AADSELSt
Op school.
Vreemde dieren.
„O pa, moe, Willem, Mina, Hendrik Ik
heb een duizendpoot gezien De tuinman
heeft hem mij aangewezen
Dat riep Jantje toen hij met een kleur als
vuur de kamer binnen kwam.
Allen moesten erom lachen, zo opgewon
den dat ventje was door het zien van dat
voor hem nog vreemde diertje.
Juist kwam Oom Frans binnen. Die was
voor de kinderen altijd een welkome gast,
want hij wist hun steeds wat nieuws te ver
tellen.
„Oom Heeft u wel eens een duizendpoot
gezien vroeg Jan dadelijk.
„Jawel, Jantje Dat is wel een vreemd
diertje, maar toch nog niet zo vreemd als
die muis zonder poten en die ezel met drie
poten, die ik gisteren zag."
„Hoe griezelig zei Mina. Zeker door een
trein overreden
„Neen, gelukkig nietEn die ezel droeg
nog een ezel met zes poten."
„Die bestaat nietriep Mina.
„Jawel zei oom. „Met de muis bedoel
ik de muis van mijn hand. Den ezel met
drie poten zag ik in een school voor de klas
staan en daar bovenop zat een nachtvlinder.
Zo'n uiltje heeft immers zes poten
„Ja, ja lachten allen. „Oom, heeft u
nog meer vreemde dieren gezien
„Neen, niet veel meer. Wel zag ik van
morgen toen ik naar het lossen van een zee
boot stond te kijken, een slang van vijfen
twintig meter lengte."
„O, oom Dat kan niet waar zijn. Vijf en
twintig meter 1"
„Toch is het zo," zei oom met een knip
oogje. „Ze zat vast aan de brandspuit, die
daar op de kade geprobeerd werd."
„Waren er in het Gelderse dorp, waar u
vroeger gewoont hebt, ook vreemde dieren,
oom
„Niet veel, maar de mensen sprongen er
vreemd mee om met hun huisdieren. Zo heb
ik daar zelfs gezien dat een haan verguld en
een bok met leer bekleed werd."
„Waarom deden ze dat
„Wel De haan was ^oor de dorpstoren
bestemd en de bok voor de gymnastiekzaal.
Maar nu iets anders. Mijn buurman, de melk
boer, had een vos zo uitstekend afgericht,
dat hij het dier gerust op zijn erf door de
kippen kon laten door lopen hij zou ze
nooit kwaad doen."
„Hoe is dat mogelijk Een vos blijft toch
altijd een roofdier."
„Ja, maar deze niet. Het was een vos-
paard, dat dagelijks voor den melkwagen
liep
Wat hadden die kinderen een pret
„Toe, oom Vertel nog eens wat 1" rie
pen ze.
„Andere vreemde dieren heb ik niet ge
zien," zei oom. „Nu moet ik een poosje met
vader en moeder praten."
„Mina zei moeder," laat de poes eens
binnen Ik hoor ze buiten miauwen."
Mina deed het en oom Frans keek strak
naar de poes.
„Waarom kijkt u zo, oom vroeg Mina.
„Ik wou eens zien hoeveel staarten ze
had."
„Een kat heeft toch altijd maar één
staart
„Zeker niet, vroeger had men op elk
schip een kat met zeven staarten. Dat was
een kort, dik touw, dat in zeven dunne eind
jes uitliep. Het werd gebruikt, als de
scheepsjongen zich misdragen had. Begrijp
je wel waarvoor, Willem
„Jawel, oom 1"
„Mooi zo We zijn al weer wat wijzer
geworden," zei oom en de kinderen repe
teerden onder elkaar nog eens alle vreemde
dieren, die oom Frans hun had leren kennen.
Hij had het begrepen.
Een paardenhandelaar verkocht aan twee
Spaanse paardenkopers enige paarden.
Hij zegt tegen zijn knecht „Jaap, ga jij
nu maar die heren en breng ze de kwitantie."
„ja, baas, maar ik ken geen Spaans."
„O, dat is heel gemakkelijk, je zegt overal
maar os achter, b.v. „Signorios, hieros isos
de kwitantios."
En de knecht antwoordde „Ja-os
Geen winkelhaak maar
een spijkerhaak.
Mijn broertje Jantje kwam in huis met
een winkelhaak in zijn schort.
Toen vroeg Moe „Hoe kom je nu aan
die winkelhaak in je schort
„Dat is niet aan een winkel gegbeurd,
Moe, maar aan een spijker."
Een al te zorgvuldige
verpleegster.
„Zus, wordt eens wakker. Het is tijd om
je je slaapdrankje in te geven."
Z'n eigen inktkoker.
Nol zat nu in de tweede klas.
Hij kreeg al huiswerk op, en moest dat
nu niet meer met potlood maar met inkt
schrijven, had de juffrouw gezegd.
„Leuk," dacht hij, dan moet ik mee aan
de grote ronde tafel in de leerkamer zitten
bij de grote broers en zusjes en hoef ik mijn
huiswerk niet meer op de kinderkamer te
maken, want daar is geen inktkoker."
Zoo was het dan ook.
Maar het viel Nol niets mee.
„Zet de inktkoker een beetje dichter bij
mij," zei Fred, de oudste van veertien, ge
biedend.
„Zo kan ik er helemaal niet bij," snauwde
Agnes, die dertien was.
„Hè, wat staat hij weer ver van mij,"
pruttelde de elfjarige Henk.
Zelfs Pietje, die pas negen was, mopper
de, dat de anderen altijd den baas wilden
spelen over de inkt.
Nu, dus de zevenjarige Nol kwam hele
maal niet in aanmerking. Hij durfde niet
eens om de inktkoker vragen, en lag maar
op zijn knieën om er bij te komen.
Erg netjes werd zijn werk daardoor niet.
Het gevolg was een laag cijfer.
Dat vond Nol heel onplezierig.
Hij maakte een plannetje.
Hij was gauw jarig, en op verjaar
dagen kreeg hij van opa altijd geld, waar
van hij één gulden mocht besteden, zoals
hij wou de rest ging naar de spaarbank.
Zijn verjaardag viel juist in de Pinkster-
vacantie.
Opa kwam al vroeg, ende lang ver
beide gulden zat al vroeg in een portemon-
naie in Nol's zakje. En wat een mooi zakje
dat was Een wit zakje van een wit broekje
van een wit pakje. Dat pakje was een ge
schenk van vader en moeder.
„Mag ik even wat voor mijn gulden gaan
kopen, moeder vroeg hij.
Moeder stemde toe.
Nu nog z'n muts op, en vrolijk stapte Nol
de straat op. Juist zo alleen iets te gaan
kiezen, vond hij verrukkelijk. Verleden jaar
was juf nog met hem mee geweest. Toen
had hij een tol gekocht met allerlei figuren.
En voorverleden jaar was opa zelf met hem
mee geweest en hadden ze een prentenboek
gekocht. Daarvoor was het zeker anders
geweest, want verder reikte zijn geheugen
niet, wat dat zelf kopen van cadeautjes be
trof.
Maar nu mocht hij alleen gaan, want naar
school ging hij ook al alleen en als hij dan
potloden en griffels of penn'.n nodig had,
kocht hij die zelf bij Van der Aa.
Nu, op zijn verjaardag, stapte hij ook
naar Van der Aa. Hij meende, dat iedereen
wel aan hem kon zien, dat hij jarig was.
Misschien was dat ook wel zichtbaar, hij
zag er tenminste blij genoeg uit en ook zijn
stemmetje klonk vrolijk, toen hij den be
diende achter de toonbank vroeg „Mijn
heer, ik heb een gulden, kan ik daarvoor
een inktkoker krijgen
„Zeker, jongeheer," en mijnheer liet hem
een paar zien. Maar ze waren geen van alle,
zoals Nol had voorgesteld.
„Hebt u geen andere vroeg hij.
„Wel zakinktkokers," was het antwoord.
Mijnheer klom op een trapje en haalde er
een paar af.
„Zakinktkokers vroeg Nol verwonderd.
„Ja, jongeheer, om in de zak te dragen,"
en mijnheer liet Nol zien, hoe die open en
dicht gingen met wel drie dekseltjes met
veertjes.
Dat vond Nol enig. Hij probeerde het zelf
een paar maal en bepaalde toen zijn keus.
Verheugd legde hij de gulden op de toon
bank en stopte de lege inktkoker vast in
zijn zak.
Thuisgekomen wilde hij moeder en vader,
maar vooral ook de grote broers en zusjes
verrassen. Wat zouden ze jaloers zijn
Gelukkig had moeder hem niet zien thuis
komen, en ongemerkt ging hij naar de leer
kamer. De inktkoker daar was heel groot.
Een beetje ervan zou hij in z'n zakinktkoker
gooien. Voorzichtigheidshalve legde hij er
een courant onder... Je kon nooit weten...
Zonder morsen liep het wel niet af, maar
het grootste gedeelte kwam toch in zijn inkt-
koker-tje terechi. Hij sloot het zorgvuldig
met alle drie de klepjes, en wip, zat het in
zijn zak, waar het zo dacht Nol tenmin
ste het veiligst geborgen was, want het
was toch een zakinktkoker.
Hij popelde van verlangen om het te laten
zien, niet alleen aan de ouderen, maar ook
aan de jongeren, aan den vijfjarigen Dirk,
er. aan Corrie, die vier was. Die zouden be
paald tegen hem op zien
De trap aflopen duurde hem te lang. Vro
lijk gleed hij van de leuning. Ze zaten al op
hem te wachten met het koffiedrinken, hoe
wel er op verjaardagen gewoonlijk niet van
koffiedrinken gesproken kon worden, want
dan was er altijd chocolade met beschuitjes
en krentebroodjes.
Bons. Daar kwam hij naar binnen stuiven.
„Neger 1" „Nikker 1" „Schoorsteenveger!"
„Roetmop 1" „Moriaan hoorde hij van
verschillende kanten gieren.
Verbaasd staarde hij om zich heen.
Moeder vroeg „Maar Nol, wat heb je
uitgevoerd
Nog wist Nol het niet, totdat vader sprak:
Ga jij met je zwarte broekje maar eens met
juf mee om een ander aan te trekken."
Zwarte broekje Nu bekeek Nol zich
eens, en och wat verschrikkelijkZijn
mooie, nieuwe, witte broek, ja ook zijn jutn-
perfcwaren vol inkt, maar z'n broek nog het
meest, want het inktkokertje, dat toch zo
goed gesloten was met de drie dekseltjes,
had gelekt.
Arme Nol, wat een treurige verjaardag.
Z'n mooie pai<jc bedorven en wat hij nog
het meest voelde schaamte, omdat ze hem
allemaal zo uitlachten en telkens tegen hem
zeiden, dat ie nog veel, veel te klein was,
om een eigen inktkoker te hebben.
Liesje kreeg van moeder
'n Kopje fijne, slappe thee.
Of 't niet te heet is
Nee, dat valt best mee
Wat smaakt die thee toch lekker
Wat heeft Elsekind een dorst
Zelfs haar neus kijkt in 't kopje,
Pas op, Elsje, niet gemorst 1
O, pas op, je jurkje
Wordt al helemaal nat!
Dat is niet zo erg, vindt Lies,
Als er nog 'n beetje thee in mijn kopje zat
Klein Liesje heeft dorst.
Het lied van den
kabouterman.
Heel ver over hoge bergen
In het koninkrijk der dwergen
Woont kabouterman, Zimzim.
Zijn beste vriend is kleine Pim,
's Konings zoontje van vijf jaar.
Een aardig ventje met blond haar.
Zimzim is zeer muzikaal
's Avonds speelt hij menigmaal
Op zijn mandolien het lied
„In 't dwergenland daar treurt men niet 1"
Pim komt dan goed aangelopen,
Luistert goed, zijn mondje open.
Zelfs de muisjes, heel niet bang,
Lokt Zimzim met zijn gezang,
Knaga luistert ook aandachtig,
Vindt de melodie zo prachtig
Een mooi accoord nog tot besluit
En dan is het liedje uit.
Pim klapt vrolijk in zijn handjes,
Knaga toont haar witte tandjes
En piept zachtjes „Nog een keer
En Zimzim begint dan weer.
Eventjes boos geweest.
Jakkes, dat wassen
Jakkes, dat plassen
't Is of ik uit mijn humeur ben geraakt.
Kijk zo'n schortje
Waarlijk het wordt je
Heus door je kinders niet makk'lijk gemaakt.
't Is me een gesjouw, hoor,
Heel den dag Nou hoor 1
Als ik mijn kleuters zo lief ook niet vond,
Denk dan maar heus niet,
Als men mij keus liet,
Dat ik zo lang voor mijn wastobbe stond.
Wat zei je, hondje
Zo, Moortje, vond je
't Lelijk van mij, zo te grommen, lief dier.
Nou, wees maar zoet, Moor,
'k Ben al weer goed, hoor.
'k Kan al weef lachen en 'k heb weer plezier.
Een verstandige hond
Iemand bezat een zeer goed opgevoede
hond. Het dier had maar één gebrek en dit
kon men het niet afleren, n.l. het snoepen.
Zijn baas zette hem daarvoor altijd in de
hoek. Eens toen de kleine Tippy, zo heette
het dier, weer gesnoept had en zijn baas
niet thuis was, ging hij netjes in de hoek
opzitten. Hoe verwonderd was zijn baas,
toen hij Tippy in de hoek ontdekte, zodra
hij thuis kwam. Spoedig zag hij, dat er uit
de melkkan gesnoept was en hij begreep
dat het slimme dier zichzelf reeds bij voor
baat gestraft had.
Goede oplossingen werden gezonden
doorAnnie van Schelven, Chris Groen en
Sjaantje Izeboud.
Bij loting werd de prijs toegewezen aan
ANNIE VAN SCHELVEN.
Oplossingen raadsels.
Voor kinderen beneden 11 jaar
1. Peer, veer, raap, peper, papaver 2. kol,
bak, kolbak 3. stam, boom, stamboom
4. Een portret5. Appel, appèl.
Voor kinderen boven 11 jaar:
1. Are, Arend 2. Johan van Oldenbarne-
veld, Prins Maurits 3. Dora, lepel, pond,
parel, Apeldoorn 4. Een schoorsteenman
tel 5. Iep, berk, olm, eik, den.
Nieuwe raadsels.
Voor kinderen beneden 11 jaar
1. Ik ben een boom plaats mijn letters
in andere volgorde en ik word een steen.
2. Mijn geheel is een vrucht, die met 8
letters geschreven wordt.
Een 2-6-7-3 is timmermansgereedschap.
Een 8-7-5 is een kledingstuk voor heren.
Een 5-1-3 is een voertuig.
Een 8-4-5 is een soort baardje.
Een 2-3-6-5 is een deel van een geheel.
3. Het geheel noemt u de naam van een
bekend uitvinder.
4-5-10-6 is een rivier in Holland en België.
4-15-4-4-11-16 maakt ge op school.
8-11-13-12-11-16 is een universiteitsstad.
9-7-10-6 dient om bloemen in te zetten.
2-3-1-11-8 is een groot logement.
6-13-4-15-16 is een jongensnaam.
1-2-11-11-4-14 is een rivier in Engeland.
4. Pan-stoel-bad-merk-hard.
Verander de bovenstaande woorden in
andere en gebruik daarvoor onderstaande
letters. Die letters in de goede volgorde
naast elkander gezet, vormen dan een jaar
getij.
e-t-e-l-n.
5. Verborgen dieren.
Toen Pa de laarzen aan wilde trekken,
waren ze nog vuil.
Jan tekende een driehoek met gelijke
benen.
Ik heb eerder gezwommen dan mijn
broertje.
Er leven in zee honderden wezens, wier
bestaan wij niet kennen.
't Was een vrolijk gezicht, die vele ge
kleurde vliegers.
Voor kinderen boven 11 jaar:
1. In een^ der klassen van een meisjes-
H.B.S. zaten 14 meisjes. Zij heetten Emma,
Rika, Ida, Helena, Lothe, Clara, Louise,
Hermine, Eva, Theodora, Sara, Geertruida,
Elisabeth, Ottilie.
Als ge de namen der meisjes in de be
doelde volgorde onder elkaar zet, vormen
de beginletters de namen van twee bekende
Duitse dichters.
2. Acht verborgen steden.
Tante Cor was jarig. Ze had enige neven
en nichten en enige kinderen uitgenodigd,
onder anderen ook mij.
„Kleed Suze niet al te mooi aan," zei
tante nog, maar ik smeekte niama mijn flu
welen pak aan te mogen doen.
„Hoor nu eens," sprak mama, voor ik
heenging, „wees aardig en tracht tante be
hulpzaam te zijn."
Toen ik bij tante Cor kwam, waren er
reeds vele mensen en kinderen. Ik voegde
mij bij de laatsten. Wij zouden blindeman
netje spelen en toen zei Stientje luid „U,
blindemannetje, tante en juichend trok de
kleine schelm de oude dame in de kring.
3. Ik ben buitengewoon oprecht en heb
nog nooit iemand bedrogen. Vraagt ge mij,
hoe ge er uit ziet, dan vlei ik u nooit, maar
zeg het precies en verzwijg geen enkel ge
brek. Alleen wanneer ik door omstandig
heden een abnormale vorm krijg, dan is het
met mijn waarheidsliefde gedaan.
Wie ben ik
4. Welk met 10 letters geschreven wor-»
dend dorp in het Zuidwesten van Zuid-Hol
land wordt door weglating van de derde en
de negende letter een koninkrijk in het Zuid
westen van Europa
5. Ik welk dorp zijn de pastoors, de
dominé's, de schoolmeesters en de dokters
zwagers
Vlug.
In de schoenfabrieken heeft men machines
aan het werk, die per dag 500 tot 600 paar
zolen kunnen aannaaien. Een arbeider, die
zijn vak goed verstaat, kan er per dag
hoogstens drie paar bevestigen.
Meester„Wie weet van de stad Kam
pen dingen op te noemen, die bekend zijn
Jan „Kamperuien."
Meester „Goed".
Piet„Kamperhoek."
Meester„Ook goed."
Klaas „Meneer, ik weet er nog één."
Meester„Wat dan
Klaas„Kamperfoelie."