Wal ge ell «Ie SlaJSo DE GROOTE TREK. illllllllllllllllllllllllillllllllllllllllillliillilllllllllllll'llllllii" II MAANDAG 18 JANUARI. jj Hilversum I, 1875 M. H 8.00 Gram.pl. 10.00 Morgenwijding. 10.20 Or- gelspel. 11.00 Declamatie. 11.20 Gram.pl. 12.00 „Melody Circle" en gram.pl. 1.001.45 De Flierefluiters, m.m.v. solist. 2.00 Pianoreci- tal. 2.40 Gram.pl. 3.05 Gram.pl. en lezing H „Boek en schoonheid". 3.30 Gram.pl. 4.30 Kinderuurtje. 5.00 Ensemble Cor Meylink en H gram.pl. 6.30 Muzikale causerie met illus- M tratie. 7.10 Veiligheidskwartiertje. 7.30 De Krekeltjes en Gram.pl. 8.00 Herh. S.O.S.- Berichten. 8.03 Berichten A.N.P. 8.10 Zang- voordracht. 8.40 Voordracht. 9.00 V.A.R.A.- Groot-orkest en solist. 10.00 Berichten A.N. P. 10.05 Gram.pl. 10.15 De Ramblers. 11.00 H Gram.pl. Hilversum II, 301 M. M 8.00 Schriftlezing. 8.15—9.30 Gram.pl. 10.30 Morgendienst. 11.00 Chr. lectuur. 11.3012.00 s en 12.15 Gram.pl. 12.30 Orgelconcert. 1.15 Zang en piano. 2.00 Schooluitzending. 2.35 Gram.pl, 3.003.40 Causerie over Kamer- li planten. 4.00 Bijbellezing. 5.00 Chr. Kinder- j= koor „Jong Holland". 6.00 De Vedelaars, 7.00 Berichten. 7.15 Reportage Amsterd. Chr. H Jeugdcentrale. 7.45 Reportage. 8.00 Berich- ten A.N.P. 8.15 Gram.pl. 9.00 „De onrecht- H matige overheidsdaad", causerie. 9.30 Het H Nederl. Sextet. (Om 9.55 Berichten A.N.P.) H 10.3011.30 Gram.pl. Hierna Schriftlezing. Droitwich, 1500 M. 11.05 Orgelspel. 11.35—11.50 en 12.05 Gram. H pl. 12.20 Relig. causerie. 12.45 B.B.C.-Nor- thern-Ireland-orkest m.m.v. soliste. 1.35 Orgelconcert. 2.20 Voor de scholen. 3.20 M 3.55 Het Whiteway Ensemble. 4.20 Jazzmu- ziek. 4.50 Pianovoordracht. 5-20 Tooneel- praatje. 5.35 Het Reynolds-Octet. 6.20 Be richten. 6.40 Landbouwcausevie. 7.00 B.B.C.- f| Theater-orkest. 7.40 Geraldo's orkest en so- =j listen. 8.20 Actueele causerie. 8.50 Piano- =j recital. 9.20 Berichten. 9.40 Buitenlandsch overzicht. 9.55 Orgelspel. 10.20 Het Lyra- kwartet en solist. 11.35 Lew Stone en zijn s Band. 11.50—12.20 Dansmuziek (gr.pl.) a Radio Paris, 1648 M. 7.20 en 8.20 Gram.pl. 11.20 Het Poulet-Ka- merorkest. 2.50 Gram.pl. 4.20 Orkestconcert. 5.50 Gram.pl. 6.05 Zang. 6.50 Gram.pl. 8.20 Radiotooneel. 9.05 Uitzending voor Oud- Strijders. (Concert en voordracht). 11.20 Het Robert-Dansorkest. 11.5012.35 Het Robert- orkest. 3 Keulen, 456 M. 5.50 Orkestconcert. 7.50 Gram.pl. 11.20 Het Keulsch Philh. orkest. 12.35 Nedersaks. Symphonie-orkest. 1.35 Omroepschrammel- ensemble. 3.20 Omroep-Amusementsorkest. 5.20 Omroepkleinorkest en solisten. 7.35 „Relchsparteitag der Ehre 1936". 9.50 Om- roeporkest en solisten. s Brussel, 322 en 484 M. 322 M. 12.20 Gram.pl. 12.50 Omroeporkest g 1.30 Salonorkest. 1.50—2.20 Gram.pl. 5.20 Omroeporkest. 6.50 en 7.20 Gram.pl. 8.20 „Die lustige Witwe", operette. 10.3011.20 Gram.pl. 484 M. 12.20 Gram.pL 12.40 Salonorkest. 1.30 Omroeporkest. 1.50—2.20 Gram.pl. 5.20 Salonorkest. 6.35 Omroeporkest. 8.20 Radio- f| tooneel. 10.10 en 10.30—11.20 Gram.pl. Dentscldandsender, 1571 M. =f 7.30 Blaasorkest. 8.20 Oude Kamermuziek, s 9.20 Berichten. 9.50 Pianovoordracht. 10.05 |f Scheepsweerbericht. 10.2011.20 Gevar. pro- gramma. ^lillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllilllllllllliilllllllllllllllllllllülllllllillllllllilll l!lllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllillllllllllllllll!l!l»fl DE OORZAKEN EN DE AANLEIDING. Het is thans ongeveer een eeuw geleden, dat in de Kaapkolonie de gebeurtenissen plaats vonden, die aanleiding vormden tot den zoogenaamden Grooten Trek, den uit tocht van een belangrijk gedeelte der Boerenbevolking uit de buitengewesten vaD de kolonie, verder het binnenland in. Te recht bereidt het volk van Zuid-Afrika er zich op voor, deze onderneming op waar dige wjjze te herdenken, want het heeft er zijn bestaan als Zuid-Afrikaansche natie aan te danken, aldus vertelt bet tijdschrift „Zuid-Afrika". Men tracht wel eens de beteekenis van zekere historische gebeurtenissen op nega tieve wijze aan te toonen, n.l. door ze weg te denken en zich dan een voorstelling te vormen, hoe het er in dat geval zou uitzien. De zoo juist geponeerde stelling heeft een dergelijk, op hypothesen steunend bewijs niet van noode de invloed van den Grooten Trek op de geschiedenis van Zuid-Afrika is wel langs zekerder weg aanwijsbaar. Het verzet van de Boerenbevolking tegen het toenmalige koloniale bestuur, waarvan de Trek zulk een merkwaardige uiting was, beperkte zich nml. niet tot een reactie tegen die regeering, maar kreeg vorm door de stichting van de zelfstandige Boerenrepu blieken buiten het territoir en onafhankelijk van de Kaapkolonie, waarmede het zich een bolwerk van blijvende beteekenis schiep. Want ook al zijn deze republieken op den duur weer achterhaald en als zelfstandige staatkundige eenheden verdwenen, haar invloed op de nieuw gevormde Unie van Zuid-Afrika heeft zich dermate doen ge voelen, dat de Unie, hoewel in staatsrech telijk opzicht voorloopig nog aan Engeland .gebonden, van het begin af de krachten in zich had voor een Afrikaansche ontwikke ling op alle gebied. Als stoot voor dezen ontwikkelingsgang verdient de Groote Trek ook hier te lande de volle belangstelling. Vele Nederlanders hebben nog maar al te versche herinnerin gen aan een latere phase uit dat verzet, toen het er nog geenszins zoo rooskleurig uitzag. Maar ook al ontbreekt het per soonlijke element, dan toch zal iedere recht geaarde Hollander moeten medeleven met de gebeurtenissen in een zoo belangrijke periode uit de geschiedenis van een „loot van lenzelfden stam", waarbij deze zooveel karakter heeft getoond, op het bezit waar van denzelfden stam", waarhij deze zooveel heden zoo gaarne aanspraak maakt. Hoeveel grieven er ook overigens in de Kaapkolonie tegen het Engelsche bewind van die jaren mochten bestaan, de oorzaken van den Grooten Trek houden alle min of meer verband met de moeilijkheden, waar toe het naturellenvraagstuk zoowel binnen als buiten de kolonie aanleiding gaf. En deze dateerden reeds van voor den Engel- schen tijd. Naturellen waren er in de kolonie altijd geweestvan een probleem dienaangaande kon men echter eerst spreken in het laatste kwart van de achttiende eeuw. De moeilijkheden met de Boesmans of Boschjesmannen ontstonden vooral, toen de kolonie zich in de achttiende eeuw gestadig uitbreidde. Deze waren buiten de koloniale maatschappij gebleven en leefden nog vrij wel in den natuurstaat. Voortdurend ver oorzaakten zij in de buitengewesten der kolonie eenzaam en verspreid wonende Boe ren overlast door veediefstallen en stroope- rrjen. Het eenige doeltreffende middel hier tegen was de eigen richting, want de over heid bleef niet alleen in gebreke, maar was in deze streken niet veel meer dan een fictief begrip. De zucht naar zelfstandig heid, bij de Boeren reeds van nature zoo 3terk aanwezig, werd door dit geïsoleerde bestaan en de noodzakelijkheid, op alle ge bied voor zichzelf te zorgen, nog ten zeerste in de hand gewerkt. Dit uitte zich o.a. ook hierin, dat ieder lid van een jongere gene ratie niet tevreden bleek met het vaderlijk bezit, maar steeds naar een eigen veeboer derij streefde. De aanwezigheid van land en arbeidskrachten werkten hierbij alles zins mede en zoo breidde de kolonie zich veel sneller uit, dan in verband met den be volkingsaanwas noodig ware geweest. Totdat dit proces in de tweede helft der achttiende eeuw werd vertraagd, doordat de Boeren stuitten op een trek van Kaffer stammen in tegengestelde richting. Dit gaf aanleiding tot botsingen op veel grooter schaal, dan zij tot dusverre .met de Boes mans hadden gehad en reeds omstreeks 1780 waren de Boeren in een formeelen Kafferoorlog gewikkeld, den eersten van een lange reeks gedurende de eeuw, die zou volgen. Het spreekt vanzelf, dat men tegen deze gevaren met verlangen naar een bescher mende en leidinggevende overheid omzag. En inderdaad scheen deze wensch eenigs- zins in vervulling te gaan, toen de regee ring een afzonderlijk bestuur over de bui tendistricten Graaff-Reinet en Swellendam instelde, maar, met de nieuwe ambtenaren kwam de nieuwe tijd. Hoe ongeloofwaardig het ook moge klinken, de democratische ideeën, die in Amerika de onafhankelijkheid en in Europa de Fransche revolutie bewerk stelligden, vonden bijna terstond ook hun weg naar deze streken, die dagreizen ver van Kaapstad, dat zelf ook niet bepaald als het centrum der wereld kon worden be schouwd, verwijderd waren. Was het bij het prediken van de vrijheid gebleven, dan zou men bij de inderdaad vrijheidslievende Boe ren wellicht nog succes hebben gehad, maar de theorie der gelijkheid en broederschap was voor dit land met zijn rassenverschei- denheid in hooge mate bedenkelijk en lijn recht tegengesteld aan de bijna oudtesta mentische opvattingen van de Boeren over hun bestemming. In plaats van een krachtige overheid, waar men om had gevraagd, kreeg .men een overheid, die met de naturellen ging onder handelen, wat op zichzelf al op een verne dering geleek, maar bovendien nog averechtsche gevolgen had in hun eigen vrijheid van handelen waren de Boeren nu ten zeerste beknot, terwijl de Kafferhoofden zich van hun kant nooit aan de afspraken hielden. De wanorde en onveiligheid namen hand over hand toe en ten slotte werd bet den Boeren te machtig. In 1795 verbraken de bewoners der reeds genoemde buiten districten den band met de Compagnie en besloten zij zelf hun zaken te behartigen. Veertig jaar voor het begin van den Groo ten Trek zien wij in dezelfde streken en om motieven, die slechts gradueel verschilden, dus reeds een uiting van verzet, die in velerlei opzicht als de voorlooper van den Trek kan worden beschouwd. De politieke, maar vooral de sociale omwenteling in de Kaapkolonie, waarvan de symptomen zich reeds hadden voorge daan, zouden zich onder het Engelsche be wind in versneld tempo voltrekken. Dat aan de uitbreiding van de kolonie door de regeering thans voorgoed paal en perk werd gesteld, kan haar niet euvel, worden geduid. Deze maatregel had een van buiten komende oorzaak, nl. de complicaties met de Kaffers, die hieruit voortvloeiden. Met dat al vormde zij echter wel een ern stige belemmering voor de vrije ontwikke ling van het Boerenbedrijf. En vooral de enkele malen, dat de Kaffers dank zij krachtdadig optreden waren teruggedrongen en er dus wel land beschikbaar kwam, was de wijze van uitgifte door de overheid den Boeren een doorn in het oog. Belangrijker echter waren de grieven tegen de bemoeiingen van de regeering mét de inwendige aangelegenheden der kolonie. Reeds gedurende het eerste Engelsche be stuur waren er voorschriften uitgevaardigd omtrent de wijze van behandeling der Hot- tentotten. Vooral onder invloed van de zen dingsgenootschappen met hun leer van „equal rights for black and white", werd op dit voetspoor verder gegaan. In 1809 kwam een nieuwe verordening tot stand. Naast eenige goede bepalingen, waardoor tegen landlooperij van Hottentotten kon worden opgetreden, bevatte deze verordening bepa lingen, betreffende de rechtspositie van de Hottentotten tegenover hun werkgevers. Op aanklacht van de Hottentotten konden de Boeren in het vervolg voor den rechter worden gedaagd om zich wegens hun ge dragingen tegen hen te verantwoorden. Dergelijke klachten werden lichtvaardig in gediend en serieus behandeld, vooral nadat door de instelling van rechters van omme gang de justitie in de buitendistricten beter ter hand werd genomen. Aan den anderen kant was het den Boeren vrijwel onmogelijk zich wegens strooperijen en dergelijke tot den rechter te wenden, daar zy daarvoor dagenlang hun bezittingen in den steek hadden moeten latten. Het hoogtepunt be reikte deze politiek echter in 1828, door de uitvaardiging van de zgn. 50 th Ordinance. Hierbij werd de arbeidsplicht der Hotten totten afgeschaft, hun bevoegdheid, zelf land te verwerven, erkend en werden de be palingen der arbeidscontracten nog aan zienlijk verscherpt. Dat er rassenverschil bestond, blijkt wel uit de wijze, waarop van de verkregen bevoegdheden gebruik werd gemaakt. Het gevolg was een landloopery' op groote schaalhet naturellengevaar, dat van buiten de kolonie dreigde, kreeg zijn tegenhanger binnen de kolonie. De regee ring zag zelf in, dat zij te ver was gegaan. Het wetgevend orgaan der kolonie nam eenige jaren een Vagrancy Act aan, die diende om de uitwassen tegen te gaan. Maar aan deze wet werd de goedkeuring der Britsche regeering in Londen onthou den. Ook tegenover de slavernij was positie gekozen. Reeds in 1807 waè de slavenhandel verboden. In 1834 werd de slavernij zelf afgeschaft, met dien verstande, dat de sla ven nog vijf jaar bij hun vroegere eigenaars in dienst zouden blijven. Deze maatregel had vooral in het oude gedeelte der kolonie belangrijke economische gevolgen, in de buitendistricten vergrootte hij bovendien de gevaren, die van de losloopers dreigden. Betrof dit alles materieele moeilijkbeden, niet te onderschatten zijn ook de moreele bezwaren van de bevolking tegen de over heid. Van het begin af waren de Engel- schen bevooroordeeld tegen de Boeren, die zij niet begrepen en voor wie zij een diepe minachting hadden, die zij in het geheel niet geheim hielden. Erger nog was de lastercampagne, tegen hen begonnen door de zendelingen, die hen in Engeland als barbaren voorstelden, bij wie alle schuld voor de moeilijkheden met de naturellen was gelegen. Dit vergrootte den afstand die toch al tusschen de Boeren en het Britsche bestuur bestond en sterkte hen in het besef, dat zij daarvan niets te ver wachten hadden. In het begin van de dertiger jaren wer den de buitengewesten tot overmaat van ramp geteisterd door een ongekende droog te, waardoor ook de moeilijkheden met de naturellen aan de grenzen weer toenamen. Dat in zulke omstandigheden de verhalen van lieden, die aan gene zijde van de Oranjerivier op onderzoek waren uitge weest en daarovey gunstig rapporteerden, een willig oor vonden, behoeft geen betoog. In 1834 werden door de Boeren twee zgn. Commissie-treks uitgezonden, om de mo gelijkheden van een eventueelen algamee- nen uittocht te onderzoeken. Reeds toen hing de gedachte om te trekken in de lucht, maar voordat de commissies terug waren, barstte er een Kafferoorlog van on gekende hevigheid uit, die niet minder dan twee jaar duurde. Het resultaat was ten slotte, dat de Kaffers werden teruggedron gen, nadat zij den Boeren groote verliezen hadden toegebracht, waarbij vele menschen- levens waren te betreuren. En toen ook de annexatie van het overwonnen gebied, waardoor althans weer nieuw land beschik baar was gekomen, ongedaan .werd ge maakt, was het geduld der Boeren ten einde. In den loop van 1836 verlieten zij in groote groepen het land van hun geboorte, natuurlijk met achterlating van een belang rijk gedeelte van hun bezittingen. Niet be ter kan de atmosfeer worden weergegeven dan door het hiervolgende Manifest van Piet Retief, een der leiders der beweging, dat deze namens zijn metgezellen in de Grahamstown Journal van 2 Februari 1837 deed opnemen. Hieronder volgt een afrikaansche lezing van de Engelsche vertaling van het Mani fest bij gemis aan den oorspronkelijken Hollandschen tekst. (Uit Preller„Piet Retief"). Grahamstad, 22 Januari 1837. Aangesien daar talrijke rapporte door die héle kolonie versprei is, blijkbaar met die doel om 'n vooroordeel te verwek in die gedagtes van ons medeburgers, teen die gene wat besluit het om vaarwel te seg die kolonie waarin hulle voor sövele jare n hele reeks van ergerlike en ernstige ver liese gelij 't en aangesien 't ons begeerte is om hoog te blijf staan in die waardering van onse broeders, en ons begérig is dat hülle en die wereld ons niet in staat moet ag om so'n heilige band te verbreek als wat die Kris ten aan sijn geboortegrond verbind, sonder daartoe die mees volledige redes te hê So wordt ons genoop om die volgende korte uiteensetting te boekstaaf van die oorsake wat ons beweeg om so'n stap te neem, en van ons voornemens aangaande ons optrede ten aansien van die naturelle stamme, waarmee ons in aanraking mag kom Onderkant die grens 1. Ons wanhoop daaraan om die kolonie te red van die euwels wat 't bedreig door die oproerige en oneerlijke gedrag van va- gebonde, wat toegelate word om die land in alle dele te verontrus en ons sien g'n vooruitsig op vrede en geluk voor onse kin- ders in 'n land wat op dié manier -gekwel word door inwendige beroeringe. 2. Ons klaag o'er die gevoelige verliese wat ons genoodsaak werd te ly door die vrijverklaring van ons slawe, en die erger like wette wat daar gemaak is met be trekking tot hulle. 3. Ons klaag o'er die stelselmatige en aanhoudende plundering wat ons hier moet verduur van die Kaffers en ander kleur linge, en biesonderlik door die laaste inval in die Kolonie, wat die grensdistrikte ver woes 't en die meeste inwoners geruïneer. 4. Ons klaag o'er die ongeregvaardigde blaam wat daar op ons geleg is door be langhebbende en oneerlike persone, onder die dekmantel van godsdiens, persone wier getuigenis in Engeland geló werd tot uit sluiting van alle bewrjsmiddele in óns voor= deelen ons voorsien als gevolg van hierdie vooroordeel niks als die totale ondergang van die land. Ons is beslote om, waar ons ook al mag gaan, die beginsele van ware vrijheid hoog te houdoch waar ons sal sorg dra dat niemand in 'n toestand van slawernij gehou word, daar is ons ook, vas beslote om be- hoorlike wette daan te stel ter onderdruk king van misdaad, en om 'n behoorlika verhouding te bewaar tussen heer en diens bode. 6. Ons verklaar plegtiglik dat ons hierdie Kolonie verlaat met die begeerte om 'n rustiger lewe te lij dan ons tothiertoe ge daan 't. Ons sal g'n volk molesteer nie, en aan niemand die geringste eigendom ont neem, maar word ons aangeval, dén sal wij ons ten volle geregvaardig beskouw om ons persoon en eigendom te verdedig tot die uiterste toe, teen énige vijand. 7. Ons maak bekend dat, wanneer ons voor onse toekomstige leiding behoorlik© wette sal neer geleg hê, kopië daarvan naar die Kolonie gestuur sal word voor alge mene informasiemaar ons neem hierdie geleëndheid tewens tebaat om te verklaar, dat 't ons vaste besluit is om voorsiening te maak voor summiere bestraffing, selfs met die dood van alle verraaiers wat daar onder ons mag wees. 8. Ons stel ons voor om in die loop van ons trek, en wanneer ons aangekom. 't in die land waar ons gaan woon, onse bedoe- linge bekend te maak aan die inboorling- stamme, alsook onse begeerte om in vrede en vriendschap met hulle te leef. Ons verlaat die kolonie onder die volle dige versekering dat die Engelse regering niks meer van ons te vordere het nie en ons sonder verdere bemoeiing sal toelaat om ons in die toekoms self te bestuur. 10. Ons vertrek nou uit ons vrugbare geboorteland, waar ons enorme skade gelij 't, en. voortdurend bloot gestaan 't aan ergernis, om ons te gaan vestig in 'n woeste en gevaarlike gebied maar ons gaan .met 'n vaste vertrouwe op 'n alsiende, regvaardige en genadige God, die wij altoos sal vrees en in alle nederigheid sal probeer gehoorsaam. P- RETIEF. Hier ontbreekt dus organisatorisch den vaktechnischen schakel der coördinatie en gevoegd bij de eerder geschetste omstandig heid, dat twee departementen de Staats- marine beheeren, bestaat by ons zeer ge gronde vrees, dat van zulk een hoogst onorganisatorisch systeem de homogeniteit in het marinebeleid en de oorlogsvoorbe reiding ernstige schade zal ondervinden, temeer waar het een weermachtsorgaan betreft dat tot taak heeft de samenhang en de eenheidvan het imperium te be veiligen. Hoe wordt het beginsel „eenheid van leiding" in het buitenland toegepast Nergens ter wereld is in een marine- organisatie een zoo merkwaardige figuur te ontdekkennoch bij de staten wier grondgebied, evenals het onze, door ocea nen gescheiden en over verschillende we- relddeelen verdeeld is, noch bij de overige staten. Bij de Britsche marine berust bijv. de leiding in organisatorisch opzicht in de handen van den First Sea Lord zonder dat bestuursinstanties buiten de admiraliteit zich in die leiding mengen. By de Fransche marine berust die leiding bij den Chef de l'Etat-Major Général de la Marine en strekt zich uit over het geheele Fransche imperium, onder welke andere departementen de deelen van .dat imperium ook mogen ressorteeren. De Ameiïkaansche marine heeft in or ganisatorisch opzicht tot algemeenen chef een vlagofficier, die wordt genoemd de Chief of Naval Operations, welke in die hoedanigheid is „Senior Officer of the Ser vice" en „Chief Naval Adviser of the Se cretary" (eerste marine-adviseur van den minister). Deze vlagofficier verzorgt de samenwerking en de coördinatie tusschen alle departementale afdeelingen en bureaux en beslist in alle militair-maritieme vraag stukken die zich voordoen, hy is in naam van den Minister de officieele en feitelijke opdrachtgever aan alle instanties der marine. Ook in Zweden bestaak bij de marine eenheid van leiding. Daar is een algemeen bevelhebber der zeemacht, wiens functie kortgeleden is samengevoegd met dien van chef van den marinestaf, zoodat in hem alle organisatorische en gebruiks functies samenkomen. Op welke wjjze zouden fouten in den organisatorischen opzet van het marinebeheer zjjn te verbeteren Reeds lang wordt in breeden kring het gemis aan eenheid in de leiding onzer marine gevoeld en onlangs werd hieraan publiekelijk uitdrukking gegeven in het defensierapport van den Vrijheidsbond. Daarin wordt betoogd „dat beide deelen van de marine (hier en in Indië) door een sterke éénhoofdige leiding moeten zijn ver bonden, zoodat in alle opzichten geprofi teerd kan worden van de ervaring, die over en weer kan worden verkregen. Dit behoeft geenerlei afbreuk te doen aan de gebruiks functie die de Gouverneur-Generaal thans van de vloot in de Ned.-Indische wateren heeft. De instandhoudingsfunctie (juister is het woord beheersfunctie te gebruiken, hetgeen wy hier verder zullen doen) berust echter bjj den commandant der zeemacht, en het lykt ons zeer wenschelijk, dat de Minister van Defensie rechtstreeks zeggen schap heeft over den commandant van de zeemacht, wat de instandhoudingsfunctie van het in Indië aanwezige deel der zee macht betreft. De beste oplossing ware een inspecteur of directeur-generaal, die onder een politieken minister verantwoordelyk is voor de instandhoudingsfunctie van de ge heele Staatsmarine en door persoonlijke bezoeken nauw contact houdt met het in Indië aanwezige deel der vloot." Wij kunnen dit oordeel in vele opzichten^ onderschrijven en zouden een oplossing willen aanbevelen die in deze richting gaat, hoewel natuurlyk meer oplossingen moge lijk zijn die de eenheid van leiding ver zekeren. Wij denken aan een tweetal maat regelen, die men zou kunnen overwegen te nemen Ten eerste de uitschakeling van de be moeienis van het Departement van Kolo niën terzake van de beheersfunctie. Ten tweede de benoeming van een alge meenen chef der Staatsmarine, die de een heid van leiding in het beheer hier en over zee verzekert en zorgt draagt voor de vak technische coördinatie der departements- afdeelingen. De beteekenis van den eersten maatregel is, dat de gelden vcor de marine in Indië niet meer op de legrooting van Koloniën ver schijnen, maar op de begrooting van De fensie (de regeering heeft zulks reeds in het uitzicht gesteld), waarbij Indië naar vermogen een bijdrage geeft op laatstge noemde begrooting. De Volksraad in Ned.- Indië kan dan weliswaar niet meer be raadslagen over de gedétailleerde besteding der gelden, maar kan toch beraadslagen over de grootte der bijdrage op de Rijks- begrooting van Defensie en kan daarmede invloed uitoefenen op den omvang der te treffen verdedigingsmaatregelen voor Ned.- Indië. En voorts zou de commandant van de zeemacht in Ned.-Indië ophouden hoofd van het departement der marine in Ned.-Indië te zijn. Immers volgens deze regeling zou hij alleen voor zooveel de gebruiksfunctie aangaat ondergeschikt zijn aan den Gou verneur-Generaal en niet wat de beheers functie betreft. Het departement der ma rine, dat in Indië voor de uitvoering der beheersfunctie is aangewezen, is een In disch regeeringsdepartement en is thans ondergeschikt aan den Gouverneur-Gene raal, die verantwoordelyk is aan de Kroon via den Minister van Koloniën. Schakelen wij het Departement van Koloniën ter zake van de beheersfunctie uit, dan zou het de partement der marine in Indië als zoodanig moeten verdwijnen en omgezet worden in een agentschap of een commissariaat van het Departement van Defensie in Neder land. De commandant der zeemacht zou dan als hoofd van dit commissariaat on middellijk ondergeschikt zijn aan den Mi nister van Defensie en hiermede zou de ge- wenschte eenheid van leiding zijn bereikt, geheel binnen de grenzen der Indische staatsregeling en zonder dat daarbij de grondwettige positie van den Gouverneui*- Generaal ten opzichte van de in Indië aan wezige zeemacht zou moeten worden ge wijzigd. Wat de tweede maatregel aangaatde benoeming van een algemeenen chef der Staatsmarine. Deze autoriteit zal een po sitie moeten hebben die belangryk uitgaat boven de gewone hoogere ambtelijke posi ties. Is hij een vlagofficier der marine, dan zal zijn rang hooger beliooren te zijn dan de aan hem ondergeschikte vlagofficieren. Het zou wellicht aanbeveling verdienen ter- wille van de continuïteit in het marine- bestuur aan dezen algemeenen chef een ad- viseerend college toe te voegen (bestaande bijv. uit eenige daarvoor geschikte oud vlagofficieren) dat den naam zou kunnen, dragen van Raad der Admiraliteit en waar van de algemeene chef der Staatsmarine ambtshalve president is. De algemeene chef zou kunnen heeten Hoofd der Admiraliteit. (De admiraliteit van het Koninkrijk zou dan samengesteld moeten zijn uit de tegen woordige afdeelingen Marinestaf, Personeel Zeemacht en Materieel Zeemacht van het Departement van Defensie onder de alge-» meene leiding van het Hoofd der Admirali teit.) Hiermede zou dan tevens een histo rische benaming die de grootsehe preatatieB van het verleden voor den geest roept in eere zijn hersteld. Wanneer w\j den ophouw van onze zee» macht bespreken, dan is het niet voldoende te wijzen op de noodzakelijkheid tot aan bouw van materieel of tot uitbreiding der personeelsformatie, maar moeten wij ook wijzen op de principieels en practische fou ten en gebreken in de organisatorische op zet van de marine als geheel, teneinde te bevorderen dat zij waarlijk de taak van een Staatsmarine kan vervullen de beveiliging van den samenhang der rijksdeelen hier en overzee. Een gezond conservatisme moet gepaard worden aan een vooruitstrevend heid welke breekt met sommige gewoonten zonder zin, die den opbouw der marine en daarmede, vooral in dit tijdsgewricht, de opbouw van het vaderland in den weg staan. De „VLISSINGSCHE COURANT" staat dag en nadjit te TELEX- verbinding met de grootste bin* ften-cn baltenlandsehe persbureaus» Hu ncuws is tot de laatste minuut *39"

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1937 | | pagina 7