hebt, hetzij ze nog recht staan of reeds ietwat om
buigen, houdt er de hand aan, opdat ge naderhand
als het te laat is, niet zeggen moet: had ik
De meesten hebben zulk een hof en kunnen dit
woord ter harte nemenwantal is er geen hand
breed gronds -voor, achter of nevens uw huis; al
kunt ge geen enkel boompje plaatsen; gij hebt, ve
len althans, kinderen, die gij moet opvoeden en lei
den en besturen en met wie gij niet doen kunt als
met den boom, die scheef groeit, en die men daar
om uitroeit, maar gij kunt wel van hunne ver
keerde neigingen en richtingen verdriet hebben.
In den alb Teersten levenstijd wordt er alleen aan
voeding, niet aan opvoeding gedacht. Dan volgt er
een tijdperkwaarin men hij de noodzakelijkheid van
bestraffing terug deinst en zegt: ,,0ch! ze zijn nog
zoo klein 1" Daarop volgt een ander, waariu de school
gaande kinderen meestal uit het oog der ouders zijn
en waarin vaak tot hunne ontschuldiging wordt ge
zegd: ,,'-5e moeten zooveel leeren, ze mogen ook wel
eens wat hebben."
Inmiddels worden de kleinen groot, beginnen zich
te laten gelden en openbaren allerlei gebreken. Nu
beginnen de klaagtoonen. Jantje is ongezeggelijk
Pietje is koppigKeesje is luiKareltje heeft ze ach-
den mouw, en wat niet al meer. De gebreken heb
ben zich ontwikkeld, zijn blijvende karaktertrekken
geworden. Trek er tegen te velde zooveel gij wilt,
het rijsje is niet gebogen en het boompje leent zich
tot die buiging niet meer.
Zo zijn er, dïe ouders, die begrijpen, dat opvoe
den nog wat anders isdan de kindertjes kleeden
voeden en op zijn tijd naar school zenden. Ze zijn
er, die de zaak ernstig opvatten en van de opvoe
ding eene studio maken. Dat mag dan ook welwant
gemakkelijk is het niet. Het is lichter voor veel kin
deren den kost te winnenais voor ieder kind een
goed opvoeder te zijn.
Toch verbeeldt ieder ouder zichdat hij dit is. Als
er orders gegeven worden en van tijd tot tijd et?n
verbod, dan meent men al veel gedaan te hebben.
Die zijn kinderen durft te bestraffenal is het ook
op de onzinnigste wijze, is een heele baas. Die ze
door belooning aanmoedigt al zijn de belooningen
ook zeer ongepast, wordt gerekend, van opvoeding
verstand te hebben, en ondertussehen zijn de vruch
ten van die zoogenaamde opvoeding soms bitter en
wrang.
Dat ligt dan zeker aan de kinderen, zegt men,
aan hun stug en onbuigzaam karakter, aan bunne
verkeerde neigingen waaraan men immers niets ver
anderen kanaan de omgevingwaarvan men ze on
mogelijk kan afhouden; aan ja, aan wat niet al,
dat gretig opgespoord en aaugegeven wordtals de
oorzaak, waartegen de beste raadgevingen vruchte
loos blijven.
Maar er is eene zaakdie bij de opvoeding te wei
nig op den voorgrond wordt gestelddie de trouwste
zorgen zonder invloed laat; die door de kinderen van
meer beteekenis isdan al de goede woordendie
ouders tot hen richten.
Ik denk aan de huishoudingwaarin zij verkeereu
aan den toon, die daar keerscht; aan het voorbeeld
dat zij daar hebben.
De kinderen krijgen meer indrukkendoor hetgeen
ze in hunne naaste omgeving zien en koorendan
door de vermaningen, die niet altijd in overeenstem
ming zijn met liet levendat de ouders voor ket oog
hunner kinderen leiden.
Gij wilt, dat uwe kinderen werkzaam zijn, ijverig,
bescheiden, vol lust voor al wat goed en afkeerig
van al wat slecht is. Gij wilt, dat ze onder elkauder
vreedzaam, welwillend, liefderijk zijn; dat ze eere geven
aan wie eere toekomt en zoowel in kun spreken als iri
hun handelen, eerlijk, oprecht, waarheidlievend en
zooals men dat noemt fatsoenlijk zijn. Het meest van
alles wenscht ge dat ze den i'echten weg bewandelen
en alzoo flinkedegelijke menschen worden.
Praat hun dat voor, zoo dikwijls gij wilt; als ze
het een en het ander niet bij vader en moeder zien,
als de omgang van dezen niet in dat alles voorbeel
dig is, dan zal uwe wijsheid niets uitwerken.
En zoo komt dan ten slotte alles daarop neder,
dat wij geene geleerde kweekers behoeven te zijn,
maar dat ouders door hun eigen leven en werken
de kinderen moeten onderwijzen en opvoeden.
De vorming van het karakter geschiedt meest in
den huisselijkea kring. Daar moeten de kinderen
zien, nog voor zij het beoordeelen kunnen, wat ka
rakter is. De meeste gewoonten worden daar aan
genomenaan de ouders dus, de kinderen goede ge
woonte te laten zien. Als zij het leven ingaan met
de gedachtenis van het deugdelijk voorbeeld hunner
ouders voor oogen, dan gaan zij den strijd te ge-
moet met een wapen, dat menigen vijand van rust
en geluk afweren kan.
Ik stem het gaarne toe dat de taak der ouders
daardoor nog zwaarder, nog meer omvattend wordt;
maar wie zijne kinderen waarlijk lief heeft, legt zich
iu de eerste plaats op, hun tot een goed voorbeeld
te wezen.
Het rijsje, op die wijze gebogen, groeit, zonder on
gelukken die niemand voorkomen kanzeker flink
op en de boom wordt de lust en de vreugd van
den planter.
Afsluiting der Kasboeken en Restanten-lijst
bij de Coöperatieve Yoorschotvereeniging en
Spaarbank te Goes over de maand Jan. 1882.
ONTVANGSTEN
Reservefondsf 3040,82
Storting aandeel - 11602.40
Terugbetaling op schuldvordering - 112570,66
luterestcn daarvoor en ger. interest - 3860,61
Opgenomen gelden- 58647,61s
Onkosten-
Gezamenlijk bedragf 189722,10
UITGAVEN:
Reservefonds f 502,48
Terugbetaalde aaudcelen - 902,43
Verleende voorschotten - 159081,72
Terugbetaalde interesten - 202,33
Tcrugb. opgenomen gelden - 26178,05
Interesten van opgenomen gelden - 854,13
Onkosten- 198,795
Gezamenlijk bedrag - 187919,93s
Kas-saldo f 1802,17
Het Bestuur.
B UITEN li AND,
Op het ijs tusschen Kroonstadt'en Orauiënbaum
werden verleden week eene reeks van 50 a 60 sle
den die 's avonds naar Kroonstadt terugkeerden door
een hevigen sneeuwstorm overvallen. De voorste 20
kwamen, na een moeielijken tocht, te Kroonstadt
aan; de 20 achterste keerden naar Oraniënbaum te
rug; maar de overige zwierven lang op het ijs rond,
en de er in gezeten personen hadden veel van de
koude en den orkaan te verduren. Een aantal red
dingsleden, die men uit Kroonstadt ter kuip zond
zoodra men uit Oraniëustad per telegraaf bericht
ontving van ket gebeurde, waren genoodzaakt terug
te keerendaar de storm kun. ket voortgaan onmo
gelijk maakte.
De ougeluklrigen moesten dus alleen op de duis
tere ijsvlakte hun weg vindenen waren daarbij aan
de grootste angsten ter prooi. De paarden woeien
omver, en bracht men ze weer op de beenendan
konden zij den wind geen weerstand bieden en wer
den met slede, passagiers en al bliksemsnel voortge
dreven. Sommigen kwamenhalf verstijfd in het half
weg tusschon beide plaatsen staande wachtshu isje
aan, en waehtteu daar, bij de kachel, den morgen
af, anderen zwierven den geheelen nacht rond.
De koetsier van een der sledendie uitgestapt
wasom iets aan het tuig in orde te brengenwerd
door don wind weggeslingerd; een heer van het ge-