t Haringvliet. In den morgen van 2 Oct.
omstreeks 6 ure, bad onder deze gemeente een
droevig ongeluk plaats.
Lientje Knaape, dienstmeid van den heerG.Joppe,
zou de koeieu gaan melkenwelke op de zooge
naamde weidjes liepen. Deweidjes, ook wel het scha
pengors genoemdis een buitenpoldertje, waarom
heen een zomerkade is gelegd, grenzende aan den
„Brienenspolder". Zij ging de koeien uit de weidjes
halen om ze aan den dijk te brengen eu daar te
melken. Reeds bij het heengaan stonden de greppels
in het poldertje vol water; doch zij sloeg daar geen
acht op en ging voort. Achterin gekomen vloeide op
eens het poldertje in, door het hooge water, tenge
volge van 't stormweer. Zij vluchtte naar den dijk
terng; doch in het midden bij den schuurpaal geko
men kon zij niet verderhet water reikte haar tot
aan den hals. Zij klemde zich hier vast. Hartver
scheurend waren de kreten, die ze om hulp aanhief.
Bart Wesdijfe en Adrianus Huizer, die in den Brie
nenspolder met de paarden aan 't werk warenhoor
den de angstkreten, maakten de paarden los, lieten
alles in den steek en ijlden den dijk over.
Daar zsgen zij Lientje aan den paal staanroe
pende en jammerende, bijna geheel door 't water be
dolven. Bart springt dadelijk te waterdoch kort van
persoon zijnde en evenmin als Huizer bannende zwem
men is genoodzaakt, terug te keerendaar bet wa
ter voor hein te hoog stond. Huizerlanger van per-
s >ongaat daarop moedig te water, bereikt liet
meisje, neemt haar op zijn rug en aanvaardt den
terugtocht.
Helaas! zijn moedig en onverschrokken gedrag
mocht met geen goede uitkomst beloond worden.
Bijna tot aan den reddenden dijk genaderd en toen
bijna beiden omgekomen. Eene breede en diepe
sloot scheidt de weidjes van den dijk. Het liooge water
had bet bek en den dam onzichtbaar gemaakt, zoo
dat Huizer opeens niet zijn last in de sloot schiet.
Nu was bet voor beiden een worstelen op leven en
dood. Gelukkig, dat Bart Wesdijk aan Huizer een
eiiul hout kon toestekendat deze greep en zoo ge
red werd; anders had hij zijne hulpvaardigheid met
den dood moeten bekoopenLientje was ondertus-
schen verdwenenzij was verdronken
Wemeldinge. Nu de tijd der oesterverzending daar
FEUILLETON.
1)
FORTUNATO'S DOCHTER
door J. y. David.
Onder alle geslachten van Ravenna
kon geen enkel zich in één opzicht met
dat der Malespina's vergelijken. Hun
rijkdom ging alles te boven; hun adel
was zoo oud en hun bloed zoo rein, dat
geene andere familie naast hen genoemd
verdiende te worden.
Zij waren nauw vermaagschapt aan de
Da Polenta's, en deelden met dezen de
macht, en tevens den algemeenen haat,
toen de despoten gevallen waren en al
leen de Malespina's overblevendie door
allen ontzien werden om hunnen kolos
salen rijkdom, en die in hunne sombere
zelfgenoegzaamheid nooit iets deden, ol
zelfs beproefden, wat den afkeer hunner
medeburgers had kunnen verminderen.
Nooit was het huis rijker en aanzien
lijker, dan onder Guido den Ouden,
eenen zusterszoon van Guido Da Polenta.
Heer Guido had zes zonen, van wie de
oudste naar hem heette, terwijl de jong
ste den naam Fortunato droeg. Slechts
deze twee bleven hem over, nadat de
anderen hem op mannelijken leeftijd ont
vallen waren. Zijne droefheid over dat
verlies was zoo groot,, dat hij geruimen
tijd niet bemerkte hoe er eene heftige
vijandschap ontstond tusschen Guido en
Fortunato. Evenals alle Malespina's was
ook heer Guido zeer zwaarmoedig van
aard. Zijne gedachten bleven broeden
op het doorgestane leedhij vreesde al
tijd voor de toekomst, en had hierdoor
geen oog voor het tegenwoordige. Wel
begreep hijdat het voortbestaan van
zijn geslacht in gevaar gebracht werd
door de vijandige verhouding der broe
ders, maar hij miste de kracht om dat
gevaar af te wenden. Waarschijnlijk ech
ter zouden zijne pogingen toch schip
breuk hebben geledenwant zijne twee
zonen waren te ongelijk van aardGuido
de ruwe, krachtige vriend der herber
giers van Classis, en Fortunato, de zwakke
nakomeling, die het liefst over zijne boe
ken gebogen zat.
Na den dood des vaders bleven Guido
en Fornunato alleen over in het prach
tige paleis der Malespina's. Beiden waren
ongetrouwd, omdat eene gelijke in rang
niet licht besloten zou hebben Guido's
vrouw te worden terwijl trots en heb
zucht hem weerhielden eene van minde
ren stand ten huwelijk te vragenen de
ander om zijn zwak en ziekelijk gestel.
Een stil persoontje, Maria heette zijde
dochter van eenen verren bloedverwant,
zorgde voor hen. Guido maakte het haar
lastighij sprak haar ruw toe en dreigde
haar zelfs te slaandoch geen woord van
klacht kwam ooit over hare lippen. Zwij
gend droeg zij haar harde lot, en vond
nog tijd om met het grootste geduld
het verhaal van Fortunato's leed aan te
hooren. Eene reine genegenheid, waar
aan ieder, en vooral eene weeze behoefte
heeft, verbond deze twee. Op zekeren
avond echter trof Fortunato haar aan,
terwijl zij, in eene venster nis weggedoken,
met de handen voor het gelaat, bitter
schreide. Toen hij vroeg wat haar deer
de, kon zij niet zwijgen, maar toonde
hem snikkend hare armen, waarop zich
duidelijk de sporen vertoonden, hoe
eene ruwe hand ze had beetgepakt. Hij
wilde haar troosten, doch zij schudde
afwerend het hoofd, en sprak eindelijk
bitter: „Ik verlang niet naar troost, waar
ik geene hulp verwachten kan."
Wat er in di n nacht tusschen Guido
en Fortunato voorgevallen is, weet nie
mand, want de deuren in het huis der
Malespina's zijn sterk en de muren dik.
Maar toen de morgen aanbrak, vonden
de knechten den sterken Guido stervend
in zijne vertrekken, en Fortunato was
verdwenen met Maria.
In de borst van den gewonde stak een
dolk. Zijn bloedverwant, Andrea Males-
pina, de geneesheer, trok er dien uit en
verborg het rijk met edelgesteenten ver
sierde wapen in zijn kleed, zonder dat
iemand der aanwezigen eene opmerking
of eene vraag had gewaagd, want allen
vreesden den somberenin zichzelf ge-
keerden man. Niemand weet ook, waar
de vluchtelingen heengegaan zijn, noch
welke landen zij zwervende doortrokken
of een geestelijke hen in den echt ver-
vereenigde, ot alleen gemeenschappe
lijke ellende en de drang der omstandig
heden hen te zaraen bracht. Er kon geen
zegen rusten op hun verbond, dat met
broedermoord begonnen was; hem pij
nigde steeds het bewustzijn zijner schuld;
en haar drukte het verwijt, dat hare
klachten hem tot de onzalige daad ge
dreven hadden. Onbekend is de plaats,
waar Maria begraven ligt. Maar toen
na vele, vele jaren Fortunato terug
keerde vóór zijnen tijd ouden met
schuwen blik om zich heen ziende als
een gejaagd stuk wild, liep er aan zijne
zijde een klein meisje, met een bleek
gezichtje, waaruit Maria's oogen bang
en verbaasd de vreemde omgeving op
namen.
Dit was Renata, en uit zulk een hu
welijk was zij geboren.
Wordt vervolgd.)