No. 73.
Woensdag 10 September 1890. 13e Jaargang.
Dit blad verichijnt lederen Woensdag en
Zaterdag.
De prijs per halfjaar f O 50, franco per post f 0,90,
waarover per halfjaarlijksche kwitantie
wordt beschikt.
Afzonderlijke nommerszijn k 1 cent verkrijgbaar.
ADVERTENT1EN voor Dinsdag-
Vrijdagmiddag 12 uur te bezorgen bij
uitgever J. A. ROSS, (Goes.
Oplaag 1500 Exemplaren.
Dienstaanvragen wordengeplaatsttegcn6 cent
en Advertentiën tegen 6 cent per regel
Groote Letters en Afbeeld, naar plaatsruimte.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing der
zelfde advertentie wordt de prijs slechts twee
maal berekend, uitgezonderd Dienstaan vragen.
Advertentiën, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende
Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van vijftig cent.
NEDERLAND.
Een beeld des tijds.
De rechter van het kantonhield zitting. De
zaak van eene lange rij beschuldigden was afgehan
deld. Het liep op een einde. Er werd eene vrouw
voorgebracht.
Zij scheen ongeveer 39 jaar oud. Hare kleederen
waren eenvoudig, maar droegen 't spoor van zeer
zorgvuldig onderhoud: haar aangezicht was bleek en
uitgeteerd. Honger sprak uit alle trekken. Met moei
lijken sleependen tred kwam zij binneneen klein
kind op de armen, dat door zijne van algeheele bloe
deloosheid getuigende bleekheid als in doodslaap ver
zonken scheen en tegen haren schouder rustte. Smee-
kend zag zij den rechter aan, hare oogen tevens op
de bank der aangeklaagden richtende.
„Ga zitten"zeide deze. Zij deed het met een blik
van groote dankbaarheid in de fletse, moede oogen.
„Zgt gjj vrouw
„Ja, mijnheer de rechter."
„Gij wordt beschuldigd van II. Woensdag in het
café te zijn gegaan en den heer om een
aalmoes gevraagd te hebben. Wat hebt ge daarom
trent te zeggen?
„Ik kende den heer niet."
„Gij erkent dus gebedeld te hebben?"
„Ja".
„Hebt ge iets te uwer verontschuldiging aan te
voeren?"
De vrouw sloeg hare oogen even op, een paar dikke
tranen rolden over de wangenzij liet het hoofd
voorover zinken en zuchtte: „het helpt toch niet".
„V rouwverlies den moed niet" hervatte de rech
ter, vriendelijker dan hij gewoon was„deel ons mee,
wat u de wet deed overtreden; het kan u misschien
tot groot nut zijn".
Zonder op te zien hervatte ze daarop: „Mijn man
verliet mij voor een half jaar en ik moest voor twee
kinderen zorgen. Mijn oudste is gestorven van
den honger, en dat, hetwelk ik hier nog over heb,
zal ook niet lang meer behoeven te lijden. Weken
lang zocht ik te vergeefs naar werk. Eerlijk en braaf
wilde ik blijvendaarom kon ik niet anders dan
van den honger sterven, 't Was voor mij niet erg
geweest de hongerdood moet, naar ik meen den
verzwakkenden mensch zacht overvallen maar
mijn arm kind ik wilde en moest werk hebben.
Eindelijk vond ik het in een atelier voor het maken
van dameskleedingstukken. Ik moest dag aan dag
werken van 6 uur 's morgens tot des nachts 12, 1,
2 uur".
„Eu wat verdiendet gij toen?
„Als het veel was zes stuiversmaar meestal slechts
vier of vijf. Dit is het adres van den eigenaar. Iedere
werkster kan u hetzelfde vorklaren."
Er ontstond eene stilte. De rechterlijke ambtenaren
zagen elkaar aan. Een fluisterde: „behoorde hij hier
niet te staan in plaats van die vrouw?"
Op een wenk van den rechter ging de vroaw voort:
„Van die enkele stuivers moet ik huur, eten, licht
en kleeding betalen en bovendien de voor het werk
FEUILLETON.
5)
EENE ZONDARES,
door L. West kirch.
„Gaat u met ons meemijnheer Sieg-
mann? Onze wegen loopen niet ver uit
elkaar', hoorde Anna zeggen.
„Van avond niet. Mijne moeder wacht
op mij. Wel te rusten, juffrouwMüll."
Een paar pikante gezichtjes in warme
kappen keken over de trapleuning naar
de wachtende vrouwen.
„Hij heett twee moeders!" klonk het
giegelend naar omlaag; daarop hoorde
men het klikklakken van de hakjes der
beide danseressen aan de ééne zijde van
de trap, terwijl Ulrich langs de andere
zijde afkwam.
Van dichtbij, in zijne gewone kleeding,
beviel hij het meisje bijkans nog beter
danTerwijl moeder en zoon
praatten, zag zij voortdurend in schuwe
bewondering naar hem op. „Net het
marmeren Christusbeeld in de kerk",
dacht Anna, zijn gezicht in het schijn
sel der volle maan beschouwend: „even
bleek, even zacht en verheven van
uitdrukkingalleen niet zoo strak en
levenloos." Zijne lippenwaarop bij het
haastige afwasschen nog wat rood was
achtergebleven, gloeiden in onnatuurlijk
purper, zijne oogen fonkelden. Anna's
hart klopte sneller bij de gedachte, dat
zij straks geheel alleen met hem in het
heldere maanlicht naar huis zou wande
len. Zij had wel gewild, dat het huis haars
meesters aan het einde der wereld ge
staan had. Toen zij nu echter alleen
waren, wist zij geen woord te zeggen.
Dit trof hem, en hij vroeg bezorgd;
„Waarom bent u zoo stil, juffrouw An
na? Ik heb mij den geheelcn avond op
den terugweg met u verheugd, en nu
zegt u niets."
„Ik denk zooveel te meer."
Zij waren juist in eene slecht gepla
veide straat, waar hooge huizen het maan
licht onderschepten. „Wilt u mijnen arm
nemen, juffrouw Anna?" vroeg hij met
zachte stem. Maar zij stak eigenzinnig
hare handen in de zakken van haren
mantel.
„Ik zou niet graag uw liefje te na ko-'
men, mijnheer Siegmann. Ja, uwe moe
der heett mij verteld, dat u wilt gaan
trouwen."
Zij zag hem vol in het gelaat; zij ver
wachtte besliste tegenspraak. Maar hij
was te eerlijk om te liegen.
„Willen, juffrouw Anna! Ais ik kon
willen zooals ik zou willen 1 Geloof mij
ik ben diep ongelukkig."
Ontsteld zag zij hem aan. „Ongeluk
kig? U?"
„Ja zeker! —Gebonden! Gekluisterd!
Van het heiligste recht der natuur be
roofd, het recht van de vrije keuze des
harten! U begrijpt, onze schulden!
Wie schulden heeftdie is geen vrij
man meer."
Het was haar eene onbegrijpelijke zaak,
dat de man, dien zij als een hooger
wezen vereerde, zich verkoopen moest
wegens honderdvijftig thaler schuld. Zij
waagde eene schuchtere bedenking te op
peren. „U bent zoo knap, mijnheer Ul
rich. Zou het u niet mogelijk zijn, door
den eenen of anderen arbeid er wat bij
te verdienen, om daarmede uwe schul
den at te doen?"
„Arbeid? Ik ben kunstenaar. De
kunst verdient niet. Zij wordt slechts
karig beloond, en toch eischt zij al de
toewijding van den kunstenaar en maakt
hem voor ieder ander werk ongeschikt.
Waarlijk er ligt diepe waarheid in het
gezegde dat kunstenaars hun leven lang
eene doornenkroon dragen! Ook voor
mij is de doornenkroon gevlochten. De
kunst vordert het zwaarste offer van mij
het offer mijns harten. Verfoei mij daar
om niet, Anna!"
Het meisje voelde zich diep ontroerd:
medelijden met hem, den geliefdemaar
verrukking tevens over zijne woorden
deed haar hart beven.
„Dus hebt u Mina Peters niet lief?"
stamelde zijdiep ademhalend.
„En dat vraagt u mijjuffrouw Anna!"
Hij boog zich tot haar neder en zag haar
lang in de oogen. „Ik dachtdat u moest
weten, wat het offer mij kost, dat ik onzen
goeden naam moet brengen."
Zij stonden voor eenen winkel, die
ondanks het late avonduur nog open
was. Zwarte en witte halsketens en andere
goedkoope sieraden lagen in de helder
verlichte kast uitgestald. Ulrich trok het
meisje mee naar binnen.
„Zoek wat uit, juffrouw Anna!"
Én toen het meisje met sidderende
vingers schuchter op een kettinkje van
nagemaakt ivoor weeskocht hij dat en
ning het haar om den hals.
„Tot aandenken aan van avond! Je
zult immers wel eens aan mij denken,
Anna wanneer wanneer wij elkan
der niet meer zullen zien."
Tranen vloeiden uit Anna Boringer's
oogen. „Altijd, mijnheer Ulrich! altijd,
zoolang ik leef, zal ik aan u denken!"
En zij kuste het halssnoer.
Dien nacht sloot Anna geen oog. Dit
was echter niet de schuld van het muisje
dat in het houten beschot van haar ka
mertje al knabbelend eene nieuwe gang
maakte. Neen, Ulrich Siegmann was
de oorzaak, Ulrich Siegman, die in
zijne verleidelijke schoonheid haar steeds
voor oogen stond. Weder hoorde zij zijne