Mo. 50.
Zaterdag 23 Juni 1888. 11e Jaargang.
ÜËfi
Dit blad verschijnt lederen Woensdag en
Zaterdag.
De prijs per halfjaar f O 50, franco per post f 0,90,
waarover per halfjaarlijkache kwitantie
wordt beschikt.
Afzonderlijke nommerszijn a 1 cent verkrijgbaar.
ADVERTENTIEN voor Dinsdag-
en Vrijdagmiddag 12 uur te bezorgen bij den
uitgever J. A. ROSS, Goes.
Oplaag 1500 Exemplaren.
Dienstaauvragen wordengeplaatst tegen 5 cent
en Advertentiën tegen 6 cent per regel
(ïroote Letters en Afbeeld, naarplaatsruimte.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing der
zelfde advertentie wordt de prijs slechts twee
maal berekend, uitgezonderd Dienstaanvragen.
Advertentiën, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende
Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van vijftig' cents.
(ii E W O O V T E.
„De gewoonte is eene tweede natuur", zegt het
spreekwoord. Wat we dagelijks rondom ons zien ge
beuren de toestandendie we belevende omstan
digheden waarin we verkeerende genoegensdie
regelmatig terugkomen, ja zelfs de lasten, die ons
worden opgelegdalles is ons zoo gewoon gewor
den, dat het iets vreemds, iets opvallends is, dat we
zekere leemte gevoelen, als er iets anders is dan ge
woonlijk. De mensch haakt naar verandering, zelfs
naar eene zulke, die geen verbetering is, zegt men
wel eens, liij is nooit tevreden met het bestaande, bij
wil altijd wat nieuws. 'tZal wel zoo zijn: maar even
zeker is het dan ook, dat bij met hechte bauden ver
bonden is aan datgenewaaraan bij gewoon was ge
raakt, en bij den overgang tot het nieuwe blijken
deze dikwijls sterker te zijndan hij dacht. Zijn die
banden echter een maal verbrokendan hecht de mensch
weêr even spoedig aan het komende, dat dra ook
eene plaats onder het gewone inneemt.
Hij, wiens leven vol afwisseling is, zal weldra
daaraan zoo gewend rakendat hij zich bijna niet
kan begrijpenhoe een ander zich vereonigen kan
met het lot, dat liem de meest eentonige levenswijze
heeft toebedeeld; wie niet dan voorspoed beeft on
dervonden op zijn' levensweg, ziet vol verwondering
op den man, die tevreden en soms nog opgewekt een
betrekkelijk kommervol bestaan kan voortsleepen. 't Is
de kracht der gewoonte, die don een vermaak doet
scheppen in een' maalstroom van genietingen en den
ander doet berusten in zijn leed. Terwijl de eerste
meent, dat bij geen enkel genot zou kunnen missen,
voelt de ander ternauwernood, dat bij veel ontberen
moet.
De mensch kan aan alles gewennen, als hij maar
de krachten bezitom de eerste schokkenwaarmee
de overgang van den eenen toestand tot den anderen
gepaard gaat, kan doorstaan. En dat is gelukkig!
Waar moest het heen met zoovelendie door harde
slagen worden getroffendie onherstelbare verliezen
lijdenindien niet de tijd al spoedig de wonde bal
semde en den mensch verzoende met zijn lot? Hun
leven zou geen leven meer genoemd kunnen worden,
want bet zon een voortdurende opstand zijn tegen het
onvermijdelijke. Wat zon er van de maatschappij
worden, indien de minbedeelde, die moet zwoegen
van den morgen tot den avond voor een karig loon,
altijd met nijd en wangunst de oogen gevestigd had
op hem, die rijk genoeg is, om zich het leven zoo
aangenaam mogelijk te maken? Indien de gewoonte
den armen man geen tevredenheid schonk met ziju'
staat, hij zou de hand opheffen tegen zijn' rijkeren
broeder en de maatschappij van hare grondvesten
omverhalen.
Maar alles heeft zijne schaduwzijde. De gewoonte
bindt den mensch zoowel aan het kwade als aan het
goede. Wie gewoon is geraakt, om zijne slechte na
tuur over zijne betere te doen heersebenzal al wei
nig gehoor geven enals hij kanhet zwijgen opleggen
aan de stem, die hem waarschuwend toeroept, zich
FEUILLETON.
23)
DE KERKROOF.
Novelle van Alfred Friedmaiifi.
De twee zagen elkander aan. Elk had
den ander in zijne hart willen lezen.
Doch deze beide menschen geleken op
dit oogenblik twee steenen sphynxen,
wacht houdende voor de poort van den
tempel der waarheid. Zij lieten niemand
binnen. Zij bleven raadsels tegenover
elkander. Raadselsen de waarheid
lag zoo nabij!
„Op dat huwelijk kan geen zegen rus
ten I Wee den kinderen!" zeide Fanny
eindelijk, met eenen diepen zucht.
„Daar heb je 't juist!" riep Wenzeltri
omfantelijk: „Die twee leven toch als
God in Frankrijk toen het nog geene
republiek was!"
„Maar hem pijnigen toch gewetens
wroegingen! Die laten hem niet los!
Je ziet het immers aan jou moest hij
het biechten! Als jij hem nu in het
ongeluk wou storten
„O, Fanny! ik?"
„Of iemand anders Want hij kan met
zijne vrouw niet vrij en open omgaan. Hij
zal het ook haar moeten zeggen. En als
jij hem niet verraadt, dan zal zij hem
verraden."
„Fanny! Fanny!
„Ja, ja! ik weet het wel!" voer zij met
al klimmende opwinding voort: „Hij kan
haar niet in de oogen zien hij moet
het haar eenmaal biechten ot het zal
hem krankzinnig' maken!"
„Maar zij vermoedt niets!"
„O! praat cr mij niet van! Hij zal het
haar moeten biechten. Gedwongen zal
hij er toe worden!"
„En dan en dan?"
„Ja dan
Fanny hield stil.
„Indien zij veel van hem houdt, dan
zal zij hem niet aangeven. Zóó iets is
ondenkbaar hoewel jij het van haar
schijnt te verwachten. En dan zal zij
hem vergeven!" zeide Frans: „Hij heeft
het toch immers alleen uit liefde voor haar
gedaan!"
„Zeker! doch wie kan den eigenlijken
prikkel tot zulk eene daad doorgron
den? Neen, neen! ik vreesdat zelfs
de liefde hem niet vergeven kan!"
„Geloof je? Dan was het ook
geene liefde!"
„Dat weet ik niet. Ik weet alleen maar,
dat ik nooit in zoo'n geval hoop te ko
men! Liever zou ik je nooit gehad, nooit
gekend hebben, dan dat ik voor zulk
eene vreeselijke beslissing zou moeten
komen te staan!"
„Maar nu zij hem toch eenmaal ge
trouwd heeft, en er nu eenmaal toch
niets meer aan te doen is
„Ik weet het niet! ik weet het niet!"
riep Fanny, terwijl zij de handen voor
de oogen sloeg: „Ik weet het niet! God
moge mij bewaren!"
Sedert dien avond wierp er een arg
waan zijne schaduw over Fanny's tot
dusver gelukkig" bestaan.
Ook vroeger reeds had haar man haar
menige kleine verdrietelijkheid, menige
voorbijgaande zorg berokkenden zij was
zichzelve niet bewust, hem met gelijke
munt betaald te hebben. Doch zij was
een verstandig schepseltje, en zij troostte
zich met de overweging, dat kleine te
leurstellingen en haspclarijen in elk hu
welijksleven voorkomen en ook weder
voorbijgaan. Wie zou er eenen altoos
wolke'kiüzea hemel en eenen eeuwigdu-
renden zonneschijn kunnen verdragen.
Doch thans
Op dien noodlottigen avond was Frans
niet dronken thuis gekomen; maar
wèl had hij blijkbaar méér gedronken,
dan goed voor hem was.
Nu echter kwam hij al vaker en vaker
Iaat en later, en telkens min of meer met
eenen roes aan, naar huis.
Hij verkeerde ontwijfelbaar in slecht
gezelschap.
En met den dag werd Fanny bleeker.
Eindelijk verdween de blos geheel van
hare wangen, en in Mei, toen alles ver
blijd de nieuwe lente welkom heette, be
gon zij te hoesten.
Het was het verdriet, dat aan haar
knaagde. Zij vroeg zichzelve af: Waar
mede heb ik zulk een lot verdiend?
Was zij niet enkel liefde, teederheid en
zelfopoffering geweest zacht en gedwee
zooals de ruwe mannen het gaarne heb
ben? En Frans verwaarloosde haar.
Zij waagde het zelfs niet meer, het een
of ander tot hem te zeggen, want on
middellijk werd zij afgesnauwd.
En dan ook kon zij die geschiedenis
niet vergeten die geschiedenis, die
Frans haar verteld had van zijnen ka
meraad.
Frans had zich daarbij geheel aan de
zijde van den kerkdief geplaatst. Zoo hij
de misdaad ook al niet zelf had begaan,
hij verontschuldigde, ja hij vergoelijkte
haar ioch.
Hij was dus zelf niet veel beter, dan
die kameraad!
Aan den wil ontbrak het hem niet
alleen maar aan de gelegenheid. Ziedaar
het gansche onderscheid tusschen hem. en
dien kameraad.
Zij huiverde zoo dikwijls zij daaraan
dacht en zij dacht er zéér dikwijls
Wordt vervolgd*