lijk, de. zaken heel anders kunnen doen inziendan
te voren; als men het: onderzoekt alle dingen, in
practijk brengt en steeds een oog in het zeil houdt,
om niet door leelijke buien overvallen te worden.
Wel is waar de menschen doen zich niet altijd voor
zooals ze zijneu dat is ongelukkig genoegmaar
omdat er enkelen gevonden worden, die onder een
blinkend kleed een slecht hart verbergenoaarom
mag men niet allen voor booswichten houden.
Als niemand vertrouwd mag worden, dan is het
ook dwaas om te zeggen: wees trouw, want men zou
dan even goed kunnen zeggen: wees braaf en houdt
alle mensehen dus andereu ooK u voor schelmen.
Het boste zou zeker zijn, wanneer aller handelin
gen van dien aard warendat men volledig vertrou
wen kon schenken, 't Is daarom ieders plicht die
akelig luidende les onnoodig en krachteloos te maken.
Overleg in alle zaken alvorens te spreken, te be-
lov ;nte handelen en gij zult niet in gevaar komen
om anderen eene teleurstelling te bezorgen. Neem
niets op u, wat gij niet vooraf berekenen kunt, dat
gij tot uitvoering kunt brengen cn waar gij in het
onzekere verkeert omtrent de uitkomst, zeg het liever,
dan dat een ijdele grootspraak u later het vertrouwen
verliezen doet.
't Komt er alles op aandat men uit goede en
vaste beginselen handele. Waar deze niet zijnis
het natuurlijkdat men voor allerlei invloeden bloot
FEUILLET O N.
N I G 0 L A A S DE NOTARIS,
DOOK
A. C. W. STA It I N G.
X.
Welhaast werd Ottote Zutphen vernacht hebben
de, met. zjju talrijk geleide onderkend, van den hoogan
uitkijk: dezelve heuvelkruin, waarheen in geruster
dagen de windmolen werd verplaatst, die eerst binnen
de stadsmuren voor vijandelijk geweld beveiligd stond.
Maar het gros der naderenden bevond zich noch in
het vlakke veldals reeds eene kleine voorhoede van
ruitersnaar ridderwijze geharnastmet gesloten vi
zier de gegrendelde stadspoort bereikte. Helmteeken,
noch schild maakte hen kennelijk.
Na het steken van een trompet werdin gebie
denden toonhet openen van de poort voor hen ge-
eischt; maar uit een klein getralied venster klonk
tot antwoordde poorten dezer stad ontsluiten zich
op geen bevel van bniteutenzij van 's lauds wetti
gen Heer, Otto, Graaf van Zutphen en Gelre'
Nu werd bij de ridderlijke schaar een standaard
ontrolddie de graaflijke bleek te zijnen een brief
werd door den trompetter bevestigd aan de lans.
waarmede, ter poorttinne at, naar deuzelven werd
gereikt. De schriftelijk gegeven last van den Graaf
deed straks de deuren ontgrendelenen de heer Her
man van Loonmet de zijnen het vizier opslaande
reed, onder vroolijk gesehal, naar binnen. Hier tra
den de ruiters van hunne paarden, en vonden, in
een daartoe beschikte woninghet noodige bereid
om weldra, vau hunnen krjjgsmansdoseh ontslagen,
in feestelijken tooi zich bij den allengs naderenden
stoet des Graven te kunnen voegen.
Op diens aankomst toefden ook, in grooten ge
tale, zangers, zangeressen, en personen der behan
deling van onderscheiden speeltuigen kundig; zoo
leeken als geestelijken. De naburige steden en on
derscheiden kloosters hadden dezelve opgeleverd, om
den Landsheer, met den hem verzellendeü staat, ter
plechtigen dienst naar de kerk te geleiden.
Eindelijk kondigde het gelui der klokken aandat
Otto de zuidelijke schuinte van den heuvelrug voor
Loehem opreed. Zichtbaar verwonderd beschouwde
de Graaf (bij het afdalen der noordelijke den tengel
aanhoudend) zijn dorp; zoo snel in een gesloten stad
herschapen en werd nu spoedig aan de poort begroet
staat en den eenen dag op een engel en den anderen
op een duivel gelijkt.
Die van het kwaadonder welk een vorm het zich
ook vertooneafkeerig zijnzulleD altijd vertrouwen
verdienen.
Dat is de weg dus die aantebevelen is. Dan be
hoeft men elkander niet wantrouwend aautezien en
daar zeker zal de gelukkigste toestand zijnwaar men,
zonder onbepaald en ongegrond vertrouwen te schen
ken, op elkander rekent in het behartigen van dat
alles wat niet alleen het geluk van enkelenmaar
van het groote geheel uitmaakt.
Si E D 15 R L .4 IV D.
Met groot genoegen hebben wij vernomendat dhr.
D. Stigter zich bereid verklaard heeftin dezen win
ter, des Zaterdagsavonds, 8 uur, in het lokaal boven
de beurseenige voordrachten te houden over onze
staatsinstellingen, ten einde alle burgers zooveel mo
gelijk bekend te maken met de rechten en plichten
van den staatsburger. Men zal die voordrachtendie
voornamelijk voor onzen arbeidersstand gehouden
wordenkosteloos kunnen bijwonen en in een ge
zellig verwarmd lokaal een avonduurtje nuttig kun
nen doorbrengen. Voorwaar uitlokkend genoeg, om
te verwachtendat velen daarvan gebruik zullen
makenterwijl wij toch wel onderstellen mogendat
de werkman vau onzen tijd gaarne wordt ingelicht,
waar de aangestelde schepenen en de richter hem
verbeidden.
De bewelkomde trad met zijn gevolg van den za
del gelijk de vooruitgereden troep zuiks had gedaan.
Alles schaarde zich. De helft der zangers en toon
kunstenaars zoude vooruitgaanen de trein door de
andere helft gesloten worden. Talrijk stonden de
aanschouwendenen de verder af ongeduldig wach
tenden tot aan het kerkgebouw toelangs den weg,
die met groene meijen beplant was; maar alle ge
rucht verkeerde in aandachtigen eerbieden elke be
weging hield plotselijk stil, toen de klokken ver
stomden eu door een voorspel van meer welluidende
klanken werden vervangen.
Thans begon de statige optocht. Het godsdienstig
liedonder welk dezelve plaats haden waarbij de
vooruitgaande en volgende zangers, door de speel
tuigen ondersteund, elkander afwisselden, was uit
den honderd zevenden Psalm genomenalleen het
slot uit eenen anderen.
Tot verren afstand buiten de poorten klonk de
koorgalm weder, toen hij krachtig en schoon met
deze woorden opgingvan uit de zwijgende stad
„Looft den Heer, want hij is goed!"
Zoo hieven de vooruitgaande zangers aan. De vol
gende zongen:
„Want zijne goedertierenheid is in eeuwigheid!"
En du klonk het beurteling voort:
„Dat zulks de bevrijden des Heereu zeggen."
„Die geene stad ter woning hadden."
„Zij riepen tot hem, en hij heeft ze gered."
„Hij heeft hen geleid, en zij gingen in tot eene stad ter woning."
„Laat heu voor den Heer zijuc goedertierenheid loven."
„Dat /ij hem verhoogen in de Gemeente des Volks."
„En in 5t Gestoelte der Oudsten hem roemen."
„Looft den naam des Heeren, die de geringeu opheft uit het stof."
„Looft den Heer, want hij is goed!"
Tweemaal werd het lied onder het voortgaan gezon
gen. Met de tweede gezamenlijke herhaling van de
laatste woorden smolt de vereenigde harmonie der
speeltuigen niet alleen met dezelve samende leven
digheid dei aandoening was ten top geklommen hg
de menigte op de aanstaande marktplaats vergaderd
waar langs ook de statige sleep gingom het kerk
gebouw door den kloktoren in te tredenwat stem
had onder de aanschouwende nieuwe stadbewoners,
kon zich niet bedwingen, en aller gezang juichte
mee ten Hemel: „Looft den Heer, want hij is goed
(Wordt vervolgd.)