VOLKSBLAD. No. 69. Woensdag 29 Augustus 1888. 11e Jaargang. Dit blad verschijnt iederen "Woensdag en ADVERTENTIEN vóór Dinsdag- I Oienstaanvragen wordengeplaatst tegen 5 cent Zaterdag. en Vrijdagmiddag 12uur te bezorgen bij den en Advertentiön tegen 6 cent per regel De prijs per halfjaar f 0.50, franco per post f 0,90, nï*ir<n7*»r I A R(K$ f1#»*»* Q-roote Letters en Afbeeld, naarplaatsruimte. waarover per halfjaarlijksche kwitantie Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing der- wordt beschikt. fiblnncr 1RHD Fvowiblnvovt zelfde advertentie wordt de prijs slechts twee- Afzonderlijke nommcrszijn a 1 cent verkrijgbaar. UpiUüg lOUU LXBYHpiUrBYI. maal berekend, uitgezonderd Dienstaanvragen. Advertentiën, nis: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van vijftig cents. Hoewel wij niet gewoon zijn, ingezonden stukken uit andere couranten over te nemenwillen wij dit maal wegens de belangrijkheid der zaakvoldoen aan bet verzoek van den Heer Van Schelven en eene plaats inruimen aau een stuk van genoemden Heer, geplaatst in de Goescbe courant van 25 Ang. jl. Wanneer moet ik mijn kind van (lc school doen (Ingezonden.) Zeker eene nuchtere vraag, waarop een doodeenvoudig antwoord zou kunnen volgen. Immers op de lagere scholen in Goes is de leerstof verdeeld over zes jaren, of liever over vijf, want het zesde jaar dient hoofdzakelijk lot herhaling en uitbreiding van het geleerde. Daaruit volgt dan, dat het zesde of laatste jaar niet het minst belangrijke is. Niet alles toch wat in de vijf voor afgaande jaren is geleerd, is het eigendom der leerlingen geblevenveel wat in de eerste schooljaren slechts kon worden aangestipt, komt in het laatste leerjaar meer tot zijn recht. In 'tkort, het is volstrekt noodzakelijk, dat de leerlingen het gansche zesde leerjaar trouw ter school gaan, willen zij voor hun volgend leven van het onderwijs de meest gewenschte vruchten plukken. Dit zesde leerjaar is traditioneel bekend onder den naam van „de hoogste klasse." Die hoogste klasse te bereiken (let wel: niet ten einde toe te volgen is voor de meesten syno niem met wat men vroeger noemde „volleerd" zijn. Zoover is men gelukkig toch gekomen, dat van „volleerd" zijn geen sprake meer is. Zelfs de minder ontwikkelde begrijpt, dat er voor zijn kind nog altijd wat te leeren is. Het is duidelijk, dat het onderwijs op iedere school een afgerond geheel vormt, waaruit dan weder volgt, dat ieder kind, dat slechts een gedeelte van den cursus bijwoont, (al is het ook tot en met het 5e leerjaar) gebrekkig onderwijs heeft genoten, waarover hij zich in zijn volgend leven zal beklagen. Laat ik nu met cijfers aantoonen hoe weinigen van school B den geheelen zesjarigen cursus volgen. September 1887 bij het begin van den nieuwen cursus telde mijn „hoogste klasse" (zesde leerjaar) 52 leerlingen, en bij het einde van den cursus (20 Augs. 1888) had ik daarvan nog slechts 17 leerlingen over. Vijf en dertig kinderen verlieten ontijdig de schoof terwijl slechts 17 of ruim 30 pet. den geheelen cursus volgden. Enkelen dezer leerlingen heb ben slechts éene maand, anderen ettelijke maanden het onderwijs in dat laatste leerjaar bijgewoond. Zij zaten immers in de hoogste klasse en dusIs het niet bedroevend, dat zooveel ouders zoo slecht het welzijn hunner kinderen behartigenen moet men zich nog verwonderendat zoo- velen op hun 20ste jaar bijna alles van het onderwijs vergeten zijn? Van die35 kinderen waren acht jonger dan 12, éen zelfs jonger dan 11 jaar. Bij het begin, van het 5e leerjaar telde het 5e leerjaar 54 leerlingen, waarvan niet minder dan acht ontijdig de school verlieten. Een dezer kinderen, een meisje, was al tien jaar oud, toen ze mij kwam bedanken! Toen ik den vader van dat kind vroeg, waarom hij zijn dochtertje van de school nam, kreeg ik ten antwoord, dat hij (de vader) er zelf veel spijt van had, maar zijne vrouw „zat altijd in de kleine kin- ders, zij mocht er toch ook wel eens uit 5 en daarom moest Johantje van school!" Ja, die kleine broertjes en zusjes heb ben wat op hunne rekening. Natuurlijk moeder moet „er ook wel eens uit,J en tienjarige kinderen worden voor hun leven bedorven. Zouden die moeders, die er zoo graag eens „uit" gaan, daaraan wel denken? Ik heb reden 0111 dit in twijfel te trekken. Zelfs zijn er kinderen, die het vierde leerjaar niet ten einde brengen. In den loop van dit jaar verlieten vier kin deren uit deze klasse voor goed de school, een dier kinderen is bij zijn vader op het ambacht, en de drie anderen zijn straatslijpers. De ouders zijn te onverschillig om zich met hunne kinderen te bemoeien. Hoe het in dat opzicht op de scholen C en D gesteld is, dag bij helder weer kon menten min ste zoo had men hem verteld, van hier het koepeldak van Sint Pieter zien. Nu kon hij echter slechts een paar heldere stipjes bespeuren, wier glans door den nevel scheen: de lichten van het station. Wat al gesuis en gefluister en gegons om hem heen! Het was alsof de vogels in hunne nesten door het heldere licht der maan den slaap niet konden vatten. Wat al geuren van bloem en blad I De diepe, krachtige ademhaling der natuur in haren sluimer, waarin zij op eenen slaapwandelaar geleek, deed zijn blóed sneller vloeien; het was hem te moede alsof hij werkelijk onder zijne voeten de aarde in forsche zwiering door het we reldruim voelde zweven en met haar de maan tegemoetvloogzoodat hem bij zij nen vluggen gang het haar bij de slapen naar achteren woei, en zijn hart heviger begon te kloppen. Hoe lang hij zoo wel rondgedoold mocht hebben, wist hij zelf niet. Doch eens klaps bespeurde hij, dat de weg niet meer reesmaar daalde in de richting der villa's. Eigenlijk vond hij het toch maar aangenamer, in de nabijheid van men- schenwoningen te komen; wellicht be reikte hij wel de eene of andere hoeve onder wier vooruitspringend dak hij zich ter ruste zou kunnen leggenzonder dat de nachtdauw hem door vocht en koude zou doen huiveren. Daarenboven had hij dorsten hij zou veel hebben gegeven voor eenen teug water of wijn. Tenslotte zou hij zich toch wel genoodzaakt zien, nog in het logement aan te kloppen. Met diergelijke gedachten was hij weer eene laan ingetredenwSarboven het loof der boomen zich tot een bladerdak welfde, en die regelrecht weder tot eenen ingang van een park leidde. Wordt vervolgd. FEUILLETON. 3) VILLA FALGONIERI. Novelle van Paul Heyse. Daarna wendde hij zijne schreden links in de richting van eenen weg door het woud, die met zachte glooiing omhoog steeg. Het loof der kastanjes was nog zóó jong, dat hem overal slechts een zacht schemerdonker omving. Doch hij was nog geen honderd schreden ver, of eensklaps bleef hij alsbetooverd staan, terwijl hem onwillekeurig een kreet van bewondering ontsnapte. Een rechthoekige vijver lag voor hem, omgeven door dicht op elkaar staande hooge cypressen, die geenen enkelen lichtstraal tot het door geenen rimpel bewogen watervlak lieten doordringen. Slechts hier cn daar was er eene gaping in den donkeren muur van boomen en kon men aldus de kruinen van hel der door de maan verlichte pijnen ont waren, wier fijne zich kruisende takken scherp afstaken tegen het 'firmament. Het zou hier onheilspellend somber ge weest zijn, indien de nachtegalen in de boschjcs om de huiveringwekkende plek niet luider dan ergens anders hadden gezongen. Langzaam wandelde de rei ziger om deze indrukwekkende plek die wel bestemd scheen voor de ver eering van de eene of andere geheim zinnige godheid. Van'eene plaats, waar het ietwat lichter was, kon hij door de takken der boomen in het park de da ken der villa zien blinken, en hij was nu in staat zich een denkbeeld te vor men aangaande de uitgestrektheid dezer vorstelijke bezitting. Hij bespeurdedat eene dubbele trap van den vijver leidde naar het kastanjeboschjedoch niet on waarschijnlijk zou hij ook langs dezen weg weder op een gesloten traliehek stuiten. Daarom rustte hij een weinig uit aan den rand van dit donkere wa terbekken terwijl hij zich steeds meer liet omvangen door den zoeten toover- droomwaarin deze nachtelijke eenzaam heid hem had gelokt. Hij oogde de vle- dermuizen nadie tusschen de openin gen der cypressen af en aan fladderden. Hij dompelde de eene hand in het stille water: het was ijskoud. Toen bevochtig de hij ook de andereen zijn gelaat en zijne haren, en ging toen weer welge moed zijns weegs. Hij vond zich in een zonderling laby rint van woudrijke hoogten en laagten verward, waarover de maan juist genoeg licht deed schijnen, om te maken, dat hij zonder struikelen voorwaarts kon gaan. Hier en daar kon hij ook het loover der verschillende boomen en struiken onderscheidenslanke laurier- boomen, weelderig bloeiende arbatus- en vlierstruiken en andere dikbladerige plantendie laag op den grond voort woekerden. Op vele plekken bloeiden in dichten getale tusschen het gras meibloemen en narcissen. Hij bukte zich om er eenige van te plukken en vond ook roode cyclamen van wier geur hij zooveel hield. Hij stak een ruikertje op zijnen hoed, een paar bergviooltjes in zijn knoopsgat, en ver volgde zijnen tocht toen weerterwijl hij zich meer en meer eenen roes dronk aan de verrukkelijke stilte van den nacht en zijne eenzame gedachten. Soms, wan neer hij eene wat meer open plek had befeiktzag hij omliet zijnen blik dwalen over de glooiingover het slui merende stedeke en verstrooide landhui zen in de uitgestre tie Campagnawaar boven nu een lichte nevel hing. Over-

Krantenbank Zeeland

Volksblad | 1888 | | pagina 1