"\r©x«:
1^, jfölU
No. 48.
2 December 1882.
5e jaargang.
Dit blad verschijnt iederen Zaterdag.
De pry» per halfjaar f 0,25franco per post f 0,50,
waarover per halfjaarlijksche kwitantie
wordt beschikt.
ADVERTENTIES
voor Vrijdagmorgen 10 nnr tc bezorgen bij den
uitgever J, A. ROSS, Goes.
Dienstaanbiedingen en
Dienstaanvragen worden geplaatst tegen 5 een
en Advertentiën tegen 6 cent per regel.
GrooteLetters en Afbeeld, naar plaatsruimte.
Advertentiënals: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodberichten en de daarop betrekking hebbende
Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den geringen prijs van 25 cents.
VERGUNNING.
Ik kan het met dat woord nog niet eens worden.
Op zich zelf vind ik het heel mooi en doet het
mij denken aan den meerderendie zijne minderen
wat goeds gunt, of aan den minderendie niets zon
der den wil van zijn meerderen doet; maar als ik
dat woord op een mooi plaatje of bordje aan de
deur eener woning zieten bewijzedat daar sterke
drank verkocht wordtdan weet ik niet wie meer
te beklagen, dien die de gunst verleent of diendie
de gunst ontvangt. De eerste moet zijns ondanks
het kwaad in de hand werken en de ander laat zien
dat het hem vergund is kwaad te stichtendaartoe
Juittelokkendat te bevorderen.
Al hadden ze in den Haag wat minder tijdzoek
gemaaktmet over de nadeelen van het drankmis
bruik te sprekentoen de drankwet in behandeling
was, dan zouden we toch allen geweten hebbendat
ons volkswelvaren reeds veel daardoor geleden heeft
en dat de maatschappij geen kanker meer dan deze
moet vreezen. Daarom was het ons ook welkom dat
die wet kwam, al blijven wij gelooven, dat wetten
slechte opvoedingsmiddelen zijn, en het verheugt ons
dat de aanvankelijke uitkomst getuigt, dat het volk
wint waar de schatkist verliestals men nu maar
niet te hard schreeuwt, wanneer de verminderde op
brengst van de drankbelasting naar andere middelen
tot stjjving van 's lands kas doet omzien.
Men zegt wel eens, dat het onbetamelijk is aan
merking te maken op wettendie 's landsnatuur
lijk heel wijze, vertegenwoordigers hebben gemaakt
en die men door den Koning liet bekrachtigen.
Wij laten die bewering voor wat zij is, maar
meeneu de vrijheid te hebben om onze opmerkingen
te geven over de woordenwaarin de vaderlijke be
palingen vervat zijn en die, blijkens den strijd daar
over door de wetsmannen gevoerdniet aan te groote
duidelijkheid lijden of wel gedachten bij ons opwek
ken die waarschijnlijk niet in de bedoeling van den
wetgever gelegen hebben.
Vergunning!
Dat wil zeggen, dat een gemeentebestuur, krach
tens de wet, aan den begunstigdon vergunt, drank
te verkoopcn, zooveel hij wil of kan.
Laat ons voor een oogenblik aannemen, dat wij
hier te doen hebben met een noodzakelijk kwaad,
dan klinkt het toch Treemd, dat de wetgever die
tegen het kwaad waken moet, zelf zegt: ik vergun
u het kwaad te bedrijven.
Waarom zegt men niet, het drankverkoopen in
het klein kanvooreerst althans, niet geheel worden
geweerdwij willen het echter boperken en zul
len het kleinst mogelijke getal verkoopers toelaten.
Niemand mag eigenmachtig zich als zoodanig ves
tigen wij moeien weten waar de gelegenheden tot
misbruik zjjn; daarom, dio hun voordeel zoeken in
het verschaffen van sterke drank moeten achter
hunne namen den titel van kroeghouder plaatsen,
door welke aanwijzing van zelf te kennen gegeven
wordtdat zij tot het aantaldoor de wet geduld
behooren.
De zaak komt op hetzelfde neer zal men zeggen,
't Is wunr; ou toch blijft hot mij vreemd in de ooren
klinken, dat de wet, die hot misbruik bestrijdtaau
enkelen vergunning geeft, om het in de hand te
werken.
De wet mag aan niemand vergunnen het kwade
te doen, maar kan wel aanwijzen, welke kwaad
doeners buiten het bereik van hare strafbepalingen
vallen.
Indien men niet zoo luide om de drankwet geroe
pen hadindien men niet zoo ernstig op het kwaad
door drankmisbruik gesticht had gewezenindien
de wet niet op den voorgrond stelde, dat eene pest
voor ons volk moest bedwongen worden, dan zou
dat woord vergunning misschien hebben kunnen blij
ven maar nu blijft het vreemd en tegenstrijdigdat
de wetgever zegt: ik vergun u het kwaad, dat ik
niet weren kante doen. Zoowel hijdie de ver
gunning verleent, als die haar ontvangt, komt daar
door niet in een vleiend licht, of is het slechte min
der slecht, wanneer het toegelaten wordt en bedre
ven onder bescherming der wet.
Men kan zeggen, dat het hier eenvoudig een
woordenstrijd geldt, dat het eigenlijk hetzelfde is of
er aan de deur staat vergunning, of A. of B. kroeg
houder. Maar dat laatste woord klinkt niet mooi,
doet aan leeljjke dingen denken en bevat daarom
misschien in zich eene indirecte wenk, die men niet
ontvangt, als het woord vergunning, den misbrui
ker denken doet: zie zoo, hier kan ik mij nu eens
op mijn gemak en zonder vrees aan mijn lievelings
werk overgeven. Hier is vergnnning om te schen
ken, dus voor mij om te drinken.
Het is waar, dat de door de wet verleende ver
gunning door nadere bepalingen wordt beperkt,
maar nien vergete niet, dat ook in dezen alles soms
aankomt op den eersten stap en dat misbruik niet
alleen bestaat in een gedurig beschonken zijn, dat
het ook misbruik is, als men zonder in een uiterste
te vervallen, dat ieder ziet, zijn geld aan drankzijn
tijd in de herberg verspild en zich in de onmoge-
ljjk brengt, om de eerste verplichtingen van den
mensch en den burger te vervullen. En staat het
vast, dat koffiehuis- of kroegbezoekers op den weg
zijnom van bot eene kwaad tot het andere te ko
men, dan is het wol noodig, door een zichtbaar
teeken te waarschuwenwaar de gevaarlijke klippen
zjjn, maar onder geen voorwendsel mag er vergun
ning gegeven, don zwakken of reeds in het kwaad
geoefenden te doen stranden.
Voor veleu is gelukkig onze waarschuwing niet
noodig. Zij worden ook door de wettige vergunning
niet gelokt. Maar hun, voor wie dat mooie plaatje
met dat geruststellend woord nog altijd eene oorzaak
van verzoeking isnun zou ik den raad gevenals
een verkeerde lust u bevangt, vraagt dan niet, of do
wet n een mispas op den weg der zedelijkheid ver
gunt, maar vraagt liover of uw geweten n het woord
vergunningdoet hooren.
HEB ERJL A S
Onder het goedewaarvan wij in de plaats onzer
inwoning genietenis ook wel te rekenendat wij
hier, zooals men zegt, hoog en droog zitten. Van
alle kanten komen weder berichten, niet alleen van
hoogen waterstandmaar van bezwaren en ellende
die daarvan bet gevolg zijn. Wij zouden gaarne onze
lezers ietB daarvan mededeelenom hunne dankbaar-