No. 18. Zaterdag 1 Maart 1890. 13e Jaargang. Dit blad verschijnt iederen Woensdag en Zaterdag. De prijs per halfjaar f O oO, franco per post f 0,90, waarover per halfjaarlijkBche kwitantie wordt beschikt. Afzonderlijke nommerszijn a 1 cent verkrijgbaar. ADVERTENTIES voor Dinsdag en Vrijdagmiddag 12 nur te bezorgen bij den uitgever J. A. ROSS, Goes. Oplaag 1500 Exemplaren. Dienataanvragen wordengeplaatsttegenö cent en Advertentiën tegen 6 cent per regel Groote Letters en Afbeeld, naarplaatsruimte. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing der zelfde advertentie wordt de prijs slecht» twee maal berekend, nitgezonderdPienBtaanvragen. Advertentiën, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van vijftig' cent. OPRËC H T II E 1 D. Mevrouw A. is uitgegaan, om eenige visites te maken, 't Is al zoo laug geleden, sinds zij Mevrouw B. een bezoek heeft gebracht, dat zij het nu niet langer durft uitstellen. Heel prettig is het wel niet, want die mevrouw B. is eigenlijk een onaan genaam menschzij is erg verwaand en verbeeldt zich stellig meer te zijn dan een ander; maar men moet over sommige dingeu wel eens heenstappen; bovendien al is bet niet mogelijk te begrijpen waarom zij is over 't algemeen zeer gezien en 't zou dus dom zijn, haar tot vijandin te maken. Onder dergelijke overwegingen bereikt onze dame het doel van haar tocht. Zij heeft nog eene flauwe hoopdat degenewie haar bezoek geldtniet thuis zal zijn, maar de dienstbode licht haar al gauw beter in. Mevrouw B. is thuis en ontvangt. Hoe deze zuchtte en iets bromde, dat wel eene verwensching geleektoen baar het bezoek werd aangekondigden hoe zij zich nog een oogenblik vruchteloos pijnigde om eene uitvlucht te bedenken en belet te kunnen gevenzal de meid er maar niet bij vertellen. De bezoekster treedt binnen en de beide dames be groeten elkander met eene hartelijkheiddie de beste verstandhouding zou doen vermoeden. Niet lang duurt het, of zij zijn in een allervertrouwelijkst gesprek gewikkeld, waarin alle bekenden hunne beurt krijgen. Van beide kanten tracht men den indruk te maken dat men zich met zoo'n goede vriendin eerst recht gelukkig gevoelt, en de scheiding heeft niet plaats, voordat van weerszijden is verzekerd, dat men niet weer zoo'n langen tijd zal laten verloopen alvorens elkander op te zoekenwant eigenlijk hebben zij nu pas recht gevoeld dat zij elkander niet missen kunnen. Als de deur is dichtgevallen, geeft mevrouw B. eerst hare dienstbode de vermaning, dat zij niet zoo lichtvaardig meer mag zeggen, dat hare meesteres thuis isdaar z ij dat niet kan beoordeelenen mevrouw A. uit, op straat gekomen, een' zucht van verlichting. Nu is de weg naar mevrouw C. Deze behoort ook wel niet tot hare intiemste vriendinnen en zij zou er dan ook niet aan denken, haar thans te bezoeken, maar, ziet ge, er is bepaald in den laatsten tijd iets gebeurd in de familie, dat niet richtig is. Mevrouw C. i3tegen hare gewoonteverleden week niet op het concert geweest, zij heeft niet gewandeld, geene visites gemaakt en toch is zij niet ongesteld want dan zou men den dokter er hebben zien binnengaan. Er moet iets zijn; maar wat...? Gelukkig, dat het haar is ingeschotendat zij die dame nog een be zoek schuldig is; beter gelegenheid, om zich daarvan te kwijtenbestaat er niet. En alras zit de bezoekster tegenover de vrouw des huizes. Eu al was deze ook van planomwat er gebeurd was, in haar gemoed te bewarentegen zoo veel vriendschap en zooveel belangstelling is zij niet bestand. Zij begint met iets te vertellendan wat meer en eindelijk stort zij haar gansche hart uit. Mevrouw A. verliest geen enkel woord, geeft een FEUILLETON. 5) DONKERE DAGEN. Uit het Italiaansch van Salvatore Farina Ziel aan mijne oogen trekken weder al de treurige gezichten der nachtwake voorbij. De meubels krakenen bij elk geluid in de eenzaamheid verrijst er eene nieuwe, dreigende spookgestalte. Menig maal blik ik in mijne eigen zielen dan voel ik eene diepe, diepe deernis over mijzelven. Welk eene verwoesting daar binnen 1 Niets blijft er meer over misschien niet eens de lietdeIn mijn brein schijnt zich eene zelfzuchtige gedachte te ontwikkelen, die in staat zou zijn met het ongeluk te worstelen en het te overwinnen. Reeds zeg ik tot mijzelven: „het beste is, voor alles on verschillig te zijn!" En verder werken mijne gepeinzen dit beginsel der onver schilligheid uit. „Wat maal ik om mijn huis om het weinigje geld en goed, dat mij zooveel moeite gekost heeft? Wat deert mij mijn naam, mijne repu tatie! Wat had ik ook te trouwen? Ik was sterk en moedig. Waarom ben ik niet vrijgezel gebleven, om alléén dit jammerlijke leven te trotseeren? Dan had ik immers heden geenen stervenden zoonEn waar zou August dan wezen? En wiens vrouw zou Evangelina dan geworden zijn, in wier armen een maal de liefde mij dreef De liefde! Wat is liefde? Is liefde iets anders dan smart P" Eene hand legt zich op mijn hoofd, dat moeilijk aan den slaap weerstand biedt. „Ga nu wat liggen"zegt Evangelina tot mij„De beurt is nu aan mij." Ik open de oogen en blik in het bleeke, treurige gelaat. Meteen weet ik weder wat liefde is. „Heb je wat geslapen?" vraag ik aan mijne vrouw. „Ja", zegt zij „en ik heb eenen schoonen droom gehad. Hoe is het mo gelijk, dat ik zoo heerlijk droomen kon „Eenen schoonen droom?" herhaal ik luide, zonder het zelf te merken. Zij verstaat mijvat mijne hand en leidt mij naar het bed van ons ventje. „Geloot je niet, dat het wat beter gaat?" zegt zij tot mij„Zijn slaap is zoo rus tig Je bent moe"laat zij er op volgen „arme Claudio!" „Arme Claudio!" prevel ik haar na, met een bitter lachje. Daarop drukt zij krachtig mijne hand heft het hootd op en steekt mij hare wang toe. „Geef mij eenen kus!" fluistert zij „Zoo! En kus nu je zoon op het voorhoofd, zonder hem te wekken! En ga nu wat slapen!" Ik voel iets van deze vrouwelijke ziels kracht in mijn hart dringen. Aangekleed werp ik mij op mijn bed. Doch de slaap, dien ik zoo lang als eenen vijand had afgeweerd, de slaap wilde nu niet komen. Zoodra ik de oogen sluit, zie ik vreemde gestalten mijne legerstede naderen vreemde gestalte, die allerlei fratsen tegen mij maken en mij niet met rust willen laten. Het zijn grijnzende, spot tende gezichten. Ik behoef slechts de oogen te openen, en zij verbergen zich weder in de hoeken der kamer Ik luister, maar hoor nergens eenig ge rucht. Kon ik ten minste maar wat sla pen! Kon ik maar een enkel uur mijn ongeluk vergeten! Wederom luik ik de oogen en we derom verschijnen die sarrende wange- stalten. Ik tracht andere beelden mij voor den geest te roepen en die vast te hou den. Nu en dan gelukt mij dit ook en ik voel mij een oogenblik als bevrijd. Doch weldra fladderen die spooksels we der op mij at, die honende, grijzende spooksels Thans ben ik in den geest bij mijne Laurina, en aan haar beeldje klamp ik mij vast. Och! hoe weinig had ik in de laatste dagen aan haar gedacht! Het leed had mij haar bijna doen vergeten Wat doet zij op dit oogen blik? Zij slaapt. Ik zie haar in eene mij onbekende kamer, in een vreemd bed, met het handje onder de wangen met halt geopende lippen. Terwijl ik zoo aan mijn dochtertje dacht en met al de kracht des verlangens mij het lieve kind aldus voorstelde, zijn er weder honderd spookselen met hunne grimassen mij voorbijgezweefd. En weder komen er andere opdagen: een glim lachend vrouwengezicht een verwaaide kinderkopmet verschrikte oogen een treurend hoofd, als van eene moeder, met tranen op de wangen een val- scherimpelige tronie die mij dreigend aanziet. Gedurende langen tijd is dit mijn slaap. Eindelijk Ik weet niet wanneer, ik weet niet hoe eindelijk verdwijnt allengs de dwarrelende zwerm. Eindelijk slaap ik werkelijk in. Wordt vervolgd* m IÉ

Krantenbank Zeeland

Volksblad | 1890 | | pagina 1