Ho. 64.
Zaterdag 9 Augustus 1890. 13e Jaargang.
WAT DE MEASCII WEL VERMAG.
Dit blad verschijnt lederen Woensdag en
Zaterdag.
De prijs per halfjaar f O 50, franco per post f 0,90,
waarover per halfjaarlijksche kwitantie
wordt beschikt.
Afzonderlijke nommerszijn a 1 cent verkrijgbaar.
ADVEKTEÏS'TIEJN voor Dinsdag
en Vrijdagmiddag 12 uur te bezorgen bij der:
uitgever J. A. ROSS, Goes.
Oplaag 1500 Exemplaren.
üienstaanvragcit v»ordengcplaatsttegcnó cent
en Advertentiën tegen 6 cent per regel
Groote Letters en Afbeeld, naarplaatsruimte.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing der-
zelfde advertentie wordt de prijs slechts twee
maal berekend, uitgezonderdDienstaanvragcn.
Advertentiën, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende
Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van vijftig cent.
De mensch wordt wel eens de heer der schepping
genoemd. Hij is dan ook het eenige wezendat met
verstand is begaafd en daarvan gebruik weet te maken
om al het geschapene aan zich te onderwerpen. Onder
de dieren mogen er vele zijn, die in grootte, kracht,
vlugheid en vele andere eigenschappen het van hem
winnen, toch is hij hnn allen de baas geworden,
want zijn verstand geeft hem altijd de middelen aan
de hand, om wat hem ontbreekt aan te vullen. Zóó
heeft hij het vurig ros zoowel als den plompen oli
fant gedwongen tot dienstbaarheidelk diertot zelfs
het bloeddorstigste en sterkste durft hij vervolgen
tot in het dichtst van 't woud en in den strijd blijft
hij overwinnaar.
Waar de mensehen zich vestigenmoet het ge
dierte, dat zich door zijn' ontembaren aard niet tot
dienstbaarheid kan schikkenwijken of het wordt
uitgeroeid. Gedurende een' tijd moge het den mensch
nog schrik aanjagenhij weet zich uit alleswat
rondom hem is, wapenen te vervaardigen, die hem
weldra de onverdeelde heerschappij bezorgen.
Da mensch heeft zich verbreid over de geheele
aardeniets kan hem in zijn' voortgang stuiten.
Over rivieren slaat hjj bruggen, de zeeën doorklieft
hij met zijne schepen, bosschen velt hij neer, woe
stijnen trekt hij door en bergen klimt hij over of hij
weet ze te doorboren. De mensch kan zich harden
tegen elk klimaat, hij verdraagt zoowel de strenge
koude van het noorden als de felle hitte van de zui-
derlanden. Overal schept hij zich een tehuis.
Toch ondervindt hij daarbij dikwijls moeielijkkeden
die in het begin bijna onoverkomelijk schijnenmaar
hij spant al zijne krachten inbiedt ze 't hoofd en
overwint. Y/aar het water den grond dreigt te ver
zwelgen, werpt hij dijken op, om de woede van zee
en rivieren te betengelenen daarachter leeft hij
veilig. Jawat het water reeds tot zijn' prooi had
gemaakt, weet hij aan het vernielend element weder
te ontwoekeren.
Hij bewerkt het land en dwingt het voort te bren
gen wat hij behoeften waar de grond daartoe te
eenenmale ongeschikt is, laat hij zich nog niet ver
drijven zoolang hij maar kans ziet het benoodigde
van elders te doen aanvoeren. Waar gebrek is aan
drinkwaterboort hij putten of legt hij waterleidin
gen aan. Op andere plaatsen graaft hij kanalen en
verbindt daardoor ver van elkander verwijderde ri
vieren en zeeën.
De mensch wroet door den grond tot op verba
zende diepte. Wat de aarde in haren schoot verbor
gen houdt, brengt hij aan het licht. Allerlei metalen
bereidt hjj nit hunne ertsen en wendt ze aan tot
zijn gebruik en de overblijfselen der wouden uitlang-
vervlogen tijden haalt hij als steenkolen te voorschijn
die hem het middel zijn tot verwarming en verlich-
ting.
Bene groote verandering heeft hij gebracht in de
plantenwereld. Door verschillende kunstbewerkingen
zijn bloemen en vruchten veredeld en vele gewassen
FEUILLETON.
12) DE GENERAAL,
door Balduin Gr o 11er,
Hoe meer hij zijnen toestand over
dacht des te wonderlijker werd het
hem te moede. Aan den eenen kant
sliep een kind, dat zijn kind niet was,
en waarop hij nog gcene rechten had,
van welks bestaan hij voor weinige dagen
nog geen flauw vermoeden had, en dat
hem nu toch reeds zoo dierbaar was.
Aan den anderen kant sliep een aller
helst meisje, dat door dit kind in zulk
eene vriendschappelijke verhouding tot
hem vas gekomen. En tusschen die twee
slapenden hield hij trouw de wachtom
te zorgen, dat hun niets overkwam. Hij
had zich nog nooit zoo gelukkig gevoeld,
als heden aan tafel, en tot dusverre
had hij nooit geweten, dat het leven zoo
schoon, zoo heerlijk schoon kon zijn.
Het leek hem een droom ach, zulk
een schoone droom. Eene goede fee
had hem een beeld getoond van het
reinste huiselijk geluk, dat hij zich kon
voorstellen. Een edeler levensgenot had
hem toegelachenhij had een kind en
tegenover hem zat, hoe zalig voelde
hij zich in hare nabijheid eene schoone
jonge vrouw. Doch, helaas, geen van
beiden behoorde hem toe. En tegelijk
met den droom verdween het heerlijke
beeld van huiselijk geluk. Het kind was
er, de bloeiende jonge vrouw was er
maar hij was noch vader, noch echt
genoot. Het geluk was zoo nabij, het
scheen hemalsof hij het slechts voor
het grijpen had, en toch was het voor
hem onbereikbaar.
Onbereikbaar Maar als het nu
toch eens niet onbereikbaar was?
De generaal werd zenuwachtig reeds bij
de gedachte daaraan, en wilde van zijnen
stoel opspringendoch hij bedacht zich
eensklaps, dat hij dit niet mocht doen,
om geen leven te maken. Toch kon
hij niet blijven zitten, en daarom stond
hij langzaam op en bleef in diep gepeins
verzonken staan.
Als het nu toch eens niet onbereikbaar
was? Zij stond hem weer eensklaps voor
den geestzooals zij daar vol vroolijken
levenslust haar glas ophief, om met
hem op hunne goede vriendschap te
klinkenhij trachtte zich haar nu voor
te stellen, zooals zij daar in het aangren
zende vertrek sluimerdeeen kind gelijk,
dat zich moe had gespeeld en hij
voelde zich zonderling ontroerd.
„Zij is onbereikbaar voor mij", zeide
hij diep neerslachtig tot zichzelven: „ik
zou een trouwe beschermer en steun,
een vaderlijk vriend voor haar kunnen
zijn maar meer ook niet. Zij is te jong,
zij is te mooi voor mij; en het zou al
slecht van mij wezen, wanneer ik ook
maar zelfs eene poging zou willen wagen
om haar over te halen haar leven aan
het mijne te verbinden. Het kan, het
mag niet zijn."
En nooit had de generaal zijne „ver
loren jeugd" oprechter en inniger be
treurd, dan op ditoogenblik. Doch toen
juist op dit oogenblik ook de deur van
het aangrenzende vertrek geopend werd
en Marianne haar hoofdje om het hoekje
stak en met haar zilveren stemmetje
hem vriendelijk toeriep, kwam hij weer
onder de betoovering, en het dacht hem,
dat zijne zooeven betreurde jeugd weer
in haren vollen glans teruggekeerd was.
„Generaal, generaal, ik heb heerlijk
geslapen", klonk het vroolijk naar bin
nen. „Halt! niet dichterbij komen! U
I moet mij eerst Miska, onze kamenier.
zenden."
Miska moest haar eene kam en eenen
borstel brengen, en met behulp van deze
voorwerpen maakte zij haar door het
dutje ietwat in wanorde geraakt kapsel
weer op. De lokjes op haar voorhoofd
wond zij om haren vinger en streek er
daarna even met den borstel overheen.
Vervolgens werden handig de plooisels
om hals en armen weer wat in het fat
soen gebracht, de kreuken hier en
daar uit het japonnetje gestreken, en
eerst toen alles weer onberispelijk zat,
verscheen zij met eene diepe nijging
voor den generaal.
„Men logeert hier heel goed in dit hotel",
zeide zij schertsend, toen nu Miska den
sterken koffie, ook voor haar een kopje
binnenbracht: „ik kan het u gerust recom-
mandeeren."
„Het is mijn eenige wensch"antwoord
de de generaal glimlachend, „dat gij u
hier volkomen thuis zult voelen."
„Nu, wat dat betreft, geloof ik wel
al mijn best gedaan te hebben. Ik zou
niet wetenhoe men in het huis van
vreemden nu ja, in het huis van
vrienden zich nog ongegeneerder zou
kunnen gedragen. Weet u weldat ik
eigenlijk heel onverstandig handel, mijn
heer de generaal en lid van de school
commissie? Als u eens aan de bevoegde
autoriteit rapport uitbracht over dat
merkwaardige exemplaar van het vrou
welijk geslachtdat men u hier als on
derwijzeres in het dorp heeft gestuurd
en dat met vreemde, of zooals u dan
bepaald wilt, met bevriende, maar in
elk geval ongetrouwde heeren dineert,
in hunne woning met volkomen gerust
heid een dutje gaat doenkoffie drinkt
en nu zelfs eene sigarette rookt, wel,
dan weet ik niet, wat er mij boven het
hoofd zou hangenl" (Wordt vervolgd.)