VnT.TrKl=tT. A T">_ No. 5. Zaterdag 15 Januari 1887. lO Jaargang. PRATES EN ZWIJGEN. Dit blad verschijnt iederen Woensdag en j ADVERTENT1EN voor Dinsdag- I Dienstaanvragen worden geplaatst tegen5 cei.t Zaterdag. en Vrijdagmiddag 12 uur te bezorgen bij der en AdvertentiSn tegen 6 cent per regel De prijs per halfjaar f 0.50, franco per post f 0,90,! nito*AVPr A ROSS Tops öroote Letters en Afbeeld, naar plaatsruimte. waarover per halfjaarlijksche kwitantie j Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing der- wordt beschikt. fiblnncr 1RDH Fvovmblnvovt zelfde advertentie wordt de prijs slechts twee- Afzonderlijke nommers zijn a 1 cent verkrijgbaar. I UpiQUg OUU LX6l7lylQK6rI. j maal berekend, uitgezonderd Dienstaanvragen Advertentiën, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende Dankbetuigingen", niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van vijftig' cents. o-<§>2g@>-u- Zoo min zwijgen altijd een bewijs van niet weten is, zoo min is praten altijd een bewijs van wel weten. De tong van sommigen heeft- wel iets van de wimpel vau een schip, die altijd in beweging is, en bij anderen gelijkt die meer op de klepel van een klok, die slechts als het noodig is geluid maakt, 't ls een oud, maar niet altijd waar zeggen, dat er geene praters komen, die het de zwijgers verbe teren, maar het is ook eeue oude en onloochenbare spreukdat er in veel woorden veel zotheid is. Praten "Ba zwijgen zijn beide eene behoefte, die uit de natuurlijke geaardheid voortvloeit. Beiden kun nen zijn als het zwaard, dat wondt, qn evenzeer kunnen heiden de pleister, die op de wonde gelegd wordt gelijken. Is het vervelend als men u de ooren doof praat; 't is al even vervelend als ge vruchteloos een woord zoekt nittelokken, en zoo iets gelijkt op de gravers van een artesische pnt, die wel boren maar geen water krijgen. Men zegt wel eens: spre ken is zilver en zwijgen is goud, en dat klinkt heel mooi en is soms volkomen waar, maar als gij iets van dat zilver noodig hebtkan het goud u niet bevredigenen als ge goud behoeftdoe het dan maar eens met zilver. Toch is er waarheid in dat gezegdemits het niet op alle gevallen in het menschelijke leven worde toegepast. Het zwjjgen is werkelijk goudals men bij voorbeeld bij opwellende drift zich weet te be zitten en het woord terug houdtdat den twist slechts zou aanwakkerenmaar wie zich nu op dat goudbe- zit verhoovaardigt, als hij zich gewend heeft of door zich zelveu geneigd is, om alles als zoetekoek te ge nieten, en bevreesd is, maar een enkel woord te niteu dat iemand aanstoot of verdriet geven kandie zou met het zilver van het spreken dikwijls vrij wat ver der komen. Maar er is onderscheid te maken tusschen praters en sprekers. Ofschoon beiden hetzelfde denkbeeld aan geven het hoorboor uiten van gedachten, gevoelt toch ieder, dat deze woorden niet als gelijkluidend wor den gebruikt. Praten doet onwillekeurig denken aan het gedachteloos uiten van gedachtenhet doorslaan zooais men het wel eens noemt, zonder dat er juist veel zin in de woorden ligt. Zoo zegt men ook van een kind, het kan al praten, maar niet het kan al spreken. En die hun tong bijzonder tot hun dienst hebben en er wel eens een kwistig gebruik van ma- keu, toonen dat ze dat kinderlijke (kinderachtige) uit den eersten leeftijd hebben bewaard. Spreken doet ons daarentegen denken aan den mensch, die iets te zeggen heeft, die het spraakvermogen ge bruikt om ter rechter tijd datgene te zeggenwat van ziju nadenken getuigt en anderen ten nutte ko men kan. Als ge iemand gaat spreken, dan is het, omdat meer of min gewichtige zaken u daartoe drin gen; als ge een avondje bij iemaud gaat praten, dan is het zelden om enkel over ernstige zaken van ge dachten te wisselen. Onze taal is rijk genoegom ons voor het eene en het andere het rechte woord te ge ven al komen de verschillende uitdrukkingenwat het gronddenkbeeld betreft overeen. De spreker staat in uwe gedachte altijd voor u als een meer of nnu deftig althans ernstig denkend man die misschien daarom meest met de benaming van „Geachte spre ker" betiteld wordt, al is er dikwijls zooveel achting voor hem hij de hoorders als de rijstkoopman waarde hecht aan een baal rijst, die door zeewater bescha digd is. Wat men zeggen en wat men zwijgen moet is een punt, daar de praters van professie weinig over denken, iemand heeft eens gezegd, dat die weinig weten, ook niet wetenwat zij zwijgen moeten. Als geene opzettelijke boosheid, zucht om te plagen of te be- leedigen tot praten drijft, dan kan men gerust aan nemen dat de praters niet de snuggerste bollen zijn. Dat men het hart op de tong draagt, zooals het ge bruikelijke woord luidt, dat is een bewijs, dat het hart niet op de rechte plaats zit, en in abnormalen toestand weet men niet waartoe men al komen kan. Laat het zijudat men dat woord opvat in den zin van oprecht zijn en rondweg sprekendan mocht men nu en dan wel eens een koordje aan dat hart vast hechten, om het terug te trekken, als het wat ver op de tong komt. Het praten is ook vaakom het gebrek aan praat- stof te bedekken. Dat luidt wel vreemd, maar die niet weet wat te zeggen en zich toch eens wil laten hoorenstapt dan ook maar door dik en dnn henen, opdat men hem niet van al te groot zwijgtalent ver denken zou. In den stroom van woorden, die de pra ter uitgiet en waarin zich zoo vaak mengtwat hij wel voor zich had mogen houden, spreekt duidelijk het onverstand, dat van het eene zoo min begrip heeft als van het andere. Groote, brommende woor den moeten het gepraat kruidenmaar ze zijn als anderhalve suikerkorrel in een kop slappe thee, om niet te zeggen, als het schuim op een gistend vocht, dat daarmede noch gezond noch smakelijk wordt. Eu nu zal ik niet zeggen, zooals ik boven reeds deed opmerkendat weinig pratenden altijd de lui zijn, die wel weten, wat zij zeggen moeteuwant ze komen wel eens ontijdig en leelijk uit den hoek en verklappen met drie woorden evenveel als de praters met lange uitweidingen. Daarom alles op zijn tijd en dat is het ware verstandals praten en zwijgen in praetijk gebracht wordenwaar het eene of het andere te pas komt. Dat is ook eene oefeningmaar waaraan velen zich onttrekken en vandaar al die ijdele woorden, die zoutelooze gesprekkendie vervelende babbelarijen die men willens of onwillens aanhooren moet; maar van daar ook het laf stilzwijgen, het terughouden van een goed woord het zwijgen waar spreken zelfs praten gewenscht zou wezen. Mij dunkt het ligt voor de hand, dat wij die oefe ning aanbevelen, die de tijdigheid van het eene en van het andere aanwijst. Oefening ook in zelfbe- heersching kan daarbij geen kwaad. Men kan zijne natuur niet veranderen en er zal van den grondtrek van het karakter altijd wel iets blijken. Een wacht voor de lippen is de oude en beproefde raad en ik mag er wel bij voegenwat een ander raadgever zeide, en dat ook bij praten en zwijgen te pas komt: wees u zelf."

Krantenbank Zeeland

Volksblad | 1887 | | pagina 1