een argeloos gesproken woord zich verschuilen, en op
sluwe pijze onder de mensohen brengen wat zij voor
geen geld ter wereld voor hunne rekening willen
nemenzij ziin veel verachtelijker en gevaarlijker
dan dat zakkenrollend ras, waarvoor men zich be
vreesd maakt. Want dit kan ontweken worden daar
tegen kan men voorzorgen nemen, maar hem of haar,
die uw goeden naam rollen wilontloopt gij niet.
Zeg niet, dat ze zeldzaam zijn en dat wij hier
gewag maken van dingen, die enkele malen slechts
gebeuren. Ik wenschte, dat wij op den juichtoon:
geen enkele zakkenroller op de Goesehe kermiskon
den laten volgen geen enkele eer-roller vindt men hier!
Zoudt ge dat durven zeggen?
Maak u niet boos en vooral verg mij niet bewij
zen te leverenwant ik zou wel slachtoffers kunnen
aanwijzen maar het ligt immers in den aard der
zaakdat de dader niet te vinden is. Hij heeft zich
véor gij nog weet wat u werd aangedaan, onder de
menigte verscholenen al zondt gij er eeu leger van
politiemannenmet eeu fijnen reuk en een sclier-
FEUILLETON.
N I G 0 L A A S DE NOTARIS,
BOOR.
A. C. W. STARING.
VIL
Het naspeuren op deze wijs ruim een jaar geduurd
hebbende, was eindelijk een flauwe lichtstraal op
zijnen weg gevallen, en had hem diepe? landwaarts
ingeleid. Na maanden lang vruchteloos zoekenden
oever van den Rijnstroom op en af, bracht hem, na
melijk, het toeval met een kolenbrander te zamen,
uit wiens mond hij vernam, dat dezelve, voor tien
jaren, meer of min, bij het aanbreken van den dag,
op het voetpad langs zijne hut in het bosch loopend
een ruiter had vernomen. Vermoedelijk eene waad
bare plaats van de Saltza doorgereden, kon hij, dat
pad volgendde stad Knitlingen vermijdenenwat
bijzonder de aandacht van den verhaler trof! achter
hem, op het paard, zat een wouderschoone en onge
meen blanke knaapmet langeblonde harendie
zeer neerslachtig en als hulpbehoevend omzag.
Hit naricht deed den Pelgrim hesluitenzich oost
waarts heen te wenden. De beschrijving van den
knaap de tijd wanneer en de, zoo het scheen
geheimzinnige wijs, waarop hij door den ruiter me
degevoerd was geworden veel! zeer veel was er
in dit een en ander, wat den zoeker hoop koude
geven, om zijne volharding eindelijk met een geluk
kige uitkomst bekroond te zullen zien; en hij zette
nu zijne navorschingen in de nieuwe richting onver
moeid voort, tot hij, op een dag, de pelgrimsher-
berg dicht aan de poort eener aanzienelijke burgt
voorbijgaande, werd genoodigd binnen te treden.
Terwijl hij zich met hetgeen hem gastvrij was
voorgezet, in het kleine woonvertrek van het huis
gezin, verkwikte, kwam daar een Grijsaard, dien
men hem zeide de huiskapelaan van het slot te zijn.
Dadelijk wendde zich deze tot eene oude vrouwaan
het venster met het draaien van hare spil onledig;
en, een beschreven blad uit den boezem .balend, be
gon hij: ziedaar, moeder Elze, het sprekend bewijs,
dat uw jonge vriend ook als een gevangen man
zijn gegeven woord niet vergeet. Ik breng u de le
gende, die hij beloofd had te vertellen, maar thaus
niet vertellen kan; met zijn eigen hand voor u op
geschreven en ik heb aangenomen u dezelve heden
nog voor te lezen.
De oogen der goede vrouw blonken bij deze woor
den van genoegen, en eene hartelijke lofspraak op
den minzamen jonker Floris, die barer steeds ge
pen blik, op af, gij zoudt hem niet opsporen.
Een enkele maal gelukt het hem te vinden. Maar
dan gelijkt hij op den zakkenrollerdie zegtdat hij
het geroofde gevonden heeft; hij heeft gezorgd, dat
hij buiten het hereik der strafwet bleef, en het eeni-
ge, dat gij doen kunt, is hem met de grootste in
nigheid verachten.
Als de wereld maar flink genoeg wasom die ver
achting te toonen.
Maar dan is zij alweder zoo laf en flauwom niet
te durven of te verschoonen. Menschenvreesoogen-
dienst, eigenbelang en ik weet niet wat al meer
maken medeplichtig aan het bedreven kwaad.
Als iemand u op één lijn met den zakkenroller
plaatste, gij werdt woedend en zoudt hem. licht te
lijf gaanmaar gij vindt er geen bezwaar in gemeene
zaak met de eer- en naam rollers te maken.
,,De heler is niet beter dan de steler"zegt het
spreekwoord. Welnu dat geldt ook op zedelijk gebied.
Laat iederdie niet onder de rollers van wat ook
gerekend wil wordendaarover eens denken.
dacktig bleef te midden van zijne verdrukking, stroom
de van hare lippen. Doch nu wierp zij eenen vra-
genden blik op onzen pelgrim, als niet wetende, of
hij voornemens wezen mochtnog wat uit te rusten
of zijnen weg dadelijk te vervorderen. Hij verstond
haar, en toetredend gaf hij zijn verlangen te kennen
om nog te toeven en medetoehoorder te mogen zijn.
De naam Floris had hem getroffen, en de titel der
legende trof hem dadelijk op nieuwals de kapelaan
het volgende las:
DE HEILIGE MAAGD GUDULA.
Het laatste verhaal uit den mond mijner
omgebrachte moeder.
Menig honderd jaar voor onzen tyd leefde de H.
Maagd Gudula. Haar vader, Witgerus, was een ver
mogend Graaf in Vlaanderlanden haar moeder
Amelberga de zusters docktei van den wijdvermaar-
den Pipinus van Herstal.
De mirakelendoor hare gebedenter gunst van
liulpelooze krankenhuiten liet oog des volks uitge
werkt als zij nog onder de menschen verkeerdezijn
menigvuldig geweest; doch het treffendst wonder ge
schiedde tot hare verheerlijkingvoor het oog van
eene talrijke menigtetoen zij in den maagdelijken
staat vrpeg gestorven was.
Zijzelve had wat toen gebeurde in hare kindsheid
door Gods leiding voorbereid, en heilige Engelen
hadden de plaats betreden.
De ledigheid schuwende, en inzonderheid tot de
werkzaamheden van het vreedzaam land geneigd
hield Gudula zich gaarne bezig met eenen kleinen
Bloemhof, op den boord der Heide gelegen, tegen
don grooten weg, die van haars vaders slot naar de
kapel van Morsele geleidde.
De bloemendoor baar aangekweektstrekten haar,
om dag op dag eenen fiisscheu krans te vlechten,
voor het altaar der kapelook daalde blijkbaar zegen
van hare handen af op alles wat zij plantte; reeds
toen zijals achtjarig kindhaar kleine tuingereed
schap eerst gebruiken leerde. Alleenlijk faalden de
bewijzen van dien weldadigen invloed bij eenen Ap
pelboom, dien zij, ter belommering van een hutjeu,
aan den iugang des bloemhofs tegen den we<r geplant
had. Nochtans was deze boom haar lieveling, en als
zij hare bloemen, na eenen heeten zomerdagmet het
water der Heule drenken zoude, gedacht zij denzel-
ven steeds voor al het andere. Ook pronkte zijne
kroon ieder jaar met weelderig lot, en breidde zich
meer en meerder uit. Maar van de tallooze bloesems
waarmede hem iedere Mei versierdegaf nimmer een
eene enkele vrucht.
(Wordt vervolgd.)