No. 49.
3 December 1881.
4e Jaargang.
GOUD TE VINDEN!
Dit blad verschijnt iederen Zaterdag,
De prijs per halfjaar f 0.25 franco per post f 0,50,
waarover per halljaarlijksche kwitantie
wordt beschikt.
ADVERTENTIEN
voor Vrijdagmorgen 10 uur te bezorgen bij den
uitgever J. A. ROSS, Goes.
Dienstaanbiedingen en
Dienstaanvragen worden geplaatst tegen 5 cent
en Advertentiën tegen 6 cent per regel.
Groote Letters en Afbeeld, naar plaatsruimte.
Advertentiën, als: Geboorte-, Huwelijks-, Verjarings-, Doodberichten en
Dankbetuigingen, niet meer dan acht regels beslaande, voor den
de daarop betrekking hebbende
geringen prijs van 25 cents.
p.
„Waar? Waar?" zoo hoor ik yan alle kanten roe
pen. Praat er niet lang overmaar geef ona ter
stond het adres."
„Goud zoo maar te vinden. Waarlijk geene kleinig
heid. Honderden zwoegen, zoeken, werken, tobben,
zweetenom koper bijeen te krijgenen dan zou het
goud zoo maar te vinden zijn."
Dat het niet tot de onmogelijkheden behoort, be
wijst een bericht in de dagbladen, dat men ergens
in Georgia, in het slib der rivieren, zulke belangrijke
hoeveelheden goud gevonden heeft, dat zich onmid
dellijk eene maatschappij vormde, om met bagger
machines, die gouddragende slibmassa te verkrijgen.
'tls om van te watertanden. „Maar," zegt iemand,
„wat baat ons dat, in onze haven is wel slik, dat
wordt zelfs onze neus gewaar, als het water eens
algelaten wordtmen kan er van alles in vinden
maar goud Ik vrees ookdat ge lang zoudt
kunnen baggeren, zonder een enkel korreltje te vin
den, en we moeten daarom maar geeue moeite doen
om te zoeken waar het niet te vinden is.
Als ge „begeerig zijtom goud te verkrijgendan
moet het elders gezocht.
„Waar dan?"
,,0, Ik begrijp het al," zegt nu een snuggere le
zer „gij wilt ons weer aan boord komen met oude
praatjes, bijv.: dat de morgenstond goud in den mond
heeften dat wij dus vroeg moeten opstaanof gij
wilt ons nog eens voorhoudendat men het met oen
groot verstand, een rusteloozen ijver, een goed over
leg, ver, heel ver brengen kan. Dat is alles waar
en mooidoch dat weten we al langen wij weten
ookzoo voegt er de een of andere kniesoor bij
dat er duizenden zijndie dat gelooven en betrach
ten en toch geen goud vinden."
Zeker is het veel gemakkelijker, het zoo maar voor
het opscheppen te hebben, en ze zijn wel gelukkig
die aan zulke rivieren wonenwaar men er slechts
een paar vuile banden aan te wagen heeft, om wel
dra heelemaal van goud te blinken.
Maar aangezien onze Zeeuwsche stroomen nog niet
zoo beleefd zijn, om het edel metaal ons te laten
toevloeien, moeten we er ook vooreerst niet op re
kenen dat we het zullen opscheppen.
„Zou het dan voor ons wel te vinden zijn?"
Waarom niet? Al is het dan niet in zoo groote
hoeveelheid, dat men er geen raad meê weet, wat
ook al lastig isdan toch wel in die matedat het
meer dan iu behoefte voorziet.
Om goud le vinden moet men trachten vooruit te
komen en vau de middelendie men bezitdat ge
bruik maken, dat we niet alleen koper on zilver,
mair ook goud verkrijgen.
Laat ons de dingen bij den waren naam noemen.
Ieder kiest zich een vak een werk een ambacht
dat hem de gelegenheid opent iu zijne behoefte te
voorzien en zoo mogelijk nog wat meer op te gareu.
Al wil men niet rijk worden, zooals velen daarin het
hoogste geluk zoeken eu slechts daarom leven en
werken, een rnensck wil wel wat verzamelen voor den
ouden dag en nog wat meer hebben, dan juist noo-
dig is, om niet van honger te sterven.
En wat doet men nuZoekt men zich in zijn vak
zoo te bekwamendat men altijd gezocht werk leve
ren kan en dikwijls daarvoor wat meer krijgen, dan
eeu ander, omdat men wat beters levert?
Juist, dat verzuimt men en daar zit de kneep,
daarom vindt men geen goud.
Als men wat geleerd heeft en van de zaken eene
oppervlakkige kennis verkregen, dan is men tevre
den geeft zich voor een geoefenden in het vak uit
en blijft eenvoudig voortgaan met dat werk en op
die wijze, zooals men van anderen heeft gezien, die
zoogenaamd leermeesters waren.
Dat is niet in den geest van onzen tijd en niet
overeenkomstig het rechte eigenbelang. Overal is voor
uitgang en ontwikkeling; iu de stof die verwerkt, in
het gereedschap dat gebruikt wordt; in den vorm
die aan het werk gegeven en in bet doel waartoe het
aangewend wordt. Nieuwe toestanden en behoeften
roepen nieuwe scheppingen in bet leven en wie daarop
geen acht geeft noch door aanhoudende oefeningen met
zijn tijd medegaat, die komt achteraan en vischt
achter bet net.
Wie met eene oppervlakkige kennis van een of
ander vak zieb vergenoeg!die kau er misschien
koper mede verdienen; die het er wat verder in brengt
en boven anderen weet te staan, wint er zilver
mede; maar die zoekt uittemunten in vindingiu
werk, in vaardigheid, en de eischen van den tijd
weet te voldoen, die vindt goud.
Om tot die hoogte te komenmoet er gearbeid
en wel eens hard gearbeid worden, want voortgang
in kennis en ontwikkeling van talent hangen van
ons zeiven af, vooral in den tegenwoordigeu tijd waar
in de gelegenheid om te leeren voor ieder open staat.
Maar voor den nijveren voor den ambachtsman
is er meer noodig. Bij de lessendie bij in eigen kring
outvangen kanheeft bij wenken noodig die hem leeren
waarin anderen hem vooruit zijn; wat de kunst of de we
tenschap nieuws beeft san bet licht gebracht. Hij moet
den arbeid van anderen zienniet alleen om die nate-
volgenmaar ook om daardoor weder tot andere
nieuwe denkbeelden te worden geleid. Hoe meer hij
op de hoogte komtvan hetgeen reeds isdestemeer
wordt hij geprikkeld, om verder te ontwikkelen en
te volmaken.
Daarom zijn de tentoonstellingen van onzen tijd
zoo noodig en nuttig. Zij dienen niet alleenom te
laten zien, hoe ver zij het gebracht hebben, die de
vruchten van hun denkenen werken te bewonderen ge
ven, maar om anderen optewekken het tentoongestelde
mot bun eigen werk te vergelijken, het betere in
dat van anderen optemerkeudaardoor opgewekt te
wordenom zich tot gelijke hoogte te ontwikkelen
of nog liever hen aantesporen anderen te overtreffen.
Onze lezers zullen begrijpenwaarom wij dit schrij
ven als zij hier achter lezen van het plan om ook
hier eene tentoonstelling te honden van kunst toe
gepast op nijverheid.
Wij juichen dat denkbeeld toe en hopen dat onze
ambachtslieden zullen willen medewerken om haar te
doen gelukken.
Zij zullen dat doen in bun eigen voordeel.
Want, kunnen zij de bewijzen geven, dat zij bij
vreemden niet achterstaandan zullen zij den rechten
weg inslaan, om de klacht te voorkomen, dat men