No. 10.
Zaterdag 1 Februari 1890. 13e Jaargang.
DE HOOFDELIJKE OMSLAG.
Dit blad verschijnt lederen Woensdag en
Zaterdag
De prijs per halfjaar f 0 50, franco per post f 0,90,
waarover per halfjaarlijksche kwitantie
wordt beschikt.
Afzonderlijke nommerszijn a 1 cent verkrijgbaar.
ADVERTENTIEN voor Dinsdag
en Vrijdagmiddag 12 unr te bezorgen bij den
uitgever A. B£©S5, Goes.
Oplaag 1500 Exemplaren.
DienBtaanvragen wordengeplaatst tegen 5 cent
en Advertentiën tegen 6 cent per regel
Groote Letters en Afbeeld, naarplaatsruimte.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing der
zelfde advertentie wordt de prijs BlechtB twee
maal berekend, uitgezonderdDicnstaanrragen.
Adyertentiëa, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende
Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van vijftig cent.
Niemand zal het onshopen weten kwade dui
den, dat we nog eens over belasting spreken, nu bij
alle ingezetenen dezer gemeente de biljetten voor den
boofdelyken omslag zijn uitgereiktwaarop moet wor
den ingevuld, in welke klasse men meent geplaatst
te moeten worden. We weten wel, dat, hoeveel er
ook tegen gezegd isnog altijd een goed deel van de
bevolking met zekeren weerzin dergelijke papieren
ontvangt. De meening, dat geld, aan belasting be
taald, wordt uitgegeven, zonder dat men er iets voor
heeft, en dus eigenlijk weggegooid iswil er nog maar
niet uit. En toch, voor de zooveelste maal zij het
gezegd, de voordeelen die de samenleving aanbiedt,
zouden niet genoten kunuen worden, als men zich
niet de betrekkelijk kleine opoffering, die daar tegen
over staat, wilde getroosten.
Van den staat, van de gemeente wordt veel ge-
eischt en ieder is er gauw bij om te klagenals niet
aan zijne wenschen voldaan wordt, maar die licha
men zouden natuurlijk niets vermogen, als de leden
niet door samenwerking hun de krachten daartoe
verleenden. Daarom moeten alle ingezetenen hun
evenredig aandeel betalen ia de kosten, die voor de
staat- en gemeentehuishouding noodig zijn.
Is het alzoo eene noodzakelijkheid, dat ieder belas-
ting betaalthet ideaal is die zoo over de bevol
king te verdeelendat ieder betaalt naar zyn
vermogen en dus niet de een zwaarder gedrukt wordt
dan de ander.
Het zal echter altijd moeilyk blijven de juiste
grondslagen te vindenwaarop de heffing moet be
rusten; echter al is het ideaal niet te bereiken, lof
felijk blijft het streven, om het zoo dicht mogelijk
te naderen.
De belasting, in onze gemeente geheven, draagt
den naam van hoofdelijken omslag. Zij is eene be
lasting op het inkomen en berust dus in de eerste
plaats op de eenvoudige waarheid, dat iemand meer
kan betalennaarmate hij meer verdient. De omslag
geschiedt echter niet in rechte reden met de inkom
sten want- terecht heeft men begrependat iemand
die b. v. f1000 verdient meer dan tweemaal zooveel
kan missendan hijdie f 500 te verteren heeft.
Daarom is de belasting eene progressieve d. w. z.
dat bij grooter inkomen steeds booger percent daar
van moet opgebracht worden. Ieder kan de verhou
ding op het biljet lezen.
Verder zal ieder bet billijk vinden, dat het inkomen,
door arbeid verkregen, minder zwaar belast is dan wat
men geniet van kapitaaleigendommen enz., dus zoo
goed als zonder arbeid te verrichtenhet eerste wordt
dan ook maar voor drie vierde in rekening gebracht.
Ook is er rekening gehouden met allerlei omstan
digheden die de ingezetenen kunnen drukken en die
in geld omgezet van de inkomsten mogen afgetrokken
worden.
Op de grondslagen kan alzoo niet veel worden af
gedongen en om nu de striktste rechtvaardigheid in
FEUILLETON.
12) VERONGELUKT.
Eene Zwitserse he vertelling van
Alfred Hartman?i.
„Hier houden wij een poosje halt"
zeide de berggids, terwijl hij zich op een
rotsblok nederzette.
„Waarom?"
„Omdat wij onze krachten nog verder
noodig hebben."
„Maar ik ben niet moedel"
„Des te beter! Ge moet het ook niet
worden."
Hij haalde uit de lederen tasch, die
hem over de schouders hing, een don
kerbruin iets te voorschijnen sneed
dit met zijn scherp mes in schijfjes zoo
dun als papier, die zich als spaanders
vanzelf oprolden. Een handvol daarvan
bood hij zijnen gezellin aan.
„Eet dit op, Kiithi! Dat houdt je op
de been."
„Wat is het?"
,.Eet maar! Het smaakt niet leelijk
óók."
Het was in de zon gedroogd geite-
vleesch, een zeer voedzame en bij de
berggidsen geliefde kost. Uit de tasch
kwam verder eene blikken kroes en een
zakje met suikerklontjes te voorschijn.
Peter vulde de kroes half met ijskoud
gletschervvater, wierp er eenige stukken
suiker in en goot er vervolgens uit zijne
veldflesch wat goeden wijnschnaps bij.
„Hier, Fraueli, drink! De gletschér
maakt dorstig."
Zonder plichtplegingen ledigde Kiithi
den beker in twee teugen.
in het tweede grogje, dat de gids
voor zichzelven bereidde, mengde hij
wat minder suiker, doch goot er daaren
tegen wat meer van den ouden brande
wijn bij.
Middelerwijl liet Kathi hare vorschende
blikken over het ijs en gesteente aan
den voet van het rotsmassief dwalen.
Plotseling sprong zij van hare zitplaats
op.
„Daar is bloed!"
„Waar?"
„Dadr! Ziet ge 't niet?"
Nadat Peter van Almen zijnen beker
leeggedronken hadtrad hij naar de
aangewezen plek.
„Laat ons eens zienof het misschien
geene roode sneeuw is", zeide hij.
„Neen neen! het is bloed! het is
bloed!" herhaalde Kathi.
De roode vlek, die Kathi ontdekt
hadbevond zich op den smallen
sneeuwzoom, welke het heldere ijs van
het rotseiland scheidde. De berggids
legde zich plat op den grond, om be
ter te kunnen onderscheiden of de roode
kleur misschien door een infusoriën-
kolonie veroorzaakt werdzooals er som
tijds wel op den gletscher worden aan
getroffen.
„Het is bloed", bevestigde hij: „Wij
zijn op het rechte spoor."
Beiden volgden nu den sneeuwzoom,
met de oogen strak op den bodem ge
richt. Hier en daar ontdekten zij op de
harde sneeuw den zwakken, nauw merk
baren afdruk van eene met nagels be
slagen schoenzool; dan weder bloed
vlekken, die straks talrijker werden
en eindelijk eene plek, welke oögen-
schijnlijk kort te voren eenen mensch
tot ligplaats had gediend. Een rotsblok
was hier zóódanig gesteld, dat het als
ruggesteun dienen kon. Naast den steen
was er op en tusschen het gruis eene
j groote, halt opgedroogde, half bevro
ren bloedvlek.
„Dat komt uit", zeide Peter van Al-
men.
„Wat
„Christiaan heeft de waarheid gespro
ken: hierheen heeft hij den verongelukte
gebracht."
„En dus?"
„Dus hier of hieromtrent moet het
zakboekje liggen."
Nu begon er een vlijtig zoeken. Kathi
liet hare blikken nu rechts, dan links,
nu voorwaarts, dan achterwaarts dwalen.
Pe ervaren gids echter ging meer stel
selmatig te werkhij onderzochtsteeds
wijdere kringen beschrijvend, elke holte,
elke kloof.
Zij vonden evenwel niets.
Nu bleet Kathi stilstaan, en trachtte
zich Christen's woorden, zooals Paula
haar die had medegedeeld, nog eens
nauwkeurig voor den geest te halen.
„Hier op deze plek"sprak zij„moet
de vreemde heer die woorden in zijn
zakboekje geschreven hebben. Maar
hier is niets te vinden. Verder opwaarts
kan het boekje niet verloren geraakt
zijn. Dus meer afwaarts bij het over
steken van den gletscher.
Als een opgeschrikte gems sprong zij
naar omlaag en weldra zag haar nog
achtergebleven geleider haar over de
ijsgolven schrijden, die het rotseiland
van de tegenovergelegen moraine schei
den.
„Wacht eens even! daar moet ik bij
zijn! Anders zie ik het knappe wijfje
nog voor mijne oogen in eene gletscher-
ldoof verdwijnen!" mompelde de oude
in zijnen baard, terwijl hij haar volgde.
Wordl vervolgd