- -J No. 12. Zaterdag 8 Februari 1890. Jaargang. Dit blad verschijnt lederen Woensdag en Zaterdag. De prijs per halljaar f 0.50, franco per post f 0,90, waarover per halfjaarlijksche kwitantie wordt beschikt. Afzonderlijke nommorBzijn a 1 cent verkrijgbaar. ADVERTENTIEN voor Dinadag- i Vrijdagmiddag 12 nnr te bezorgen by den uitgever J. A. ROSS, Goes. Oplaag 1500 Exemplaren. Uienstaanvragen wordengeplaatst tegen cent en Advertentiën tegen 6 cent per regel Groote Letters en Afbeeld, naar plaatsruimte. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing der zelfde advertentie wordt de prijs slechts twee maal berekend, uitgezonderdDienstaanvragen. Advertentiën, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van vijftig cent. VERWAANDHEID. Jerolimo heeft in Antwerpen goede sier gemaakt, slechte zaken gedaan en is dientengevolge gefailleerd. Hij vindt het geraden Zuid-Nederland te verlaten en zich naar de [hoofdstad van bet[ Noorden te begeven als zoovele vreemdelingen in dezen tijd (namelijk bet begin der zeventiende eeuw.) Hoewel zijne kleeren bijna versleten zijn en bij geen' cent op zak heeft, vindt bij Amsterdam wel wat burgerlijk voor zoo'n groot heer|, als hij isen ziet dan ook met minachting neêr op de inwonerswier rechte en slechte (d. w. z. eenvoudige) zeden hij bespot. Hij ontziet zich echter niet, om op bosten van die door hem geminachte mensehen te gaan levenwant het gelukt hem door zijne grootspraak eenig crediet te verkrijgen. Zelfs neemt hij een' knecht in dienst, hoewel deze ook al niet van het fijnste soort is. Weldra doet zich echter het nijpendste gebrek bij hem gevoelenhij heeft niets meer te etennoch voor hem, noch voor zijn' knecht. De laatste weet echter door bedelen aan den kost te komen en als [hij zoo smakelijk zit te knabbelen aan eene harde korst brood, komt zijn meester thuis, die, nitgevast alsj'hp is, begint te watertanden. „Gij eet zoo lek ker zegt hij„datals ik niet pas een' kenrigen maaltijd had gebrnikt, ik trek zou krijgen, om met u mede te eten." „Tast maar gemat toe", zegt de knecht, die den toestand kent, en Jerolimo valt als een uitgehon gerde op het brood aan en heeft in een oogenblik alles verslonden, zoodat de ander haast spijt gaat brijgen van zijne gulheid. Doch de goedhartige knecht laat het niet merken, maar voorziet dagen aaneen op gelijke wijze in de behoeften van zijn heer, die „toch altijd fijn dineert" en zijn knecht uit de hoogte behandelt. Op een zijner zwerftochten door de stad heeft hij een klein muntstukje gevonden, een schat voor hem die in zoo'n langen tijd geen geld gezien heeft. „Ga", zegt hij tot zijn' dienaar„naar huiten en vraag aan de mensehenof Amsterdam ook te koop isik wil eigenaar worden van de geheele stad en op geld be hoeft ge niet te zien." Dit schetsje ontleenen wij aan een oud blijspel misschien het bestedat wij in onze taal bezitten ofschoon voor onzen tijd minder geschikt, waarin het eene komische tooneel met het andere afwisselt. De lezer heeft natuurlijk al begrepen, wat het einde is. Jerolimo is met de noorderzon vertrokken, als men hem wegens afzetterij wil aanklagen. Ofschoon de figuur sterk overdreven is, komt zij ons meermalen voor den geest, als wij menschen ontmoetendie in eigen oogen zoo heel veel en in werkelijkheid toch zoo bitter weinig heteekenen. Soms herkent men ze al aan hun' gang: de borst vooruit en het hoofd in den nekloopen zij langs den weg, nu eens niemand ziende, dan rechts of links een genadig knikje uitdeelende, maar altijd even dui delijk dat zij door het uiterlijk willen vergoeden, wat zij innerlijk missen. FEUILLETON. 14) VERONGELUKT. Eene Zwilsersche vertelling van Alfred Hartmann. Door de gezworenen zou in elk ge val het „schuldig" worden uitgesproken. Ook had mijnheer de prefect van de hooge regeering te Parijs eenen veelbe- teekenenden wenk ontvangen dat de eer des lands het stellen van een voorbeeld eischte te meer, daar het slachtoffer der misdaad een Russisch onderdaan was. Wat de bevolking van Chamouny be trof, meer in het bijzonder de berggid sen zij deelde volkomen deze ziens wijze der heeren van het gerecht. In het gansche dal was erbehalve Kathi en Peter van Almen slechts één mensch den beklaagde welgezindnamelijk die onafhankelijke en ietwat eigenaardige persoonlijkheiddie in de karavansera te Montreux door sommigen als een phi- losophische boer, door anderen als een verboerde landjonker gekenschetst werd. Baron Helmliusen was, ofschoon hij in het vlakke noorden woonde een harts tochtelijk bergstijger. In het Berner Ober land was Christiaan Abplanalp indertijd zijn gids geweest, en met evenveel ver bazing als leedwezen had hij thans ver nomendat deze jonge man, dien hij als een flinke, eerlijke knaap had leeren kennen, het grootste gevaar liep van door de Fransche justitie als moordenaar gestraft te worden. Nadat hij zich met zijne voorspraak vergeefs tot den voorzitter van het ge rechtshof had gewendliet hij zich bij de weduwe van den verongelukte aan melden. Zijn bezoek werd door haar aangenomen. „Ik kom, mevrouw, ora u mijne op rechte deelneming te betuigen Paula stak den ouden vriend van haren man zwijgend een paar vingertoppen toe terwijl eene smartelijke aandoening haar beven deed. „Arme vriend 1" hernam baron Plelm- husen. De jonge weduwe keek hem met eenen onderzoekenden blik aan. Hij stierf als een held op het slagveld als een offer van zijnen ijver voor de wetenschap." „Of van roofzucht van zijnen gids" antwoordde Paula. „Neen, mevrouw! Ik bid u, zet toch die verdenking van u af! Ik ken den man, die zijn gids was, als een brave, rechtschapen jongen. Ik acht hem tot zulk eene misdaad niet in staat." „Des te erger dan!" sprak Paula zachtjes, meer tot zichzelve dan tot ha renbezoeker. Baron Helmliusen hoorde deze woor den met verbazing. „Wat wilt gij daarmee zeggen, me vrouw?" vroeg hij. Paula aarzelde eene poos, of zij spre ken zou. Nadat zij nogmaals eenen blik op het van waarachtige deelneming ge tuigende gelaat van den baron gewor pen hadzeide zij met gesmoorde stem „Indien hij niet door de hand van dien man verslagen geworden is welnu dan heeft hij zich zelf den dood ge geven." „OnmogelijkOp zijne huwelijks reis „Ja! reeds op onze huwelijksreis trad de wanverhouding aan den dag. Ik voelde mijzeive vorstin ik was trotsch op mijne geboorte. Hij daarentegen, zooals gij weet, verachtte alle eer, die men niet persoonlijk zich had verworven. Met fierheid wees hij het af, toen men hem zeide, dat hij door den invloed van mij nen vader in den adelstand kon verhe ven worden. Slechts de ridders van den geest vormen eenen adelzeide hij De vorsten der wetenschap hebben geene gekroonde wapenschilden noodig! Maar ik wat geef ik om wetenschap kreeg hij van mij ten antwoord „En toch hebt gij elkander gezocht en gevonden de vorstin en de ge leerde „Neen de vrouw en de man heb ben elkander gezocht en gevonden. Is het geene natuurwetdat de tegenover gestelde polen elkander aantrekken? Is de liefde niet eene blindeonweer staanbare macht Wie kan er weer stand bieden aan den bliksemstraal uit de wolkenof aan den alles nederwer- penden orkaan? De baron zweeg eene wijleverzon ken in gepeins. „En toch", zeide hij. „toch is het haast niet mogelijkdat professor Hofimann een zelfmoordenaar zou geworden zijn. Alleen reeds zijn mannelijke trots moest hem van zulk eene daad weerhouden hebben Middelerwijl ging de justitie haren gang, ditmaal eens met eene bij haar ongewone vlugheid. De volksstem deed zich al dringender hoorenhet veelhoof dige, wreede monster, de menigteeischte luidedat er aan den vreemden gids die de bergen van Chamouny bezoedeld had met eenen moordeen afschrikkend voorbeeld zou worden gesteld. De dag, waarop het vonnis zou moeten uitgespro ken wordenwas aangebroken. Wordt vervolgd

Krantenbank Zeeland

Volksblad | 1890 | | pagina 1