Jaargang. Dit blad verocüijnt lederen Woensdag en Zaterdag De prijs per halfjaar f 0.50, franco per post f 0,90, waarover per halfjaarlijkBche kwitantie wordt beschikt. Afzonderlijke nommers zijn a I cent verkrijgbaar. ADVERTENTIES voor Dinsdag en Vrijdagmiddag 12 nnr te bezorgen bij den uitgever J. A. ROSS, Goes. Oplaag 1500 Exemplaren. Uienstaanvragen worden geplaatst tegen cent en Advertentiën tegen 6 cent per regel Lroote Letters en Afbeeld, naar plaatsruimte. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing der zelfde advertentie wordt de prijs slechts twee maal berekend, uitgezonderd Dienstaanvragen. Advertentiën, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjariugs-, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den prijs van vijftig cents. IK BEY BAAS. Hoe vreeselijk pedantzegt ge misschienwie zal nu toch zoo dwaas zijn dat te zeggen, al meent hij ook, dat niemand hem dat betwisten kan. Toch zijn er van die pedanten in grooten getale. Er is alleen maar verschil in den vormwaarin zich die pedanterie openbaart. Als ge soms met eenige spruiten gezegend zijt, dan zult gij zeker meermalen opgemerkt hebben, dat een of meerderen onder hendat baasschap voor zich willen verzekerenal zijn de kleine menschen dik wijls even oolijk als de grootedat zij den baas zoe ken te spelenzonder den titel te eischen. De groote stervelingen hebben doorgaans voorzich tigheid genoeg, om zich ongemerkt te laten gelden, teneinde daardoor des te zekerder linn doel te berei ken. En al is het geen bepaalde heerschzncht, die ben drijft, er schijnt iets zoets te zijn in de gegronde of ongegronde bewustheid van meerderheid, die onder- tussehen de groote oorzaak is, waardoor de meuschen- maatschappij niet tot eenheid en vrede komt. Een hooge borst, een deftige gang, een minach tende blik, een onbegrensde bemoeizucht, wijzen ze genoegzaam aan, die het zichzelven in stilte zeggen, wat anderen in hen opmerken zonder het te laten blijken dat zij de baas zijn of althans een baasvoor wie men met eerbied uit den weg zou moeten gaan. Zelden zijn dat de knapsteu of verdienstelijksten want het kenmerk van ware knapheid en grootheid is nog altijd de nederige erkentenisdat men ande ren boven zich acht. 't Is waarer is eene nederigheid die evenmin te prijzen is. Onder de verzekeringen, dat men maar FEUILLETON. 25) weinig weet of vermagschuilt niet zelden de ergste hoogmoeddie zich met een schoonschijnend eu aan lokkend kleed bedekt, juist om daardoor als den meer deren erkend te worden. De betuiging dat men niets is, mag meestal gehouden worden voor eene poging om voor anderen genoemdliefst geprezen te worden. 't Kan ook wel een gemis van zelfvertrouwen zijn dat welgemeend zoo spreken doet, maar dat bewijst dan toch, dat er weinig lust is, om zijne krachten te ontwikkelen en aan het belang ook van anderen dienstbaar te maken. Dit is zekerdat aan de» eenen kant de zooge naamde bazen, die vooraan willen staan, en aan de andere zijde de ontevredenendie zich noode op het hoofd laten zitten, de oorzaken zijn der dagelijksche beroering in de samenleving, de hinderpalen voor het bereiken van het groote doel, dat ieder zich als mensch en als burger voorstellen moest. Een verstandig en edel mensch heeft voor eeuwen gezegd, dat de een den ander uituemender moet ach ten dan zichzelvenen de verstandige toepassing van die les ontdekt een der voornaamste grondslagen voor den vooruitgang, die de samenstemming en samen werking in zijn gevolg heeft. Wij spreken van eene verstandige toepassingwant men zou er licht door vervallen iu een der bovenge noemde uitersten, wanneer men de grenzen der ne derigheid niet kent, of aan den trotschen waan, den vrijen toegang geeft. Maar dan ook is het een goeden regeldie wel van jongs af dient ingeprent te worden, die onder alle standen en in alle levenstoestanden wenschelijk is. Waar groote talenten schitteren valt de meerder heid niet te ontkennen, maar men vergete niet, dat BEHOUDEN. Naar het Engelschvan Hugh Conway. „Om treurige herinneringen nit te wisscbenen omdat ik mij ziek voel." Zij zag mij met een ongerusten blik aan. „O laat ons dan dadelijk gaan", sprak zij. „Laat ons dit land van sneeuw en ijs vaarwel zeggen, ik zal u op passen en u weer gezond maken. „Waar heen gaan wij, wanneer gaan wij?" Naar Spanje morgen of overmorgen." Zij zag mij aan met den ourustigen blik dien ik reeds zoo dikwijls opgemerkt had. „Bazile," zeide zij „dit doet gij voor mij." „Eu voor uiij zeiven vrees ik." „Ik versmaadde uwe liefde, ik maakte u ongeluk kig. Ik kwam in mijne vernedering tot n. Gij hebt mij gered. Gij hebt mij niet veracht. Gij bracht mij bij uwe moeder, Bazile, God belooue u, ik kan het niet." Zij barstte nit in tranen eu verliet haastig het vertrek. Het was goed, dat onze reis bepaald was. Dien middag veranderde de wind van richting en viel de dooi iu een zachte dooi, die langzaam maar zeker den dichten witten sluier zou opheffendie geheel Eugeland bedekte. Dieu nacht sliep ik weinig. Wan neer ik wakker lagverrees telkens dat witte graf voor mijne oogen eu zag ik bet langzaam weg smel ten, tot, dat een bleek gelaat daaruit ta voorschijn kwam, dat iedereen bet akelig geheim zonde bekend maken. Wie zou het 'teerst ontdekken? Zeker een boer of eene boerin, die 's morgens vroeg naar de stad ging. Ik stelde mij bun schrik voor de angst kreet die hij of zij uiten zou. Ik durfde bijna de oogen niet sluiten, want ik wist. dat ik drooraen zou, dat ik bij dien witten sneeuwhoop stondeu dien langzaam zag wegsmelten. Het scheen mij toe, dat ik niet meer zou slapenvoordat Philippa in veilig heid was. Nadat dit eens begonnen was, dooide het sterker en sterker. Een zoele wind en hevige regenbuien verbaasten dit den volgenden dag. Die ontzettende sneeuwstorm was de laatste stuip trekking vau den winter geweest. Ik huiverde, toen ik 's morgens bet dagblad in banden nam. Want liet was reeds de derde dag nadat onze reis bepaald was en nog waren wij in Londen. Duizen derlei kleine beschikkiugon waren noodzakelijk ge weest. Ik moest mij een pas aanschaffenmijne moeder bad allerlei kleine inkoopen voor zich zelve te doen. Zij was nu geheel verzoend inet het denkbeeld van een lang verblijf op het vasteland, maar zij reisde gaarne op haar gemak en hield er niets van gehaast te worden. Zuo kwam het, dat wij nog in Londen wa ren hoewel eene spoedige vluclit zoo raadzaaam was. Het gevaarlijke uitstel maakte mij zenuwachtig, prikkelbaar eu wrevelig. Dit hielp in zoo verre, dat mijn uiterlijk eu mijne gemoedstemming mijne moeder overtuigden dat de reis voor mjjne gezondheid nood-

Krantenbank Zeeland

Volksblad | 1886 | | pagina 1