te liggenzich in den winkel zelf te voorzien van wat hen aanlokt. Wat zij, buiten weten vau hunne oudera voor een' ceat koopen, hoe weinig smakelijk, hoe walgelijk zelfs en misschien zeer ongezondsmaakt hun lekkerder, dan het heerlijkste, dat ze thuis krij gen. 't Moet echter aan de ouders niet moeilijk val len die snoeperij te voorkomendoor den kinderen de centen daarvoor te onthouden, of zoo zij over geld te beschikken hebbenhnn streng rekenschap te vra gen van eiken cent, die wordt uitgegeven. Maar niets werkt op het kind meer dan het voor beeld vooral als het wordt gegeven door ouderen in de oogen van het kind wijzeren. En hoevelen zijn er niet onder die ouderendie zelf zoo gaarne snoe pen? Wij bedoelen daarmee niet hen, die gaarne af en aan eens eene versnapering genietenwanneer de gelegenheid dat zoo meebrengten die 't is de eerste eisch zoóder zich zelf of een ander schade te berokkenen zich zoo iets kunnen verschaffen, maar wij hebben het oog op zooveleudie op tijdendat een ander er niet aan denkt, zich zoo maar eens gaan vergasten aan wat in den winkel van koek- of suikerbakker bet oog beeft bekoord, liefst in 't ge heim of ten minrte in de afwezigheid van die huis- geuootendie zulk eene daad zouden afkeuren of te genhouden. Dit schaadt zelfs degenendie middelen genoeg hebben, om zich die weelde te kunnen veroorloven, hoeveel te meer zal dit dan nadeel toebrengen aan hen, van wie men zacht uitgedrukt zegt, dat zij hun geld wel beter besteden kunnen. Of er dan zóó zijn? Eenigen tijd geleden hebben wij in de couranten gelezenhoeveel millioenen babbelaarsvertegen woordigende eene waarde van verscheidene duizenden guldens, er hier in een jaar werden verbruikt, en wie zal nu zeggenwie de grootste verbruikers daarvan zijn Zou het gewaagd zijn te bewerenzijdie hun geld beter hadden kunnenneen moeten besteden? Menigeen zal, met ons, meermalen de ervaring hebben opgedaan, dat in huishoudens, waar geen geld was voor vleesch of spektoch nog koffie werd gedronken met walgelijk veel suiker, terwijl babbelaars of koekjes niet ontbraken. En daaraan werd bet geld verbruikt, öf door den man met barden arbeid zuur verdiend of door de liefdadigheid gereikt, om voor gebrek te behoeden. Ongelukkig zijn zij, die de snoepzucbt tot zijne slaven heeft gemaakt. Mochten zij bet inzien en er zich zoo spoedig mogelijk aan onttrekken. Zij hoeven daarvoor geen enkel genot op te offeren integendeel zij zullen er wel andere door kunnen verwerven. En vooral aan de kinderen vroegtijdig geleerd, hoe na- kommerde of het voorwaarts al dan niet, of het snel of langzaam ging. De éénige rhytlimisch bewogen levensmaat werd aangegeven door de eentonig voort- dreunende melodie: Pauline Pauline de stille Pauline Pauline Pauline de stille Pau line de stille Pauline Pauline Pauline Eindelijk echter brak toch het oogen- blik aan, waarop het jonge meisje, uit de zoete dommeling ontwaakt, haren reisgenoot eens wat scherper opnam, om daarna opeens, met de meest vol maakte vrijmoedigheid, tot hem cle on schuldige vraag te richten „Reist u óók tot Blinicke?" Hij knikte bevestigend met het hoofd. Het sprak voor hem immers van zelf, dat haar reisdoel óók het zijne was al stond er dan ook op zijn biljet een ander eindstation genoemd. Hare vraag trouwens, hoe plotseling zij kwam, was hem volstrekt geenever rassing. Hij had het gevoel als hadde hij reeds lang onbewust er op gewacht, dat zij hem met hare kalme, heldere stem zou toespreken. „En gaat u naar Sommersdorf zoo luidde even onbevangen hare tweede vraag, alsof ook dit weder volmaakt van zelt sprak. Voor hem sprak het dan ook van deelig het snoepen isopdat zijdie er neiging toe hebben die kwade getvoonte laten varen. NEDERLAND. Woensdag overleed alhier in den ouderdom van bijna 85 jaren de heer G. Braam teekenaar en schilder. Nadat bij van 1829 tot 1831 zijne opleiding aan de academie voor beeldende kunsten te Antwerpen had genoten de omwenteling van 1830 dwong hem zijne studie af te breken vestigde bij zich te Goes als privaat onderwijzer in het teekenen en schilderen. Tal van leerlingen die aan hem hunne ontwikkeling op het gebied van teekenen en schilderen hebben te danken zullen zeker den beminnelijken goedhartigen man in dankbare herinnering houden. Naar aanleiding van het bij de Tweede Kanier in gekomen wetsontwerp tot gedeeltelpke herziening der ziektenwet en tot wijziging van het verbod van toe lating van kinderen op de school, zonder bewijs van vaccinatie, vestigen wij de aandacht op de volgende slotsom in de jongste algemeene vergadering der Ver- eeniging van inrichtingen tot bevordering van koe pokinenting in Nederland genomen: „De vergadering spreekt hare overtuiging uit, dat opheffing van het wettelijk voorschrift, waarbij een vaccinatiebewijs voor de toelating op de scholen wordt geëischteen ramp voor Nederland zoude zijn. ,,Op grond toch van de ervaring eenerzijds, dat daar, waar de vaccinatie aan het goedvinden van iedereen wordt overgelaten, cle pokken blijven voort woekeren terwijl anderzydsdaar waar de ingezetenen direct of indirect daartoe worden verplicht, deze ziekte meer en meer verdwijnt en niet minder op grond van het feit, dat kort vóór de invoering van het thans nog van kracht zijnde voorschrift Nederland door eene hevige epidemie van pokken werd geteisterdwelke aan meer dan 20,000 inwoners het leven kostte, terwijl na de toe passing van dezen nuttigen maatregel ons land meer en meer van deze ziekte en in de laatste jaren geheel van epidemieën verschoond bleefacht de vergadering het een niet te verdedigen waagstuk door intrekking van het bestaande voorschrift ons vaderhand opnieuw aan het gevaar van epidemieën dezer vreeseljjke ziekte bloot te stellen." UIT DEN VREEMDE. Een damedie aan boord was van een vaartuig eener groote Amerikaansche stoomvaartmaatschappij weigerde, in spijt van het voorschrift, zich te laten vaccineeren. De geneesheer verrichte toen de inenting ondanks haar verzet, wat de dame zich zóózeeraan- zelf. Weder dus knikte hij bevestigend. „Naar den dominee!" hernam zij, reeds meer op den toon van eene beslissing, van iets, dat men voor vastgesteld houdt, dan van eene vraag. Hij knikte. Natuurlijk! Natuurlijk naar den dominee. Dit toch klonk eerst recht als eene roepstem van het toekomstige geluk en tegelijkertijd als een nieuwe groet uit een lief, lief verleden. Want hij zelf was het kind van eene dorpspastorie. Een groet uit het vaderhuis dus! „Ik ben de dochter", zoo sprak zij eenvoudig; en hij knikte nogmaals zon der te spreken. Had hij niet al lang reeds dit vermoed, dit geweten? De dochter uit eene landelijke pastorie Natuurlijk heet zij ook Pauline zoo dacht hij heimelijk daarbij. En hij vroeg het niet eens want hij wist het. Pauline moest zij heeten Pauline Pauline de stille Pau line Zachtkens rolde inmiddels de wagen- trits langs hare stille baan al verder. Beiden zwegen weder het jonge meisje, omdat zij hare heldere oogen weder dommelig gesloten had, en de jonge man, omdat hij Ja, omdat hij wezenlijk niet spreken kon. Plij voelde zich thans geheel onder de betoovcring van deze vreemde jonk vrouw, die hem van minuut tot minuut al wonderbaarder eene bekende leek. Hij behoorde tot haar, onverbreekbaar, als een gelukzalige gevangene, voor tijd en eeuwigheid. Dat wist hij nu. Zij was het wezen, dat hij van het allereerste begin zijns voelens en denkens al ne velig vermoed, en steeds al met tastend verlangen gezocht, en nu eindelijk met onfeilbaren blik gevonden en herkend had. En hij wist nog méér. Zij behoor de ook tot hem: hoe anders zou haar de openbaring geworden zijn, dat ook hij naar den dominee te Sommersdorf wilde? Ja! zij behoorde tot hem ge lijk de bloesem tot de lente, gelijk de vrucht tot den herfst. En of zij zelve dit thans al weten moclit, of niet het oogenblik zou komen, waarop ook dit haar zou geopenbaard worden als iets zekers, iets vóórbestemds, iets on veranderlijks: het oogenblik, waarop zij het elkander met vrije woorden zouden zeggen indien er dan nog woor den noodig mochten zijn Pauline Pauline de stille Pau line de stille Pauline Pauline En hoor! te midden van het zacht dreunende voortrollen werd er opeens weder een halthouden merkbaar, en de ernstige stem van den conducteur ver kondigde „Station BlinickeWordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Volksblad | 1890 | | pagina 4