No. 19. Woensdag 5 Maart 1890. 13e Jaargang. Dit blad verschijnt lederen Woensdag en Zaterdag De prijs per halfjaar f O 50, franco per post f 0,90, waarover per halfjaarlijksche kwitantie wordt beschikt. ACsonderlyke nommerszijn k 1 cent verkrijgbaar. ADVERTENTIES voor Dinsdag en Vrijdagmiddag 12 nnr te bezorgen bij den uitgever J. A. ROSS, Goes. Oplaag 1500 Exemplaren. Dienstaanvragen wordengeplaatsttegenB cent en Advertentiën tegen 6 cent per regel G-roote Letters en Afbeeld, naar plaatsruimte. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing der zelfde advertentie wordt de prijs slecht» twee maal berekend, nitgezonderdDienstaanvragen. Advertentiën, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van vijftig cent. N E 1 E It L A l>. Naar De Standaard verneemt, heeft mr. L. W. C. Keuchenius zich bereid verklaard eene candidatunr voor het district Goes te aanvaarden. Hedenavond vergadert de anti-revolutionnaire kies- vereeniging alhier tot het stellen van een candidaat. Uit Goes schrijft men: „Ik betreur het, dat men tegenwoordig (en reeds sedert hoe lang?)zoo gansch ongemotiveerd den staf breekt over wijlen Hierony- mus van Alphen den kinderdichter van onze groot ouders en ouders. Is het niet hartverheffend als hij ons ia „Jantje zag eens pruimpjes hangen" een voor beeld geeft van zelfbeheerschingdie met zulk schit terend succes wordt bekroond; of als hij ons in „Kor- nelis had een glas gebroken" oprechtheid aanprijst waarvan de belooning conform is aan die der zelfbe heersching bovengenoemd Maar het schoonste gedicht onder al de overige schooneheb ik steeds gevonden„Geduld is zulk een schoone zaak". Of dat daar nu van daan komt dat men zoo maar niet iederen dag glazen breekt als Keesjeof pruimpjes ziet hangen als Jantje maar daarentegen ieder oogenblik aanleiding vindt om „zijne ziel in lydzaamheid te bezitten" ik waag niet het te beslissen maar een feit is 't. Gedulddat kenmerk van de gluiperige en slui pende kat (vader Van Alphen nam het immers waar bij „onze kat") is tegeuwoordig in Goes een courant artikel. Ik denk daarbij iuzouderbeid aan het nieuw te stichten postkantoor. Reeds voorlang is het oude kantoor ongeschikt verklaard voor den dienst, omdat de lokaliteit voor de ambtenaren hoogst ondoelmatig is en eene wachtkamer voor het publiek ganschelijk ontbreekt. Dg werkelijke niet gefingeerde grieven erkennende heeft het rjjk gebruik gemaakt van de zeldzaam voor komende gelegenheid tot den aankoop van een kapi taal heerenhuis in het centrum der stad en dat gebouw bestemd voor den vereenigden post- en tele graafdienst. Sedert ruim een jaar staat dat gebouw doelloos, waarop het natuurlijk niet beter wordt. Middelerwijl expireert in den loop van dit jaar de huur van het oude kantooren nog altijd verneemt men niets van* den voorgenomen verbouw. Toch zal dat er van moeten komen en wat zal men dan zien gebeuren Ditdat de ambtenaren en het publiek gebruik zullen moeten maken van een gedeeltelijk afgewerkt gebouw. O, vader van Alphen, gij wist het wel, toen gg leerdet: „Geduld is zulk een schoone zaak." Wat de ambtenaren van een of anderen tak van Nederlandschen staatsdienst zich toch belangeloos met de zedelijke opvoeding der onderdanen belasten!" M. Ct Uit Zeeuwsch-Vlaanderen W. D. schrijft men aan de M. Ct. Te Haarlem is aan den raad voorgesteld bij de nieuw te stichten school ook eene badinrichting te bouwen. Als reden daarvan wordt o. a. opgegeven, dat sommige kin- FEUILLETON. 6) DONKERE DADEN. Uit het Italiaansch van Salvatore Farina. Ik slaap in en ziehier mijnen droom: Het is nacht. Evangelina rust in de andere kamer, en ik houd bij August de wacht. Ik doorloop mijn geheele vroe gere levenvan den dag af, dat ik Evan gelina leerde kennen. Ik zie al mijne vrienden terug maar de dooden als levendenen de levenden (op onverklaar bare wijze) als dood. Ook doorbreng ik weder al mijne oude verdrietelijkheden en als ik die vergelijk met de ont zettende smart van het heden dan schij nen zij mij tot in het belachelijke nietig toe. Had ik niet den eetlust verloren toen voor de eerste maal de berichtge ver eener courant van mij geschreven had, dat ik te angstvallig en te bekrom pen was in mijne opvattingenen dat mijne manier van pleiten oudbakken en sentimenteel was terwijl de man tege lijkertijd de scherpzinnigheidgeestigheid en pittigheid van den advocaat Righi, mijnen mededinger, tot in de wolken verhief? Jal d&t was mij in die gelukkige da gen overkomen! En nu (zoo redeneer ik verder in mij nen droom) en nu Als nu eens die zelfde berichtgever morgen van mij liet drukken, dat ik een ezel, een idioot was de advocaat Righi daarentegen een geniewat deed ik dan wel? Ik zou het hoofd schudden, en lachen lachen!en als de man bij mij kwamom zich over mijne ergernis te vermeienwat zou ik dan tot hem zeggen?Ik zou tot hem zeggen: „Gij hebt gelijk! De advocaat Righi is een genie, en ik ben een ezel en zie eens hier ziemijn kind is ge storven" Ik slaak eenen schreeuw in mijnen slaap, en ik meen van dien schreeuw te ontwakenen te hooren hoe mijn kind mij aan zijn bedje roept mij reutelend toefluistert: „Schrei niet, pa en zeg het niet aan moeder!'' Ik sterf!" Maar thans ontwaak ik wer kelijk; en terwijl ik bespeur, dat ik in mijn bed lig en gedroomd hebdoe ik de oogen wijd open in het donker, en sidderIndien mijn droom eens eene profetie wareen mijn August we zenlijk moest sterven Indien hij op dit oogenblik lag te worstelen met den doodIndien hij alreeds gestorven ware! Ik luister. Eene poos lang laat zich geen geluid vernemen. Dan kraakt opeens de com mode en de linnenkast antwoordt haar. Wee mijDat is een voorteeken „Evangelina 1'' roep ik, en ik spring op en snel naar de andere kamer. Daar vind ik onveranderd den aan blik mijner ellende: ons lijdend kind, en de arme moeder, die haar door kom mer verbleektedoch kalme gelaat naar mij toewendt. Nog heb ik den voet niet uit mijn huis gezetsinds mijn jongen in doodsgevaar zweeft. Heden zit ik met de ellebogen onder het hoofd voor het gesloten ven stercn laat mijnen blik op het trottoir rusten, waar ik, onder de neergelaten valgordijnen door, slechts debeenender voorbijgangers te zien krijg. Het is stil op de straat: er kwamen niet vele menschen langs mijn huis; doch juist daardoor ontgaat mij dan ook nie mand. En mijne gedachten maken zich onwillekeurig los van mijn leed, om over die voorbijstappende onderste ledematen mijner medemenschen te phantasee- ren. Kijk! Die beenen, die daar zoo snel zich voortbewogen en in een paar blauw linnen broekspijpen stakenbehoorden zeker aan eenen werkman toe. Déze daarentegen aan eenen bedelaar. Zij be wegen zich zoo langzaamdat ik tijd heb ze nader te beschouwen. Zij schij nen moede. De lompen waarmede zij bedekt zijn, dreigen hun den dienst te ontzeggen. Het schoeiseldat de voeten beschutis nog slechts eene aaneenscha keling van gaten en scheuren. Mijn geest heeft zóózeer behoefte om af te dwalen en zich te verstrooiendat ik bijna mijn ongeluk vergeet. Doch zoo dia ik mij omkeersnijdt de aanblik der kamerin welke mijn kind op het ziek bed ligt, mij door de ziel als eene ver- sche, nog ongekende smart.... Daar August echter slaapt, na zooeven zijne kinine te hebben ingenomenmag ik mij nog een poosje langer aan mijn tijd verdrijf overgeven. Heden is mijn ongeluk bescheidenen trekt zich terug, om mij weder eens eenen blik in het leven te laten werpen. Reeds heb ik eene zekere bedrevenheid ver kregen in dit spelwaarvan de groote aantrekkelijkheid voor mij schijnt gele gen te zijn in de onzekerheid van het geen er komen zal. „Durf je wedden"zeide ik tot mij- zelven„dat er nu zoo aanstonds eene

Krantenbank Zeeland

Volksblad | 1890 | | pagina 1