No. 83.
Zaterdag 16 October 1886. 9e Jaargang.
Drie dingenwaarover inenbij liet nade
ren van den winter, wel eens denken mag.
Dit blad vernchijnt lederen Woensdag en
Zaterdag
De prijs per halfjaar f 0.50, franco per post f 0,90,
waarover per halfjaarlijksche kwitantie
wordt beschikt.
Afzonderlijke nommerszijn al cent verkrijgbaar.
ADVERTENT1EN voor Dinsdag
en Vrijdagmiddag 12 uur te bezorgen bij den
uitgever J. A. ROSS, Goes.
Oplaag 1500 Exemplaren.
Uiemtaanvragen worden geplaatst tegen 5 cent
en Advertentiën tegen 6 cent per regel
Groote Letters en Afbeeld, naarplaatarniaste.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing der
zelfde advertentie wordt de prijs slechts twee
maal berekend, uitgezonderd Dienstaanvragen.
Advertentiën, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende
Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van vijftig cents.
Bij dit nommer belioort een Bijvoegsel.
De wintertijd genaakt met rassche schreden. Het
is geene ondankbaarheidals wij het betreurendat I
het mooie weer gedaan is. Wij hebben het blijde ge
noten; de sombere najaarsdagen zijn er door verkort
en wij vleien ons, dat ook de wintervorst eenige
goede dagen ons aanbrengen zal, waarom wijzij bet
dan ook in de dikke jas gedoken of bij den vriende
lijken baard gezeten, weder kunnen genieten.
Om dien winter, met zijne onzekere kansen, rus
tig te gemoet te kunnen gaan, zijn allen in de weer,
en zoeken met de voor hen beschikbare krachten, dat alles
bijeen te brengen wat voor allen noodig isal kun
nen zij niet in gelijke mate zich dat verschaffen. De
wagens met aardappelen komen menigvuldig door onze
straten en brengen aan de gegoeden bun wintervpor-
raad; die bij velen weggeborgen wordt, zonder dat
eene dankbare gedachte in het gemoed oprijst, om
dat men in de behoefte voorzien kan, eer die ge
voeld wordt. De arbeiderdie zorgdedat eenig
aardappelland hem winterprovisie gaf, voert die be
scheidenlek op een handkar naar zijne woning en
onder dezen zullen er zijn, die met een blij gelaat
zeggen„daarvoor zijn wij dus weder zonder zorg."
Weldra vermeerdert de aanvoer van steenkolen en
andere brandstoffen en wie maar eenigszins kan doet
voor de huishouding wat opof profiteert van het
voorzien. De winterkleederen worden voor den dag
gehaald en wie zich geen nieuwe jas aanschaffen kan,
die laat door vrouwlief, als bij kan door den klee
dermaker, de oude wat oplappen, en hij zal er zich
misschien veel aangenamer in bewegen, dan menigeen,
die bet niet ontziet, om weder eens een nieuwe duf
fel, soms wel een pels te koopen.
Kortom de betamende winterzorgen zijn in vollen
gang en wie met zijn beperkt vermogen daaraan niet
denken kan, die troost zich met de hoop, dat geen
al te gestreng heer in de volgende maanden regeeren
zal en dat de noodige stennsels de mindergegoeden
niet zullen ontbreken.
Maar zijn het bij de meesten niet alleen de stof
felijke dingendie bnune aandacht thans bezighouden?
Belemmert al dat zorgen voor voedsel, kleedingbrand
stof enz. niet in het overleggentot welke meer
ernstige zaken de aanslaande winter weder roept?
De gegoeden deDken aan gezellige bijeenkomsten
aan publieke vermakelijkhedendie men intijds op
touw zetten wil, al hebben reeds tallooze winters
geleerddat men klaagt over de weinige gelegenheid
om de zucht naar vermaak te voldoen. Het andere
en zeker grootste deel van het pnbliek is daar
voor onverschillig; het denkt niet aan het onbe
reikbare waarvoor het trouwens ook weinig smaak
of' vatbaarheid bezit. Eu touhwij zouden wenscben,
dat ook onze arbeiders, onze ouvermogendeu eens
wilden bedenkenwat voor hen en voor hunne ge
zinnen, ook in dezen winter, tot recht gebruik van
den tijdtot opkorting der lange avondenbovenal
1)
FEUILLETON.
SMITS OF SMIT.
Humoreske,
Naar het Koog duit sch door A w ar.
Willem Smits, een jong koopmansbe-
diende, op het oogenblik, waarvan wij
spreken, zonder betrekking, maar daar
om toch niet zonder inkomen, daar bij
de zoon en erfgenaam van welgestelde
ouders was, Willem Smits dan, zat
met het hoofd op de handen gesteund
aan het venster en keek droefgeestig op
straat. Waartoe diende hem de Zondag
middag, als het zoo regende? Waartoe
diende hem de nieuwe jas en de sierlijke
halsdoek, als toch niemand hem zag?
En ach, waartoe had het hem ook ge
diend, dat iedereen hem bewonderde,
daar toch die ééne, voor wie zijn hart
van liefde gloeide onder die allen ont
brak.
Slechts eene enkele maal in den ver-
loopcn herfst, had hij haar op de ker
mis van een naburig dorp ontmoet. Een
heerlijke polka had hij met haar gedanst
een glas limonade had zij van hem aan
genomen. Toen was zij verdwenen en
zelfs haar naam had hij niet kunnen uit-
vorschen. Zoo hij niet in zijne portemon-
naie een klein wit knoopje bewaarde,
dat zij onder het dansen verloren had,
dan zou hij in verzoeking komen haar
voor een beeld zijner fantasie te houden
want was het mogelijk, dat er in zulk
een onvolkomen wereld zulke hemels
blauwe oogen, zulk goudblond haar,
zulke heerlijke wangen en zulk een lie
ven glimlach bestonden?
Maar de kleine talisman getuigde van
de werkelijkheid. Bij het beschóuwener
van bad hij troost en moed gevonden,
den geheelen winter door, en doorhem
aangespoord had hij op bals en in den
schouwburg in modewinkels en in de
kerk naar zijn blond ideaal gezocht
tevergeefs helaas! Het was verdwenen.
De winter was nu voorbij, de clubs
waren gesloten; bals en bijeenkomsten
hadden opgehouden.
Willem echter had een voorgevoel, dat -
hij de geliefde ergens in de omliggende
landstreek zou ontmoeten. Daarop wilde
hij dan ook het oog richtenalle publieke
tuinen, alle landhuizen, alle dorpen in
de omgeving wilde hij doorzoeken en hij
kon dat ongehinderd doen, daarjuist nu
de beschikking des hemels was er dui
delijk in te zien zijn patroon zijne zaak
had gesloten. Het eenige, wat de vroo-
lijke toekomst van den jongen man eenigs
zins verdonkerde was, dat de lente in-
plaats van met „geuren, gezang en bloem-
kens", haar intrek te nemen, zooals de
dichters haar schilderen, met eindelooze
stormen en regenvlagen was gekomen.
Bij zulk weer ging zij zeker niet uit
En de hemel was nog altijd zoo grauw
en het regende maar steeds voort, alsof
het nooit ophouden zou.
Het toeslaan vart de huisdeur en het
geluid van een vlugge tred op de trap
maakten aan de weerbeschouwingen een
einde. Dat moest de vriend en collega
van Willem zijn, Herman Smit zoo
woest als hij was niemand. Met een
vroolijk gelaat stond de jonge man op
en ging naar de deur om den aange
komene binnen te latentoen deze reeds
binnentrad. Het was een grootebreed
geschouderde jonge man, van eenentwintig
jaar met blond haar, helder voorhoofd en
levenslustige blauwe oogen.
„Het doet mij pleizier je te vinden"
riep hij uitterwijl hij zijn vriend de hand
schuddedaarna zijn hoed op tafel wierp
en zich in den hoek van de sofa neer
zette. Ik heb je iets zeer belangrijks te
vertellen."
„Van haar?'' stotterde Willemkleu
rende. Herman schudde het hoofd.
„Hoe kan je nu denkendat die engel
in menschengedaante zich aan mijne
wereldsche blikken zou vertoonenzeide
hij. „Neen uw schoone moet gij zelf maar
opzoeken. Maar laat ons over iets anders
spreken. Zie, deze brief heb ik ontvan
gendaar, lees!" Willem ontvouwde
het blad papier, dat Herman hem toe
reikte en las
„New-York, Blankstreet 28.
Waarde Neef!
Op het punt, eene groote reis te onder—
nemenwaarvan hef einddoel mij on
bekend is, gevoel ik behoefte, eerst mijne
beschikkingen te maken, dat is vooral
U, den eenigeu bloedverwantdie
ik heb, een gedeelte te geven van mijtte
bezittingen, maar mede de voorzienig
heid mijn arbeid gezegend heeft. Ik heb
zooveel verdienddat de roem van onze
oude firma weer hersteld kan worden
en ik verzoek tt dus, zoodra gij deze
letteren ontvangtu op reis te bege
ven opdat gij mij nog soudt vinden
en het verdere met mij soudt kunnen
bespreken.
Ik elk geval meldt Uaan in Blank
s/reet no. 23. Ook voor het geval, dat
ik u niet meer zou kunnen ontvangen,
zult gij daar het voor u bestemde be
komen. Hierbij gaat, hetgeen gij voor
U reis noodig hebt.
Met vertrouwen wacht u uw oom,
Frits Smit."
Wordt vervolgd.)