No. 69.
Zaterdag 28 Augustus 1886. 9e Jaargang.
Dit blad verschijnt iederen Woensdag en
Zaterdag
De prijs per halfjaar f 0.50, franco per po«t f 0,90,
waarover per halfjaarlijksche kwitantie
wordt beschikt.
Afzonderlijke nommers zijn a 1 cent verkrijgbaar.
ADVERTENTIEN voor Dinsdag
en Vrijdagmiddag 12 uur te bezorgen bij den
uitgever J. A. BOSS, Goes.
Oplaag 1500 Exemplaren.
Oienstaanvragen worden geplaatst tegen 5 cent
en Advertentiën tegen 6 cent per regel
Groote Letters en Afbeeld. naarplaatsruiMte.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing der
zelfde advertentie wordt de prijs slechts twee
maal berekend, uitgezonderd Dienstaanvragen.
Advertentiën, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende
Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van vijftig cents.
DOMHEID.
Dom zijn is eene soort armoede, die bestendig tot
kenmerk heeft, dat men er zich niet over schaamt en
niet over beklaagt. Die met een gelapt kleed loopon
moet, durft dikwijls niet onder de menschen te ko
men maar die zoo weinig verstand heeftdat er
niets aan te lappen is, die steekt meestal het hoofd
op en loopt met de borst omhoog, alsof ieder hem
moest eerbiedigen en benijden. Wie geen geld heeft
om zich te verschaffen, wat noodig is, beklaagt ziek
niet alleen, maar heeft een gedurige kwelling, om
dat hij niet ban verkrijgen wat hij misschien ijverig
zoekt; ruaar die arm is aan verstand, wat hij zeer
goed had kunnen krijgen, als hij het maar gezocht
haddie kan daarbij zoo tevreden levenalsof hem
niets ontbrak.
Ook onder de dom men zjjn verschillende soorten.
Sommigen meenen, dat zij de domsten zijndieniet
lezen of schrijven kunnenen toch dat zijn nog de
ergstea niet. Ze kunnen van allerlei zaken goed ver
stand hebben. Die een handwerk of werken van al
lerlei aard geleerd beeftban een knappe kerel zijn
al heeft hij nooit een boek gelezen of een brief ge
schreven, want de ergste onkunde is, het werken
niet te verstaan.
Hoevelen zouden er wel zijndie goed lezen en
mooi schrijven kunnenen die toch zoo dom zijn als
een nuchter kalf. Die kunsten te kunnen beoefenen
is een groot voorrecht en het is gelukkigdat in
onzen tijd ieder de gelegenheid heeft, om daarin ge
oefend en vaardig te wordenmaar wat beteekent
het gereedschap te hebben als men er geen goed ge
bruik van maakt. Wie oogen en ooren den kost niet
geeft en zijn talent van lezen en schrijven slechts als
een onnoodig bezit beschouwt, is er niets beter aan toe,
dan de werkmandie geen stuk gereedschap heeft.
Wie zijn tijdeljjk belang verstaat, moet ook weten
en er ernstig overdenken, hoe hij zichzelven en an
deren het meeste voordeel zal aanbrengen. Ieder in
zijn stand moet weten, wat hem te doen staat en als
hij dat niet weet, dan moge hjj zoo wijs zijn als Sa
lomo, dan komt hij toch niet, waar hij zijn moet.
Wjj durven daarom gernst beweren, dat ieder, die
het leven niet van de rechte zijde aanpakt en ver
waarloost, wat zijne eigenlijke roeping is, onder de
dommen moet gerangschikt wordenal wist hij ook
te zeggenhoeveel emmers water er in de zee ziju.
De niensch, die geboren is om door werken aaD den
kost te komenheeft er meer aandat hij een am
bacht verstaat of waaraan ook met orde en regel
maat werkt, dan wanneer hij al de wijsheid bezit,
die in een menschenbrein kan opgeladen worden.
Maar daarvoor is ook eene goede opleiding van
noode. Men weet de dieren er op af te richten dat zij
op eene of andere wijze eene zekere taak vervullen
waarom zou men dan de menschen niet bekwamen
tot het bijzonder doel hunner maatschappelijke roe
ping, waarin zij zooal niet uitmunten, dan toch ar
beiden moeten. Die lust heeft voor zijne taak, zal
ook wel zoeken die meester te worden, maar dat komt niet
op eens en dat komt niet vanzelf, men dient vroegdaarop
gewezen en dikwijls er aan herinnerd te worden. Eene
practische opleiding is onmisbaaral gelooven wij ook
dat men om een goed practicus te wordende theorie
niet verwaarloozen moet. Die zoo heel geleerd pra
ten kunnen, worden soms bovenmate opgehemeld,
maar als het blijkt, dat bij liet in praetijk brengen,
de handen verkeerd staan, dan mag men ze op een
lijn met de allerdomsten zetten. Ze zullen er zich
zeiven wel niet onder rekenenwant ook daaruit
blijkt, hoe weinig degelijk verstand in zijn hersenkas
huist, dat ze hun beetje geleerdheid voor de aller
beste en zich zeiven voor volmaakten houden. On-
dertusschen de kleermaker kan wel een pronker op
tuigen dat men hem om zijn mooie pak zon naloo-
penmaar hij kan geen nul tot een man maken en
een ezel blijft een ezelal geeft men hem ook plaats
onder de paarden in 's Konings stallen.
Doch noemen wij ze ook, die hun zuur verdiend
geld wagenom er eene winst mede te makendie
geheel in de lucht hangt, of nog rijker willen wor
den door aan dwaze ondernemingen deel te nemen.
Hoevelen van die dommen hebben al leergeld betaald
en zijn nog niet wijzer geworden. Men kan bijna
dagelijks de slachtoffers zien van eene winzucht, die
den overigens verstandige verblindde en oudertussclien
laat men zich bij den neus nemen en beklaagt zich
dat men met al ziju wijsheid, niet wijzer was. De
ouden mochten wel zeggendat zij gelukkig te noe
men zijn, die door de ervaring van anderen wijs
wordenwant het schijnt wel een bijzonder geluk te
zijn, als men nagaat, hoevelen om niet die wijsheid
verkrijgen kannen en die toeh aan den rand van de
gracht blijven loopentot zij er invallenals hadden
ze nooit geziendat die hen daarin voorgingen een
nat pak kregen.
Iemand dienst doen in de stellige verwachting, dat
hij u op zijne beurt ook een dienst zal bewijzen, is
al even dom als hoop te voeden, dat men de kunst
zal leerenom het ieder naar den zin te maken. Wie
de wereld kennen, vertrouwen haar niet, want zij
wetendat zelfzucht daar het hoofdbeginsel is en het
is daarom wel dwaas in haar woord of daad zulk een
groot vertrouwen te hebben. Wat men een blind
vertrouwen noemt bij hendie toch een paar goede
oogen in het hoofd hebben, dat is menigmalen niet
veel anders dan een getuigschrift van onkunde. Als
het oog van den meester zich sluitverslapt dikwijls
de hand van den werkman en te meenendat men
wel in bed blijven kan en de zaken haren gang la
ten gaandat zou men met recht oliedom kunnen
noemen.
'tls moeilijk elk soort van domooren optenoemen,
maar op eene willen wij nog wijzennamelijk op die
leden van het vrouwelijk geslacht, die meenen, dat
zij door zich in het oogloopend op te tooien alle aan
dacht zullen trekken en ieder door hare aanvalligheid
betooveren. Ze toouen al zeer weinig begrip te heb
ben van het gezond verstand van het andere deel
van het mensckelijk geslacht- Een man met een ge
zond hoofd, zoekt zich geene vronw, die men met
een lileerenkast of mutsebol kan vergelijkenmaar
wel eene met verstand en oordeel, die daarvan in
haren goeden en eenvoudigen smaak blijken doet.
Doch de lijst wordt zoo groot, dat wij maar geene
meerdere noemen zullen. Ieder moet maar toezien
dat men hem tot geene klasse van domheid rekenen kan.
NEDERLAND.
Als een bewijs hoe overal in ons land de Floralia