¥©E Mo. 7. Zaterdag 23 Januari 1886. Jaargang. Dit blad verechijnt iederen Woensdag en Zaterdag De prijs per halfjaar f 0.50, franco per post f 0,90, waarover per halfjaavlijksche kwitantie wordt beschikt. Afzonderlijke nommers zijn a 1 cent verkrijgbaar. ADVERTENTIEN voor Dinsdag- en Vrijdagmiddag 12 uur te bezorgen bij den uitgever J. A. ROSS, Goes, Oplaag Ï500 Exemplaren. Dienstaanbiedingen en Dienstaanvragen worden geplaatst tegen 5 cent en Advertentiën tegen 6 cent per regel Groote Letters en Afbeeld, naar plaatsruimte. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing der- zelfdo advertentie wordt de prijs slechts twee maal berekend, uitgezonderd Dienstaanvragen. Advertentiën, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende Dankbetuigingenniet meer dan a ebt regels beslaande, voor den prijs van vijftig cents. VEBLEfiE W. Verlegen zijn om iets, wat clan ookis een lastige toestand. Of men geld noodig heeft om eene rekening te betalen of eene paraplnie, om niet druipnat te wordenwaar men om verlegen is't is eene onaan gename gewaarwordingvooral als er niet spoedig in wordt voorzien. Maar dat is eene waarheid als oen os en zoo al gemeen erkend en ervaren, dat men er niet meer over behoeft te spreken. Men kan ook in of met iets verlegen zijn en dat is ook al een lastniet het minst als het een gevolg is van een zekere natuurlijke geaardheidzooals wij die bij velen opmerken die de oogen neerslaanstot terend wat zeggenonhandig de handen uitsteken of zoo ver mogelgk wegloopen van het punt, waar zij zijn moetenomdat ze verlegen zijn. Die nooit verlegen zijnbehoeven u dat niet te zeggen. Doorgaans laten zij het genoeg blijken, ook als ge hen wel een beetje meer bedeesd zoudt willen hebben. Wie altijd raad weet te schaffen alles durft aanpakkenallen schoenen naar de voeten geefttoont het flink en ter rechter tijd dat bij van geene ver legenheid weet; maar niet verlegen is ook dikwijls brutaal, overmoedig, onhandelbaar en die soort, die van schreeuwen, bluffen, doorslaan houdt, verschaft zich wel eene plaats en laat u desnoods niet los maar meestal wenscht ge hen verre en is hun gezel schap u zoo aangenaam, alsof men naast u op een Turkscken trom sloeg. Verlegen menscken zeggen, dat het in hnn aard zit, als ze dat tenminste durven zeggen. Liefst la ten ze het u zelf opmerken en ge knnt hun geen grooter dienst bewijzendan te laten blijkeudat gjj liet bemerkt hebt. Er zijn inderdaad karakters, die bang zijn om met iets-te beginnen en veelmeer nog om doortetastendie voor geen geld van de wereld zeggen zoudenwat ze denken of meenen, en die al lerminst een hardklinkend woord durven gebruiken. Men kan dat nederigheidbescheidenheidof zoo iets moois noemenmaar 't is eigenlijk een soort van flauw heid, die zelfs door domheid niet verontschuldigd wordt. De hoogste graad van verlegenheid is wel zeker als het eigenbelang er door verspeeld wordten toch ook die zijn er, die eene goede gelegenheid laten voorbij gaan en altijd achter het net visschenomdat ze niet durven voor den dag komenals het rechte oogenblik daar is. 't Is een kwaaldie wel te genezen isook bij de ergste lijders, met een beetje verstand en wat goede wildie beiden te verkrijgen zjjnals men maar ernstig overlegt, wat een welbegrepen belang vordert. Er blijft dan wel eens wat van overdoch dat kan geen kwaad, omdat het voor een ander uiterste, dat van onbeschaamdheid bewaart en eene al te groote vrij moedigheid tempert. Men zou sommigen er zelfs een kleine dosis van willen gevenwant zoo vervelend die altijd verlegenen, die niets durven, zijn, zoo las tig zijn de nooit verlegenen, die voor niets staan, maar die juist daarom veel bederven. Die verlegenen intussehen doen dikwijls, juist uit verlegenheid, wat meu het tegenovergestelde zou kun nen noemen. Onbeleefdheid en soms onbeschoftheid hebben vaak geen anderen grond, zonder dat men daarin eene reden van verschooning kan vinden, 'tls ook wel eens meer in schijn, als het verlegen zijn ge bruikt wordt, om zich aan het een of ander te ont trekken, waarin men geen zin heeft, of om iets juist anders te doen, dan het gedaan moet worden. Wie geen raad durft vragenzoo hij zegtmeent in me nig geval, dat hij geen raad noodig heeft of is on gezind om de aanwijzing van anderen te volgen. Groote en zelfs wjjze menscken zjjn zeer dikwijls ge lijk aan kindoreDdie hun werk verknoeien en als ze daarover bestraft worden, zeggen, dat ze niet durfden vragenterwijl ze iu andere opzichten lang zoo verlegen niet zijn. In elk geval is verlegen zijn altijd tot schande zoo wel voor den zoogenaamd bedeesden, die het tij laat verloopen, om vooruit te komen, als voor hen, die door de verlegenheid van anderen in dwaling en ver keerdheid voortgaan. Iemand de waarheid zeggen, FEUILLETON. 4) DE WEES VAST. VILLERET. Naar het I'rausch Va tl ROGER DOMBRÉA. „Arm schaap," zei de onde dame hardop, „ze heeft. haar moeder verlorenhaar vader gaat weer trouwen en haar tante zal ook niet lang meer leven, die heeft bepaald ook tering." „Wat, juffrouw Dexèue," zei Job ten hoogste ver baasd, „maar die ziet er wat flink uit. Ze is heel sterk, heuseh ze is heel sterk. U hadt ze eens moe ten zien sjouwen met de meubelen." De assessor zeide nietsmaar trok nog dapperder aan zijn pijp en mompelde tusscheu twee wolkjes in: „Wat een dwaasheid, wat eeu dwaasheid!" Doelde dat op de voorspelling van zijn moeder? Deze waren zoo talrijk en werden in den regel zoo door de feiten gelogenstraft, dat hij er weinig ge wicht aan hechtte. Of zocht hij eer eeu gedachte op den achtergrond te dringen, welke hij dwaas oi onbereikbaar oordeelde en die, zijns ondanks, zich van hem meester maaktewant nog dikwijls herhaalde de assessor dien avond: „Wat een dwaasheid, wat een dwaasheid Vierde Hoofdstuk. Eenige maanden nadat Marguerite Dexène te Saint- Yilleret was gekomen maakte de assessor zich ge reed om boomen te gaan merken voor eea hontver- kooping, toen de kleine Marie bij zijn moeder bin nenkwam. „Zon mjjnheer onze huisheer, niet Job, maar de andere, ook efen dadelijk bjj mijn tante kunnen komen?" „Is het zoo dringend?" vroeg de dame. „De as sessor moet naar een verkooping." „Ja, ja, 'tis heel dringendantwoordde het kind wier groote oogen meer dan gewoonlijk schitterden „maar ik mag niets zeggen dan aan mjjnheer den assessor." Op dit oogenblik zei de assessordie uit de aan grenzende kamer alles gehoord had: „Zeg maar aan

Krantenbank Zeeland

Volksblad | 1886 | | pagina 1