BIJVOEGSEL. „VOLKSBLAD" ZATERDAG 3 DECEMBER 1887.
Rechtszaken.
Arrond issemeuts-Eeclitbank te Middelburg.
1) M 0 O KT~D.
De Middelb. Cour. schrijft:
Lang voor 10 uren reeds verdrong zich heden
morgen eene talrijke volksmassa voor het gerechts
hof alhierwaar de zaak moest worden berecht te
gen C. v. d. P., oud 28 jaren, huisvrouw van 0. de
V., zonder beroep, geboren te 's-Heer Arendskerke,
wonende te Heinkenszand, thans gedetineerd alhier,
beklaagd, dat zij in den nacht van 14 op 15 Juni
1887 in de schuur barer woning te Heinkenszand
opzettelijk en met voorbedachten rade haar achtjarig
zoontje Cornelis van het leven heeft beroofd door het
met een scheermes den hals af te snijden.
Een gruwelijke misdaad voorzeker en daarom zal
het geen verwondering wekkendat alle beschikba
re zitplaatsen in de gerechtzaal door nieuwsgierigen
waren ingenomen en achter het hek geen enkele
staanplaats onbezet bleef.
De rechtbank was samengesteld uit de heeren jhr.
air. Van der Lek de Clercq, voorzitter, mr. E. P.
Schorer en jhr. mr. J. P. Schnm-beque Boeje, rech
ters, terwijl de heer jhr. mr. J. P. Schuurbeque
Boeije als ambtenaar van het openbaar ministerie en
jhr. mr. W. H. Snouck Hurgrouje als griffier zit
ting had.
Als verdediger van de beklaagde trad op de heer
mr. W. A. Van Hoek.
Nadat eenige vonnissen betreffende in vorige zit
tingen behandelde zaken waren voorgelezen, werd
de beklaagde v. d. P. binnengeleid en werden haai
de gebruikelijke vragen betreffende ouderdomwoon
plaats enz. gedaan, die zij op zachten toon beant
woordde.
Vervolgens werd voorlezing gedaan van de acte
van verwijzing en van onderscheidene andere stukken.
Naar aanleiding daarvan vroeg de voorzitter aan
beklaagdewat zij met haar achtjarig zoontjewaar
van de geboorte- en overlijdensacte waren gelezen,
heeft gedaan, waarop zij ten antwoord gaf: „den
hals afgesneden." Beklaagde herkende ook het mes,
waarmede zij dat feit pleegde, welk mes haar man
behoorde en in eene kast op de slaapkamer lag.
Op de vragen van den voorzitter bekende de be
klaagde achtereenvolgensdat zij in den nacht van
14 op 15 Juni, terwijl haar man afwezig was, om
streeks 3 uren is opgestaanzich heeft aangekleed
en met het mes in de baud naar de schuur is ge
gaan m et het planom zich zeiven van kant te
maken. Uit de schuur is zij weder naar de slaap
kamer gegaan en heeft daar haar achtjarig zoontje
gewekt en het aan de baud naar de schuur geleid;
vervolgens heeft zij den jongen gevoerd naar het
geitenhok en hem, nadat hij had gevraagd „moeder
wat ga je toch doen?" en zij hem geantwoord had
„zwijg maar, me kind", den hals afgesneden.
Aanleiding tot hare daad was geweest het vele
verdriet dat zij ondervond.
Na de daad gepleegd te hebben heeft zij hare han
den gewasschen en is zij naar den veldwachter ge
gaan om dien mede te deelendat de moord door-
haar man gepleegd was.
Als eerste getuige werd daarop gehoord de bur
gemeester van Heinkenszand, die verklaarde hoe door
hem het lijk in het geitenhok g-evonden was. Hij
gaf verder eenige inlichtingen omtrent bekl. en haar
man deelde mede, dat zij in den beginne steeds
de daad ontkende, zelfs tijdeus haar man in voor-
loopige hechtenis was, en eerst later, na het ont
slag van haar mantot bekentenis is gekomen. Deze
getuige verklaarde verder nogdat bekl. hem na den
moord gezegd heeft, al lang voornemens geweest
te zijn haar kind van het leven te herooven.
Als tweede getuige werd gehoord de majoor der
rjksveldwacht Verdouw. Diens verklaring stemde
in hoofdzaak overeen met hetgeen de burgemeester
had medegedeeldde bekl. was het eerst bij hem ge
komen om van den moord kennis te geven en had
hem zeer uitvoerig medegedeeldhoe haar man die
daad gepleegd had.
Deze getuige verklaarde nogdat het geitenhok
waarin de moord gepleegd is, den vorm heeft van
een hak 2 meter lang, 1 meter breed en 1 meter
diep.
De derde getuige was J. Dried jk, een buurman
van bekl., die op verzoek van den burgemeester in
den morgen van 15 Juni in de schuur van De Vis
ser geweest is en het kind van dezen daar in een
plas bloed liggen zag. Deze deed eenige mededee-
lingen omtrent de locale gesteldheid en gaf de plaats
opwaar hij het lijk gevonden heeft en den toestand
waarin dat zich bevond.
Deze getuigeofschoon een buurman van Visser
kon omtrent de huiselijke verhouding van het echt
paar geen inlichtingen geven. Hij kende het knaap
je, dat hij een zoet, een beleefd kind noemde. Van
een slechte behandeling ervan is hem niets hekend.
Als vierde getuige werd de gemeente-veldwachter
van Heinkenszand gehoord. Hij verklaardedat bekl.
's morgens onmiddellijk na den moord bij hem ge
komen is en hem kalmzonder droefheid te toonen
zeer uitvoerig vertelde hoe haar man het kind heeft
vermoord.
Eerst tjdens dit verhoor gaf bekl., die tot nu toe
steeds zeer bedaard en kalm gebleven waseenig
bljk van aandoening. Spoedig hernam zj echter
hare kalmte weer.
De getuige deelde daarna mede, hoe de man in
hechtenis genomen is en toen al spoedig op het
dorp het idee voedsel vonddat niet de man maar
de vrouw den moord had gepleegd, wat vooral zijn
oorzaak daarin vonddat de vrouw zoo weinig
droefheid toonde.
Deze getuige verklaarde verder nog, dat het ge
drag van De Visser hem niet ongunstig leek. Wel
is waar kwam deze wel eens in de herberg maar
nimmer had getuige als politiebeambte moeite met
hem gehad.
Als vjfde getuige, tevens als deskundige, werd
de geneeskundige Gr. C. Sehilham van 's Heer Arends
kerke gehoord.
Deze bracht rapport uit omtrent een door hem op
het lijk ingesteld onderzoek. Het lijk droeg geen
sporen van mishandeling of slechte voeding, alleen
had de deskundige een wond aan den hals ontdekt
die den dood moest ten gevolge hebben.
Deze getuige, die bekl. als accoucheur bjstand
verleende, verklaarde bj haar nimmer, ook niet
tijdens hare zwangerschap, storingen of afwjkingen
in haar verstand te hebben ontdekt.
Aan dezen getuigebekend met het gestel en de
persoonljkheid van beklaagdewerd door den ver
dediger gevraagd of bij dat gestel en die persoon
ljkheid in een toestand van zwangerschap physio-
logische afwijkingen mogelijk zijn. De getuige ant
woordde, dat dit niet te ontkennen is, hoezeer lij
meende slechts in geringe mate.
De volgende getuige, deskundige, dr. A. Isebree
Moens van Goesdie een uit- en inwendig onder
zoek op het Ijk ingesteld heeftbracht daaromtrent
rapport uit. Ook hij kwam tot de conclusie, dat de
toegebrachte wond den dood moest tengevolge heb
ben. Bj het rapport van dezen deskundige was hem
de vraag gesteld of de wond moest toegebracht zijn
door eene geoefende of ongeoefende hand, waarop
het antwoord was geweest, dat aan eene geoefende
hand moest worden gedacht. Thans echter verklaarde
hj, dat ook eene niet geoefende hand de verwon
ding kon hebben toegebracht.
Als volgende getuige trad op de heer dr J. H. Tee
ling, die beklaagde sedert zj in de gevangenis ver
bleef geneeskundigen bjstand verleende en haar gaTle
geslagen heeft. Deze verklaarde, dat hij geene enkele
afwijking of storing in de geestvermogens bj bekl.