No. 76. Zaterdag 20 September 1384. 7e Jaargang.
lïoe men een handje helpt.
Dit blad verschijnt iedeven "Woensdag cn
Zaterdag
De prijs per halfjaar f 0.50, franco per post f 0,90,
waarover per halijaarlijksche kwitantie
wordt beschikt.
Afzonderlijke nornmers zijn a 1 cent verkrijgbaar.
ADVERTENTJEN vóór Dinsdag
en Vrijdagmiddag 12 uur te bezorgen bij den
uitgever .1. A. I50SS, Goes.
Oplaag 1500 Exemplaren.
Dienstaanbiedingen en
Dïenstaanvragen worden geplaatst tegen 5 cmt
en Advertentiën tegen 6 cent per regel
Qroote Letters en Afbeeld, naar plaatsruimte.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing deT-
zelfde advertentie wordt de prijs slechts twee
maal berekend, uitgezonderd Dienat&anmgcn.
Advertentiën, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende
Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den geringen prijs van 25 eents.
Bon mensch kan van de nuttigheid van iets vol
komen overtuigd zijn en zelfs bereid, om daarvoor
heel veel te doenmaar toch is bet wel eens noodig
hem daarbij een weinig te hulp te komen, hem nog
wat meer aan te sporenhem den weg te wijzen
om zijn doel te bereiken.
Maar er zijn ook wel zaken waarvan hij het be
lang of het nnt niet inziet, voor men hem daarop
wijst en, het moet gezegd worden, er zjjn er altijd,
die in dat geval hun best doen om anderen op te
warmen, aan te vurenbrandend van ijver temaken.
Natuurlijk komt dat het meest te pas op het pu
bliek gebied. De meeste burgers van den Staat heb
ben zooveel te bedenkente bezorgente verrichten
voor hunne naa9te omgeving, dat ze met permissie
heel onverschillig zijn voor zaken van algemeen be
lang. Als er sprake is van een last, die hen zou
kunnen drukken, of van een voorrecht, dat zij ook
zouden kunnen verkrijgen dan zingen ze mede in het
koor der luidkeelen en dan zon men denken, dat zb
volkomen op de hoogte zijn van de zaakmaar als
er niets mede te verdienen is, dat wil zeggen: als er
geen gulden door verkregen of geen kwartje door af
gedongen kan wordendan is er heel wat noodig om
ze met geestdrift te vervullen.
Meer dan één voorbeeld levert onze tijd daarvan
op en nu laatstelijk is het de qnaestie van liet Alge
meen Stemrecht, die ons daarvan kan overtuigen.
Het is ontegenzeggelijk een recht, dat aan eiken
staatsburger toekomt, dat hij de personen mag kie
zen door wie hij geregeerd worden wil en zich niet
maar laat opdringen hen, die misschien met zijne behoef
ten onbekend zijn of ongezind om hem daarbij te
hulp te komen. Een burger heeft zijn verstand en
oordcel niet om anderen voor zich te laten denken
en altijd maar zoetsappig meê te gaan met degenen,
die hem leiden willenonverschillig of het langs ef
fen of hobbelige wegen is.
Wien men daarover spreekt, zal dat van heeler harte
toestemmen. Gelukkig zijn er niet zoovelen, die zeg
gen,,wie het land wint, die wint mij, en het is mij
hetzelfde, hoe en door wien ik geregeerd word, als
ik voor mij zeiven maar het noodige heb." Doch al
stemt men ook toe, dat hier sprake is van een recht,
dat aan ieder lid van den staat toekomttoch wordt
daarop niet wonder veel prijsstelling getoond en is
het wel noodig de slapenden nu en dan wakker te
schuddendie anders met zich laten sollen en een
voudige jabroers zijn.
Maar dan ontstaat eeue andere vrang. Als de
menschen door aanhoudende en Inidklinkende redenen
tot de bewustheid van hun recht en tot het laten
gelden daarvan gebracht moeten wordenof er dan
gesproken kan worden van eene diepgewortelde be
hoefte on of hier dan niet meer een voorrecht opge
drongen, dan een recht gevraagd wordt.
Ons trof een woord van den Voorzitter der Ver-
eeniging voor Algemeen Stemrecht in de vergadering,
die jongstleden SJondag te 's Hage werd gehouden.
Nadat eenige sprekers de aanwezigen, waaronder
vrouwen en kinderen hadden opgewekt tot deel
neming aan eene manifestatie den volgenden dag,
waarhij een verzoek, om dat algemeen recht, plech
tig aan den Minister werd overhandigd, wees hij op
de noodzakelijkheidde zaak overal levendig te houden
daartoe vergaderingen te heieggen, bonden te slui
ten in één woordalles te doenwaardoor de al-
gemeene belangstelling kon worden verkregen.
Dat was dus de stilzwijgende erkentenis, dat het
algemeen nog niet om algemeen stemrecht vraagt,
dat althans de behoefte daaraan nog niet zoo wordt
gevoeld, dat men uit eigen beweging daarvoor da
stem zou verheffen. Wat dus den meesten aandrang
zou bijzetten aan de adressendie aan de regeering
werden ingediend, ontbreekt, en dat zal wel de re
den zijn, dat men geen grooter haast maakt, om
asn het verlangen van enkelen te voldoen.
Nu hebben wij reeds erkend, dat er zaken zijn,
waarin het noodig is, de menschen een handje te hel
pen, ware het alleen, om hen tot werkzaamheid aan-
tesporen doch hei komt ons voordat het niet het
zelfde is, op welke wijze dit geschiedt.
Als er niet anders gebeurt, dan dat men zegt:
,,komt jongens! doet meê, roept zoo hard gij kunt;
hondt zoo lang mogelijk aan"dan kan men wel een
menigte schreeuwers bijeen brengen, maar dan is
het bewijs niet geleverd, dat voor alle dingen gele
verd worden moet.
Als iemand iets vraagt, dient hij het wel te kennen
en dwingt hij om iets te verkrijgendat hij gebrui
ken wil, dan moet hij ook kunnen bewijzendat hij
het gebruiken kan.
Een algemeen stemrecht is begeerlijkzoo de stem-
hebbenden een eigen stem kunnen uitbrengenver
standig en zelfstandig genoeg zijn, om te weten, in
welke richting hunne stemmen moeten worden uit
gebracht en daarbij onafhankelijk genoeg, om niet
aan den leiband van anderen te loopen.
En nu leert ons de dagelijksche ervaring, dat ons
volk in dat opzicht nog vrij laag staat en nog veel
opleiding behoeftwaarbij men niet moet donken
dat het verstand al handelende zal komen. Wij ver
eenigen ons daarom met de opwekking van den Haag-
schen president, dat men de zaak overal levendig
houden moet, maar met dien verstande, dat wij de
menschen niet willen opjagen, om maar algemeen
stemrecht te vragen, onverschilligof zij de waarde
daarvan al dan niet hegrijpenmaar dat wij ze willen
aansporen, die ontwikkeling, dat gevoel van staats
burgerschap te zoeken, die hen tot een algemeen
kunnen vormendat van het stemrecht het rechte
gebruik maakt.
Waar dit nog noodig iszouden wij ook meenen,
dat de tijd nog niet rijp is voor die algemeene uit
oefening van een natuurlijk recht. Zoo waar het is,
dat een vader een natuurlijk recht heeft zijne kin
deren te besturenal behoort hij ook tot de domsten
der domuien, zonder dat men hem dat ontnemen
kan: zoo waar is het, dunkt ons, dat ook het kind
rechtheeft, van den vader te ontvangen, wat hem
noodig is, hem toch niet zal gegeven worden, wat
hem door verkeerd gebruik schadelijk zou kunnen
worden.
Wat wij in beginsel van harte zijn toegedaankan,
dunkt ons, op dit oogenblik nog niet in praetjjk