TÏngeling de post
Ik kan merken, dat ik een tijd weg ben
geweest. Of was de post bij jullie in de war
en krijg ik de volgende week van al mijn
neefjes en nichtjes twee brieven. Jullie denkt
er toch aan vóór Dinsdagavond de briefjes
op het bureau van de krant bezorgen 1
Juist in deze tijd is 't fijn als we met
elkaar blijven corresponderen, dat we iets
van elkaar horen. De een kan dan de ander
nog eens goede raad geven, we kunnen
samen bedenken, wat we kunnen doen voor
al die soldaten, die opgeroepen zijn en die
't al heeft ons land dan gelukkig geen
oorlog toch al niet erg pleizierig hebben,
van huis weg in een vreemde omgeving.
Zijn er bij jullie in Vlissingen ook soldaten
in scholen ondergebracht. Bij ons wel. En
nu is er een oproep geplaatst om voor wat
gezelligheid voor de soldaten te helpen zor
gen, door ze b.v. te vragen, om 's avonds,
als ze vrij zijn, een kopje thee te komen
drinken. Ook worden er spelen verzameld,
dan kunnen ze nog eens een spelletje schaak
of dam spelen, als ze bij elkaar zijn. Gebeurt
dat bij jullie ook
Dat hoor ik dan wel de volgende week.
Van een paar kinderen had ik gezellige
lange brieven. Die zijn me tenminste niet
vergeten.
O, nog dit
De neefjes en nichtjes, die de krant met
een ander meiezen, mogen me wèl schrijven,
als ze daar lust in hebben (ik vind 't fijn),
alleen, ze mogen niet meedoen met het op
lossen van de raadsels. Dat is jammer,
maardaar is nu eenmaal niets aan te
doen. Ik hoop, dat we elkaar in al de jaren,
dat ik jullie geschreven heb en op honderd
en een vragen heb geantwoord, echte vrien
den en vriendinnen aan jullie gekregen heb,
die me toch niet zullen vergeten en me
trouw zullen blijven schrijven. Daar twijfel
ik eigenlijk niet aan 1
En nu zal ik antwoorden op de paar brie
ven, die ik al ontving.
FLAPPIE. Ja, dat vind ik echt jammer
voor je, dat je helemaal de stad niet uit kon.
Wordt je zo erg wagenziek. Gelukkig dat
je een horloge als troost hebt gekregen, dan
ben je rijker dan ik 1 Tot een horloge kan
ik 't maar niet brengen, ik heb er al een
heleboel gehad, maar de armbandhorloges
gaan allemaal voor of achter lopen, als ik
ze draag en de anderen doen 't niet in mijn
tasje. Wat moet je daar nu mee beginnen.
Wat gek gaat 't toch in de wereld. Nu ben
jij niet op reis geweest en schrijft 't me zo'n
gezellige lange brief en ik wed, dat er hopen
neefjes en nichtjes zijn, die vellen vol zou
den kunnen schrijven over alles wat ze in
de vacantie gezien hebben, van wie ik nog
niet zo'n fiezeltje papier heb gekregen, dan
moet je me toegeven, dat het een rare boel
is. Maar ik zei 't al, 't komt misschien, door
dat alles op het ogenblik zo in de war is,
dat ze niet schreven.
Heb je in je vacantie Vlissingen zelf nu
eens goed aangekeken Als je dat doet, ont
dek je in je eigen stad opeens allerlei mooie
dingen, die je vroeger nooit gezien hebt
Als je alleen maar aan jullie strand en aan
de zee denkt 1 Als je nu nog in een eng
steegje in een verschrikkelijke drukke en
grote stad woonde, dan was 't moeilijk,
maar Vlissingen Dat mag er zijn, hoor I
Als je deze krijgt, zul je wel weer naar
school zijn. Dat zal me een werk geven om
al dat stroo weer weg te werken I Heb je
geen kiekje van je zusje In haar nieuwe
jurkje Nu, tot volgende week, Flappic
Knijp je zusje maar eens in haar wang voor
mij I b
POPPENMOEDERTJE. Je hebt me zo'n
mooi verslag van het uitstapje dat je ge
maakt hebt, geschreven, dat ik 't in de krant
zet I Met wie was je, dat heb je me niet
geschreven. En waar logeerden jullie Of
heb jullie gekampeerd Ik ben ook nog op
reis geweest, naar Parijs en naar de Achter
hoek. Wat een tegenstelling, hè Maar
't was allebei even heerlijk, ieder op zijn
manier. En je -hoeft heus niet te denken,
dat 't in Parijs alleen maar stikdruk is, o
hemel nee, er zijn plekjes, waar 't nog stiller
is dan midden op de hei! Waar je geen mens
tegenkomt en de oude bomen zich spiegelen
in het water van de Seine, dat is de rivier,
die door Parijs loopt. En ,in de Achterhoek
kun je zoveel buurpraatjes maken, dat je
denkt in een groote stad te zijn. Zo zie je 1
Tot de volgende week, dan krijg je een
lange brief, maar nu houd ik op, anders kan
je verhaal er niet meer in 1
Dit vertelde Poppenmoedertje me
Nu de vacantie voorbij is, heb ik me voor
genomen iedere week trouw de raadsels op
te lossen (Lieve neefjes en nichtjes, volg dit
goede voorbeeld na Tante T.). Ik zal U nu
eerst vertellen waar ik in de vacantie ge
weest ben. Eerst zijn we met de boot over
gevaren naar Breskens, toen zijn we op de
fiets naar Sluis gereden, daar hebben we
eerst gewacht tot de klok één uur sloeg,
want er staat een mannetje in de toren en
als de klok slaat, slaat hij met zijn hamertje
op een bel. Dat mannetje noemen ze Jantje
van Sluis. Toen zijn we in Sluis naar het
standbeeld van meneer van Daelc wezen
kijken. Toen zijn we naar Brugge gefietst.
Daar hebben we de H. Bloedkapel gezien
en het Begijnhof, ook vele grachten en oude
bruggetjes. Door die grachten kon je met
een bootje varen, de stuurman van zo'n
bootje vertelt waar je langs vaart. Ik ben
er in Juli ook geweest me het schoolreisje,
toen hebben we in een bootje gevaren en
toen vertelde die man, dat er een brug van
het jaar 1100 was. Die hebben we gezien.
We hebben pok een schilder gezien, die zo'n
brug- schilderde. We hebben ook een vis
markt gezien, 't was er een onaangename
geur. De volgende dag zijn we naar Ostende
gegaan. Daar hebben we wat rondgekeken.
Er is een groot strand met veel strandhuis
jes. Er was ook een groot park met een
grote vijver in het midden, daar kon je een
bootje huren. Vandaar zijn we naar Blanken-
berge, gegaan. Dat is een grote badplaats.
Er is een lange boulevard, die doorloopt
tot Knokke en er zijn veel grote hotels en
't was er dan ook erg druk. 't Is er prachtig
om te fietsen in die omgeving. De volgende
dag zijn we naar Knokke gegaan. Dat is
ook een mooie badplaats, toen zijn we ver
der langs de kust over Heijst enz. gegaan.
We zijn ook naar Maria Siska gegaan, dat is
een uitspanning waar je wafels kunt eten.
Dat hebben we ook gedaan. Er is ook een
speeltuin, daar hebben we in gespeeld. Toen
zijn we weer verder gereden naar Breskens
en vandaar met de boot naar Vlissingen.
't Is een fijn uitstapje geweest, we hebben
veel gezien.
LENTEBLOEMPJE. Iedere dag zwem
men is ook nog zo kwaad niet, 't Was
prachtig weer deze zomer. En't is 't
nog, 't lijkt wel of alles omgedraaid is In
Juni leek 't winter te worden en nu is 't
zo heet als anders midden in Juni 1 Gezellig
dat je vriendinnetje in Vlissingen logeerde,
woonde ze er vroeger soms ook Ja, enig is
dat leeuwtje, 't Is ook nog maar heel klein,
net als je broertje. Wist je, dat de directeur
van Artis eens een helen tijd een klein
leeuwtje als huisdier heeft gehad, zoiets als
een hondje? Maar toen hij groter werd, het
leeuwtje natuurlijk, werd hij te sterk. Op
ccin goede dag komt de directeur thuis en
het leeuwtje begroet hem hartelijk door zijn
poot op zijn schouder te leggen. Die poot
glijdt af en alle kleren van zijn baas waren
in flarden. Toen was het leeuwtje natuurlijk
huisdier-af I Ik heb liever een hondje, en jij
Een kostbaar plantje.
Vrouw Jansen bracht iedere Dinsdag haar
eieren naar de stad, waar zij verscheidene
klanten had.
Eens vroeg een dame haar, of deze haar
ook eens een zoodje molsla kon bezorgen.
Dat was in de stad zo moeilijk te krijgen.
„Welzeker, mevrouw", antwoordde vrouw
Jansen, „ik zal de volgende week een zoodje
voor u meebrengen."
Verschillende klanten gaven haar nog een
gelijke besteiling.
De volgende week riep vrouw Jansen haar
dochtertje Anna om met haar mee te gaan.
Anna moest het mandje molsla voor haar
dragen. Moeder kon het niet meer houden
ze was bang, dat anders de eieren zouden
breken.
Anna, die druk met haar vriendinnetje
aan het spelen was, trok een lang gezicht.
Die lange weg naar de stad toe 1 Als moe
der nu nog de tram nam, maar dat deed ze
nooit 1
Doch moeder deed of ze niets merkte, en
zo gingen ze samen op weg.
Het duurde niet lang, of Anna begon te
mopperen, dat het mandje zo zwaar werd.
Ze kreeg er kramp in haar arm van 1
„Neem hen dan eens in je andere hand,"
raadde moeder haar aan.
Anna deed het met een zuur gezicht, maar
na een poos klaagde zij weer over kramp.
„Waarom nemen wij ook de tram niet
bromde Anna.
„Dan zou er weinig van de verdienste
overschieten, als ik iedere week heen en
weer tramde. Maar kind, wat moet ik dan
wel niet zeggen, met die zware mand eieren
en die ik zo voorzichtig dragen moet Jou
mandje is niet eens zo zwaar, je verbeeldt
het je maar. Het weegt nog geen vier pond."
„Ik begrijp het niet, hoe u het uithoudt."
„Zal ik je eens zeggen, hoe vroeg haar
moeder. „Kijk eens, iedere week leg ik tus
sen de eieren een klein bosje groen, zie
maar eens. Dat maakt, dat mijn last de helft
lichter is. Wil je soms de helft van mijn
bosje in je mandje leggen
„Dat bosje groen vroeg Anna wan
trouwend. „Hoe kan dat?"
„Dat zal ik je op de terugweg zeggen.
Hebben of niet
Anna stemde toe. In ieder geval kon haar
mand door het onnozele bosje groen on
mogelijk zwaarder worden en het was een
feit, dat moeder in het geheel niet klaagde.
Integendeel, ze lachte Anna vrolijk toe 1
Anna legde dus het halve bosje boven op
haar mand en in haar nieuwsgierigheid om
te weten wat voor een geheim er achter dat
bosje groen zat, begon ze harder te lopen,
zodat haar moeder haar nauwelijks kon bij
houden.
Heel gauw hadden zij nu de stad bereikt.
Vrouw Jansen liep al haar klanten af en
kreeg een ruime beloning voor de molsla.
Weldra waren beide manden leeg en ging
het weder huiswaarts.
Toen kon Anna het niet langer uithouden.
„Nu, moeder, hoe heet nu het plantje, dat
u onder ons beiden verdeelde En Anna
beschouwde de kleine blaadjes nog eens
nauwkeurig. „En waar groeit het
Vrouw Jansen keek haar kind lachend
aan en zei „Dat plantje, Anneke, groeit
overal, waar men het maar Iaat opkomen.
Maar eerst moet men het natuurlijk zaaien.
En dat plantje heetGeduld."
Anna lachte mee Ze had het begrepen
En nooit klaagde zij meer, als zij met moeder
naar de stad moest.
ZATERDAG
9 SEPT. 1939
NUMMER 49
O, die Hetty
5)
„Blijf eraf I" Hetty griste de jumper uit
Annie's handen. „Ik heb je hulp niet noo-
dig
„Neen, dat begrijp ik als alles er al
in is
Hetty keek om zich heen en met schaam
te ontdekte ze, dat Annie alles werkelijk al
had ingepakt. Ze raapte een paar pluisjes
van den grond om zich een houding te
geven, maar gelukkig duurde de kwelling
niet lang. Annie draaide zich om en ging
aaar beneden. En terwijl ze de trap afliep,
beklaagde zij de Wapenveldse familie,.die
zulk een kruidje-roer-mij-niet te logeren
kreeg
HOOFDSTUK III.
De Sonnehoeck.
In de Sonnehoeck werd de dag altijd
vroeg begonnen. Nauwelijks had de zon
zich laten zien het weer beloofde die
dag mooi te worden of een van de vele
rood en geel gestreepte luikjes werd al
opengeworpen. Tegelijk kwam een jon
genshoofd met woest krullende haren te
voorschijn. De guitige bruine ogen keken
eens naar de lucht. „Goed weertje", zei de
jongen tevreden, voor zich heen. „Reken
maar van yes I"
Hij trok zijn hoofd terug, maar even
later kwam hij weer te voorschijn met in
de hand een wandelstok, die van een dikke
boomtak gesneden scheen te zijn. Met deze
stok, die van een metalen hoedje was voor
zien, tikte hij tegen de nog gesloten ruitjes,
die zich links en rechts van zijn raam be
vonden,
Hij wachtte, maar er volgde niets. Nog
eens tikte hij en ineens vloog het luik aan
de linkerkant met een vaart open.
„Hoe linker, hoe flinker 1 Gocdenmor-
gen 1 Uitgeslapen
„Precies zoals jij 1" klonk het vrolijk te
rug. „Goedenmorgen".
„Ook goedenmorgen I" klonk weer een
andere stem. Nu was ook rechts het luikje
geopend en een blozend meisjesgezichtje,
omringd door een massa zwart kroezend
haar, boog zich uit het venster.
„Hallo Ica 1" schreeuwde de jongen van
links, cn hij hief zijn hand op.
„Hallo I riep Ica terug. „Wat een weertje
niet „En ineens zong ze uit volle borft
„Vlug uit de veren
Vlug in de kleren I
I 't Slaapje is lang genoeg geweest".
De jongens, ze heetten Eric en Jaap, slo
ten zicli met hun krachtige stemmen on
middellijk cr bij aan en het was een lust
om naar dit schallende geluid in de frisse,
vroege morgen te luisteren.
In 't prieel.
Toen Karolientje jarig was,
Mocht zij van fijn, wit meel
Wat lekk're koekjes bakken.
En later in 't prieel
Mocht zij met haar bezoek
Gaan smullen van de koek.
Wat zaten zij daar lustig,
Wat aten zij daar rustig
Totdat een grote bal
Vloog, met een harde knal,
Temidden van de koekjes.
Naar alle richtingen, naar alle hoekjes
Joegen de koekjes ny rond
En kwamen terecht op de stoffige grond.
Maar hoe was dat gekomen
Wel, ginder bij de bomen
Vermaakten zich jongens bij 't voetbalspeL
Eén wierp er den bal wel een beetje te fel.
En daardoor viel hij met zo'n smak,
In Karolientjes verjaringsgebak.
Zo ongeveer was elke morgen het ont
waken in „De Sonnehoeck".
„Nog eens jongens, riep Eric, toen het
liedje uit was.
Ze vonden het direct goed. Ze hadden
zelf plezier in het zingen en opnieuw klonk
het
„Vlug uit de veren I
Vlug in de kleren!
't Slaapje is lang genoeg geweest I"
„Pats I" Een guts water was op Eric's
hoofd terecht gekomen.
„Goedenmorgen" 1 riep weer een andere
stem.
Ze keken naar boven en zagen Donald,
die een lampetkan in de hand hield.
„Nog meer
„Dank je wel riep Eric. „Was je bang,
dat ik me vanmorgen niet zou wassen
„Jó, die vrees heb ik al lang niet meer
sinds jij met het water kwade vrienden
bent".
„Wacht maar I beloofde Eric. „Morgen
hang ik uit het zolderraam en zal je wel
alles betaald zetten".
„Dank je voor de waarschuwing, die tijd
op het dak te klimmen".
„Zit die eventjes, Eric lachte Ica.
„Och ja, zuchte Eric grappig. „Er is al
tijd baas boven baas, hè Maar zeg luitjes
vandaag komt de Amsterdamsche gast.
Wat zou het er voor eentje zijn
„Dat is nog een verrassing", zei Jaap.
„Vader cn moeder kennen haar ook niet. Ik
weet alleen dat ze dertien is, net als ik 1"
„Zielenverwantschap I" spotte Donald.
„Kun je net denken 1 Dertien is het on
geluksgetal en heb je nooit opgemerkt,
dat dertienjarigen altijd met elkaar kib
belen".
„Prettig vooruitzicht als Treesje en Han
dertien zijn geworden 1" proetste Ica.
Treesje en Han waren tweelingen.
„Weet je wat voor mij een prettig voor
uitzicht is riep Donald.
„Nou
„Dat jullie zo teuten met je aan te kleden,
zodat ik straks het eerst beneden ben en alle
verse krentenbroodjes kan opeten."
Als bij toverslag verdwenen de drie hoof
den. Er werd alleen geplas van water ge
hoord en nog geen vijf minuten later werden
op de gang drie deuren tegelijk geopend.
„Goedenmorgen aan deze kant des hui
zes kwam Jaap. „Is Don al beneden
„Als hij toch heus alle krentebroodjes
heeft opgegeten," voorspelde Eric somber,
„dan
„Dan zal hij voor zijn straf zijn hele leven
verder krentebroodjes moeten eten," vulde
Donald aan, die kalmpjes de trap afkwam.
„Morgen aan deze kant des huizes, jonge
lui 1"
„Don, je bent een schat 1" riep Ica, en om
haar woorden kracht bij te zetten, sloeg ze
haar arm om Donald's hals en liep zo met
hem de trap af.
„Och, wat verlangen we allemaal naar
krentenbroodjes 1" spotte Donald. „Ica, je
bent een nog groter schat dan ik, maar ik
heb toch maar liever, dat je de trapleuning
tot steun neemt."
„Daar gaat-ic dan 1" gilde Ica en met
een vaartje gleed ze met een vaartje naar
beneden.
„Goed zo, klonk het lachend, en op het
horen van die stem, juichte het hele troepje:
„Morgen vader I"
In de hoog gewelfde gang, waar het licht
van de zon door de gekleurde ramen naar
binnen viel, stond een ineengedrongen fi
guur. De schouders ren wat hoog, maar
dat kwam, omdat het lichaam onder de ar
men op krukken steunde, de benen niet in
staat waren een groot gewicht te dragen.
Maar wie naar het gezicht keek, dat boven
de hoog opgetrokken schouders uitkwam,
zag het misvormde figuur niet meer. Die zag
alleen dat gelaat en niets anders dan dat.
Want het was zo open en zo vriendelijk, en
de bruine ogen er in straalden met een zo
tedere gloed, dat men liet gevoel kreeg, mid
den in de zon zelf te kijken. „Hij is een edel
mens 1" zeiden de bewonen in de omtrek,
cn de genegenheid, die men meneer Timmer
toedroeg, was groot cn gemeend. Maar het
allerbeste kenden zijn vrouw, zijn kinderen
en zijn vele vrienden hem. die hem een aan
hankelijkheid toonden, die bijna aan ver
eering grensde.
{Wordt vervolgd)