44. Zaterdag 2 Juni 1888. 11e Jaargang. Dit blad verschijnt lederen Woensdag en Zaterdag. De prijs per halfjaar f O.oO, franco per poet f 0,90, waarover per halfjaarlijksche kwitantie wordt beschikt. Afzonderlijke nommerszijn a 1 cent verkrijgbaar. ADVERTENTIEN voor Dinsdag- I Oienstaanvragen wordengeplaatst tegen 6 cent 1 Vrijdagmiddag 12 nnr te bezorgen bij den en Advertentiên tegen 0 cent per regel nitn-arar I A RIKV ftnps Sroote Letters en Afbeeld. naarplaatBrmmte. Uitgever J. A. mi.V), uoes. Bij. direct(! opgaaf Tan driemaal p!aatsing der- 1Cm Cvnwhlnvnv, zelfde advertentie wordt de prijs slechtB twee- UyMlQg IOUU LXBWipiürSrl. (maal berekend, nitgezonderd Dienstaanvragen. Advertentiên, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels -, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende beslaande, voor den prijs van vijftig cents. GEVONDEN VOORWERPEN Een bruine Handschoen; een Schaartje met stalen ketting; een Schoolboek; een Mes met bruin heft; een Portemonnaie een blauw zijden Das; een zwarte Handschoen; een Porte monnaie, inhoudende eenige koperen munt; een paar witte Kinderhandschoenen; een Knijptang; twee Sleutels; een bank van leeningbriefje; een witte Vrouwenzak. V O R M E N. De maatschappij eisebt van bare leden de inacht neming van zekere vormen en hoe beschaafder zij is, boe meer zij er aanneemt en hoe dringender zij ver langt, dat deze worden nagekomen. Naarmate iemand zich in hooger kringen beweegt, beeft hij strenger op ziehzelven toe te zien en op te letten, dat hij geen der voorgeschreven vormen verwaarloost: zijne nalatigheid zou hem als eene doodzonde toegerekend worden en hij zou al spoedig aangezien worden voor een man, die al heel burgerlijk, zoo niet veel erger, is en volstrekt niet thnis hoort onder zulke hoogst fatsoenlijke en beschaafde meuscben. In lager krin gen wordt iu den regel zoo nauw niet geziendik wijls is men daar geheel onbekend met de eischen der samenleving onder de voorname standen en waait er al eens iets van hier naar daar over, dan wekt dit gewoonlijk den lachlust op en zekere zelfvoldoening, dat men toch niet verplicht is, zich met zulke be spottelijke zaken op te houden. Menigeen heeft den strijd tegen de vormen aange bonden. Men spreekt van vormendienst en denkt dan terstond aan alleswat waarheid en oprechtheid doodt en den slagboom plaatst tnsschen den eenen menseh en den anderendoor de vernietiging van het we- derzijdsch vertrouwen, 't Zijn vormenzegt menen men denkt er hij: 'tis alles schijn, dat met het we zen der zaak niets te maken heeft. De vormen doen den dienst van de schapenvacht, als zij de wolvenna- tuur omhult en aan het oog onttrekt. Die echter zoo denken, geven wel eenig bewijs van bekrompenheid van opvatting. Werkelijk is vor mendienst een woord van zeer ongunstige beteekenis. Men verstaat er door: een najagen van en hechten aan vormenzonder tot de kern der zaken door te dringen. Wie dat doet, stelt het uiterlijke boven het innerlijke, en hij bewijst er tevens door, dat heel zijne kennis en zijne beschaving niets zijn dan een vernisdat een onbeduidend voorwerp wel een glim mend aanzien kan gevenmaar het de degelijkheid niet kan aanbrengen. Eer men nu aan iets een' naam toekent, dient men behoorlijk te overwegen, of die naam gepast is, m. a. w. of de zaak zelve wel geheel en al in overeenstemming is met het begripdat door het woord, hetwelk men gebruikt, wordt opgewekt. Wij durven echter vermoedendat men in dezen nog dikwijls mistast en dat de beschuldiging van vormen- dienaar te zijn menigeen treft, die, wel deugdelijk op het wezen der zaken lettende, tevens hoogen prijs stelt op een mooi uiterlijk. Iedere deugd heeft hare schaduwzijde, als een ge volg van overdrijvingen zoo is het ook met de in- FEUILLETON. 17) DE KERKROOF. Novelle van Al/red Friedmann. Met zijne kameraden behandelde hij de immers oneindig gewichtiger vraagstuk ken, hoe men aan de verlegenheid van zoovele beklagenswaardigendie van hun nen rijkdom geen verstandig gebruik wis ten te maken, tegemoet komen kon en hoe men den nood en den jammer der millionairs, die geene kans zagen om hunne renten te verteren, het best zou kunnen lenigen. Dat was eerst interessant! In het najaar maakten Frans en Fanny samen, op mooie zondagmiddagen, nog eenige uitstapjes. Zij beweerden, dat het volk zijne hu welijksreisjes veel aangenamer en verstan diger aanlegt, dan die domme rijken. Déze toch trekken vier weken ot vier maanden lang in heete luchtstreken van het eene slechte hotel naar het andere en daarna was al de koek op en was het bij hen uit met de liefde, en elk ging weer als vroeger zijn eigen gangetje. „Maar wij," zeide Fanny, „wij verrei zen nu eiken zondagmiddag een stukje van onze huwelijksreis en als men maar een beetje met overleg daarbij te werk gaat, dan komt men op die ma nier precies zijn leven lang met de pret van zijn huwelijksreisje toe!" Zoo zaten zij op eenen Zondag in Oc tober, die best nog voor eenen Septem berdag kon doorgaan, in het woud, hoog en droog op den Kahlenberg. De hoo rnen in het rond waren prachtig om te zien. Tnsschen de donkere stammen brak het roode avondlicht heen, en vlocht er een kransje van wemelend goud om het blonde hoofd der gelukkige Fanny. „Weet je 'tnog. zeide de jonge vrouw. „Weet je 't nogzeide de jonge man. Het kwam gelijktijdig van hunne lip pen. Zij keken elkander aan, doch be hoefden niets te vragen. Blijkbaar had den zij aan hetzelfde gedacht. „Die eerste Zondag in het Prater!" fluisterden zij weder tegelijk. Er heerschte nog altijd tusschen hen de grootste overeenstemming, zelfs in gedachten. Zij stonden op en slenterdendicht te gen elkander aanmet de armen om el kanders heupen, voorbij het voormalige station der tandradbaan, en zoo langs een heerlijk woudpad. naar den Leopolds- berg- Deze ligt schijnbaar zoo ver weg, als of men wel een uur noodig had om hem te bereiken en toch is men in tien minuten boven. Zij rustten uit op de ronde bankaten wat uit hun korfje en tuurden omlaag en in het rond over het grootsche, eeni ge landschapsbeeld. Daar kronkelde zich de Donau als eene geweldige slang, aan weerszijden ver weg, ver weg zich verliezend aan den horizon. Rechts lag het schoone Weenen, van het Donaukanaal doorsneden. De Stephanus- toren verhief zieh als een naar God en I-Iemel heenwijzende vinger, terwijl de Votief-kerk hare beide spitsen omhoog stak als vingersdie eene gelofte bezwe ren voor den Eeuwige. Tienduizend da ken blonken er in den gloed der onder gaande zon. En de bergen en heuvelen in het rond staken zoo donker en toch zoo helder af tegen de warme tinten van den avondhemel. En heel op den achter grond, zuidwaarts, westwaarts, wenkten de bleeke toppen der sneeuwalpen, voor Frans en Fanny beiden een onbekend feeënland. En ginds versmolt de vlakte, die den blik heenlokte naar het verre Hongarenland naar Pressburg, en in gedachten nog verder naar Pest naar de boomlooze Pussta, waar zoo me nige verlaten Czarda staat en immer verder nog tot aan de onbekende, geheimzinnigeachzoo eindeloos verre zee. „Laat ons een oogenblik in de kerk gaan," zeide Fanny, toen zij den terug weg gingen aanvaarden. Wenzel-Frans werd door deze woorden weder opgeschrikt uit eene dier vlagen van verstrooidheid, die lang niet zeld zaam. bij hem waren. „Neen!" zeide hij, kort aangebonden, „geen mensch krijgt mij meer in eene kerk!" Fanny keek hem verwonderd aan MannengrillenO, daar wist zij alles van! Zij als vrouw bad immers óók zoo hare nukjes en kuren! Zij vlijde zich tegen hem aan. „Komaanfluisterde zij. „Nooit! Nooit weer!" riep hij, alsof er iets hem angst aanjoeg. „Nooit, Franzl?Eén keer toch zeker nog „Wanneer dan?" „Wel Zij bloosde en aarzelde. „Nu dan?" riep hij. „Wel voor het doopen!" Doch Fanny had slechts van eenen wenschvan eene hoop gesproken. Zwij gend wandelden zij samen terug. Wordl vervolgd

Krantenbank Zeeland

Volksblad | 1888 | | pagina 1