VOLESBLAD.
VER EEN I GING VOOR VOLKSBELANGEN TE GOES.
No. 37. 18 7 3. 13 September.
EEN PAAR FABELEN EN NOG IETS.
VIERDE JAARGANG.
Dit blad verschijnt lederen Zaterdag. QHrnniWt Tfl nmmuve Gewone Dienstaanbiedingen en
De prijs per Jaar ƒ0,50. jyJjsülitlErt. (Jl01lllll£r5i Dienstaanvragen worden geplaatst h 10 Cents
Franco per post 0,80. 1 Advertentiën tegen 5 Cents per regel.
Te voldoen ir. driemaandelijksche Groote Letters en Afbeeldingen
termijnen. naar plaatsruimte.
Be Adcertentiën moeten Vrijdag vóór 12 uur bij den Uitgever bezorgd worden.
Een doornstruik beroofde de schapendie er
voorbij kwamen van hunne wol en scheurde van
de kleeren der mensehen geheele stukken af.
„Wat hebt gij toch aan die vlokken wol en die
stukken kleerenzei er eendie daar voorbij
kwam, „daar kunt gij immers toch niets mede doen
„Ochantwoordde de doornstruik„daar is
't. mij niet om te doenik wil die kleeren niet
hebben, ik wil ze maar verscheuren!"
Menschenzoo als die doornstruikzijn er ve
len. Ze belasteren- en beliegen de halve wereld,
en maken er velen ongelukkig -den een door te
praten den ander door te zwijgen als zij praten
moesten een derde door de schouders optehalen en
veelbeteekenend te Zeggen: „Och, ik weet 'tniet,
ik bemoei er mij niet mee!" of wel: „ik wil er
maar liefst niets van zeggen!" Zulke gevaarlijke,
venijnige lasteraars nemen gewoonlijk den schijn
aan, van zeer onschuldig te zijn en zeggen met
het onnoozelste gezicht van de wereld„Ochje
begrijpt, wat zou ik daar nu aan hebben!"
Neen, 'tis ook niet om er iets aan te hebben,
dat ze zooveel kwaad brouwen't is alleenom
anderendie hun te zeer geëerd voorkomenzwart
te makenalleen om een ander te bekladdenof
wel, alleen omdat ze om een praatje verlegen zijn.
Een nachtigaal zat op een boom te zingeneen
havik hoorde het en vloog er heen. „Gij zingt zoo
schoonzei hij„gij zult ook wel een lekker
kluifje wezen."
Was dat nu bittere spotternij, of onnoozelheid
immerswat had het gezang van den vogelmet
den smaak van zijn vleesch te maken
Dat weet ik niet; maar onlangs hoorde ik zeg
gen „Dat meisje heeft een lief gezichtje en is
vroolijk en aardig dat zal wel een goede vrouw
voor mij zijnen dat was onnoozelheid.
Een hond had lang in vreemde landen rondge
zworven en allerlei kunsten geleerd hij had ook
geleerd allerlei geluiden natemalsen en kraaide als
een haanen hinnikte als een paarden loeide
als een koe en hij was zoo ingenomen met al deze
kunsten, dat hij meende iets heel bijzonders te
zijn en heel wat meer dan andere honden.
De honden zagen dan ook vol bewondering naar
hunnen geleerden vriend op en bewonderden zijne
zeldzame bekwaamheden. Het duurde echter niet
lang of een der oudste honden verzocht hem nu
met zijn vrienden eens een beetje te blaffenmaar
hoe hij zich ook inspande en uitrekte, en hoe hij
hoestte en kuchte het blaffen had hij verleerd
zijne makkers lachten hem nu bij al zijn geleerd
heid uit en geen boer wilde hem op zijn erf heb
ben want hij was tot niets te gebruiken.
Zooals die hond zijn vele menschendie aller
lei liefhebberijtjes hebben en het daarin soms ook
nogal ver brengenmaar intusschen hun eigent-
lijke betrekkinghun ambtberoepambacht of
zaak verwaarloozen. Zulke menschen zijn te be
klagen. Zij verheugen zich in de loftuitingen van
hendie hunne kunsten zienmaar denken er
niet aandat elk verstandig man hen uitlacht
bespot en soms veracht.
Onze oude dichter Dirk Rafelsz. Kamphuyzen
zegt daarom terecht:
Elk heeft zijn bijzonder drijven,
Elk heeft zijn bijzonder lust,
Daar de geest in werkt en rust,
Die hij gaarn niet staan laat blijven.
Maar nadat hij zoo de uitspanningen van dezen
en genen heeft opgesomd kan hij de waarschuwing
niet binnenhouden
't Popje kan een afgod teelen
Als een al te groote waan
Tot de lust wordt, toegedaan
Daar gaat spel dan boven spelen
Daar wordt pleisterplaats verblijf
En het lustpaard draaft -te stijf.