Vlissingsche Courant 100 PL0UV1ER VOOR UW WARME PANTOFFELS! DERDE BLAD De verwekker van de griep. Brieven uit BeSgië KUNST VAN ONZE BOEKENTAFEL. feuilleton DE DAGEN ftiddL uur Van Irven 22727 HEK» van de van Vrijdag 4 December 1936. No 287 DE DOKTER AAN 'T WOORD. De griepbacil op de gevoelige plaat vastgelegd. Nu nog het middel tegen de kwaal. door dr. A. VAN RIJN. Langen tijd heeft de wetenschap gezocht naar den verwekker van de griep, die tijdens den wereldoorlog een vreeselyken rondgang door de wereld maakte, overal dood en verderf zaaiend en millioenen men- schenlevens opeischend. Het kwam zelfs zoover, dat er in Sidney een politieveror dening werd uitgevaardigd, volgens welke men niet zonder een verband voor mond en neus op straat mocht komen. Doch thans is het prof. Herzberg uit Dusseldorp gelukt, den verwekker van de griep zichtbaar te maken en te fotogra feeren.. De moeilijkheid om ziekteverwekkers zichtbaar te maken, is vooral hierin, ge legen, dat ze kleurloos zijn. Het komt er dus op aan, een kleurstof te vinden, waar op zij reageeren, zoodat zij hij hun omge ving in de microfoto afsteken. Met deze kleurmethode werkte ook Robert Koch reeds. Een andere moeilijkheid echter is, dat slechts een deel van de ziekten door de algemeen bekende en betrekkelijk grco- te bacteriën veroorzaakt wordt. Een aan tal ziekten van mensch en dier, zooals mond- en klauwzeer, pokken, papegaaien ziekte, kinderverlamming en misschien ook de gevaarlijke gele koorts, worden door lichaampjes verwekt, die veel kleiner zijn dan bacteriën, hoogstens 1/10, soms zelfs maar 1/100 van. hun grootte hebben, de zoogenaamde virusbacillen. Zoo'n virus is ook de oorzaak van de griep. Men diende dus allereerst in plaats van de gebruikelijke infusoriënaarde, waar mee de bacteriën worden uitgefiltreerd, een veel fijner filtersysteem te vinden, om de griep-virus te kunnen afzonderen. Dan was er nog een moeilijkheid. De virus ontwikkelt zich niet, zooals de bac teriën, op een goed verwarmden voedings bodem, doch hij kan slechts in de levende cel leven en zich voortplanten. Vele virus- bacillen, zooals die van mond- en klauw zeer, zijn kleiner dan zekere moleculen, de kleinste bouwsteenen van een chemische verbinding. Juist om deze reden meende men dan ook nog tot voor kort, dat men niet met levende wezens te doen kon heb ben. Virusbacillen kunnen zonder eenig be zwaar door den wand van een levende cel heenglippen als door een net met wijde mazen. In het binnenste van de cel ver menigvuldigen zij zich zoo sterk, dat ten slotte de celwand barst, waarna de virus- bacillen in de gelegenheid zijn, kun vernie lend werk in de andere cellen van het lichaam van voren af aan te beginnen. Wat nu de griep betreft, bij deze ziekte treedt geregeld een bacil op, die reeds lang bekend is, doch die op zichzelf vol komen onschadelijk is gebleken. Kunst matige infectie met deze bacil heeft steeds een negatief resultaat. Maar tusschen deze bacil en de griep-virus moeten betrekkin gen bestaan-, die d'e wetenschap nog tot klaarheid moet brengen. Tast de virus wellicht de bacil aan, waarop deze dan op haar beurt kwaadaardig wordt en de be kende ziekteverschijnselen veroorzaakt? Hoe het ook zij, een feit is het, dat met do kennis van den verwekker van een ziekte altijd reeds een belangrijke stap is gedaan. De verdere bestudeering leidt dan meestal spoedig tot het vindien van het gezochte geneesmiddel tegen de kwaal. Overigens wordt in den laatsten tijd te gen griep een kininepropylaxe van onge veer 0.05 gr. per dag zeer aanbevolen, doch dit is, zooals gezegd, slechts een voorbehoedmiddel. Uit tropische gewesten komt nu juist ook het bericht, dat men daar ontdekt heeft, dat haaielever een uitstekend en snelwerkend middel tegen griep is PIKERINEZUUR. Pikrinezuur is een zwavelgeel, zwak giftig, zeer bitter poeder, dat zeer goed afgesloten bewaard moet worden. Het is het allerbeste middel tegen brandwonden, mits deze niet open zijn. Heeft men zich aan een heet voorwerp gebrand, dan make men de plek met water vochtig en strooie er wat pikrinezuur op. De hef tigste pijn verdwijnt binnen enkele secon den en er ontstaan geen blaren. Doch zoo- als gezegdgeen pikrinezuur op open brandwonden I Meeting-Ministers. Het ge val-Londer zeel. In de coupé, met Maurice Chevalier. De taal in het leger. De ministers van den heer Van Zeeland reizen het land af om in openbare verga deringen him hoorders de overtuiging bij te brengen, dat het in België werkelijk goed gaat. De officieele propaganda, die aan de collega's van den heer Van Zee land reeds den bijnaam bezorgd heeft van „meeting-ministers", acht de regeering noodzakelijk om de Belgen te genezen van de manie die hen, in eigen land, alles van de verkeerde zijde doet zien. Van zekere politieke zijde wordt die manie nog ver sterkt dacr het voeden n van waanvoorstel lingen bij het volk omtrent den alge- meenen toestand. Het gaat slecht in Bel gië, beweren deze critici en de regeering antwoordtHet gaat goed. Er staan geen arbeiders meer buiten het productie-pro ces, althans geen arbeiders die werken wil len en er toe in staat zijn, in de haven van Antwerpen zijn handen te kort, de ko lenmijnen zyn verplicht 6000 mijnwerkers Uit het buitenland te importeeren, de fa brieken werken dag en nacht, de handel bloeit en de uitvoer neemt toe Wie spreekt er nog van crisis? Deze beweringen van de regeering wor den inderdaad door de feiten bevestigd en toch heerscht ontevredenheid in het land. De werkgevers klagen over de scherpe buitenlandsche concurrentie die steeds tot lager pry zen dwingt, de werknemers kla gen over lage loonen, de boeren ever de crisismaatregelen van de regeering, de ouden van dagen over hun gering pensioen, de jonge lieden over de cumulatie van ambten door de ouderen, de winkeliers over de alles verkoopende warenhuizen, de, herbergiers over het alcoholverbod, hun klanten over de kleine glaasjes van de clandestien verkochte jenever, hun vrou wen over het lang uitblijven hunner man nen en die allen samen klagen nog eens over de hooge belastingen die zij moeten betalen, terwijl in België de belastingen niet verhoogd werden en zelfs enkele ver lagingen plaats hadden. Men gelieve deze klachten echter niet ernstig te nemen, want de Belgen zelf lachen er mee, zooals Minister Bovesse deze week tijdens een propaganda-meeting zei De Belgen klagen voor de grap... Het zware pessimisme is in België dan ook totaal onbekend, maar de. spotlust viert er hoogtij, gelijk koning Leopold zelf spottend getuigde. Toen de koning on langs in de Engelsche hoofdstad vertoefde werd hem een Belg aangediend, die reeds jaren te Londen woonde en gaarne zijn koning wou spreken. Waarover heeft hij zich te beklagen?, vroeg de koning aan zijn dienaar. Oyer niets sire, hij zegt alleen maar dat hij Belg is, was het antwoord. Een Belg die niet klaagt, die be staat niet, meende de koning, die zijn volk kent. Londerzeel, een flinke gemeente nabij Mechelen, heeft plotseling in België groote bekendheid verworven. De ambtenaar van den Burgerlijken Stand en de gemeente ontvanger, twee lieden van buiten Londer zeel, zijn er onlangs met oneervol ontslag weggezonden en daarmee is het nieuws losgekomen, dat geheel België met een schaterlach van verrassing vervuld heeft. Tal van Londerzeelers, die nog gezond en wel in leven zijn, bestaan „officieel" niet meer en zijn als „overleden" afgeschreven, terwijl anderen, die reeds jaren op het kerkhof begraven liggen, nog als levend te boek staan en geregeld hun pensioen ontvingen. Wat er met diait pensioen ge beurde was het geheim der twee ontslagen ambtenaren. Tientallen echtparen, waarvan verschillende reeds kinderen hebben, 25ul- len officieel moeten hertrouwen, wijl zij niet als gehuwd ingeschreven zijn. Ook hun kinderen hebben thans, votor de wet, geen vader of moeder, gevolg van de ad ministratieve janboel en erger, der twee ontslagen ambtenaren. Elk dezer gevallen van hernieuwde in schrijving zal 800 francs per persoon kos ten en wijl dergelijke gevallen niet in de Belgische wet voorzien zijn zal dat bedrag ten laste komen van de betrokken ge meentenaren die officieel nog in leven, doch in werkelijkheid overleden zijnde, naar het rijk der dooden moeten worden gead- ministrateerd, evenals van degenen, die officieel „dood" zijn doch in werkelijkheid nog leven, zonder nog te spreken van de talrijke niet ingeschreven huwelijken en ge boorten. De Londerzeelers voelen echter niets voor die onverwachte administratie kosten en in een der stamineekens van het door die bureaucratie geteisterde dorp, waar wij dezer dagen een bezoek brachten, hoorden wij het volgend dial'oog tusschen twee slachtoffers, waarvan de een als „dood" en de ander, braaf huisvader van zes kinderen, als „ongehuwd" gemeld was Awel Stan, ge staat gij ook glad ver keerd geboekt op 't raadhuis, 'k heb 'k gehoord da g'as „ongetrouwd" ingeschre ven staat. Maar mee mij is 't nog wel straffer, sta 'k ik as „dood" in den boek en 't kost 800 francsik es om da te doen veranderen. En gaat gij betalen Miel? Ge moet 't nie peinzen Stan, blijf 'k liever dood, zunne In de coupé, met Maurice Chevalier, is niet de titel van een nieuwe succesfilm met Maurice Chevalier, de beroemde Fransche filmkomiek, in de hoofdrol. Al was Maurice in de hoofdrol, men vergat de film op te nemen, zoodat de scène gra tis draaide, tot groot genoegen van uw dienaar, die ze vanuit de coupé mocht opnemen. Het gebeurde onder de lage overkapping vam. een Fransch grenssta tionnetje, op den spoorweg naar Brussel. Maurice was even uitgestapt „pour se dégourdir les jambes", om z'n beenen wat los te maken, zooals hij zei. Maar bij dat uitstappen botste hij, bij ongeluk, tegen een juist passeerend stationsbeambte op. Gevolgeen vloed van woorden die wij niet in de krant kunnen zetten en ten slotte een klacht van den beambte bij zijn chef, tegen den onbekende brutalen reizi ger, alias Maurice Chevalier. De stations chef, die juist aan zijn ontbijt zat, sprong blootshoofds en in zijn hemdsmouwen het perron op en eischte van Chevalier dat hij den stationsbeambte zijn excuses zou aanbieden. De filmkomiek kwam daar niet van in en antwoordde den stationschef spottend Wat? Is u de stationschef? Maakt dat maar een ander wijs. Een stationschef heeft een schitterende uniform aan of ten minste een uniformpet op met gouden biezen. Ah, je gelooft me dus niet, wacht maar 's even, beet de stationschef hem toeHet geamuseerde publiek wachtte, Maurice Chevalier ook en de trein even eens, want de stationschef ging zijn uni formjas aantrekken. Maar toen hij terug kwam, uitgedost met alle kenteekenen zijner waardigheid, zijn uniformjas aan en zijn pet met gouden biezen op, hoorde hij, tot zijn groote verwondering, den film komiek zeggen Aangenaam meneer de stationschef, zeer aangenaam met u kennis te mogen maken. Mijn naam is Maurice Chevalier. U komt zeker voor dat geval van zooeven? Ja, ik had woorden met een zeer minder waardig individu, meneer de stationschef en ik hoop dat u onverwijld een onderzoek zult doen instellen naar dien praatjesma ker, die hier in zijn hemdsmouwen rond loopt en zich voor stationschef uitgeeft. De stationschef was zoo verbluft, diat hij gauw het sein tot vertrek floot, waardoor Maurice en zijn medereizigers weer in stapten en het incident was opgelost. Bij de behandeling van het zeer belang rijk wetsontwerp tot verlenging van den diensttijd hebben sommige Kamerleden er hun verwondering over geuit, dat het ont werp niets inhield betreffend de aan te brengen wijzigingen in het taaistatuut van het leger. De Minister van Defensie heeft daarop verklaard, dat die wijzigingen het voorwerp zullen uitmaken van een bijzon der ontwerp hetwelk de regeering spoedig zal indienen. Zonder in bijzonderheden te willen treden nopens de hervormingen wel ke de regeering voornemens is voor te stellen, kan zij reeds nu mededeelen dat die hervormingen inzonderheid zullen omvat ten De instelling bij de militaire school van een Vlaamsche en een Fransche af- deeling. Het onderricht zal derwijze wor den gegeven dat de toekomstige officieren grondig de beide landstalen Ieeren. Betref fend de verlenging van den diensttijd zelf heeft de Minister verklaard, dat hij zijn ontwerp niet verder zal wijzigen dan reeds geschiedde. Als uiterste concessie aan de critici wordt derhalve voorgesteld a. In beginsel twaalf maanden diensttijd voor alle wapenen. b. Tijdens de jaren 1937, 1938, 1939, 1940 en 1941, die naar schatting een klei ner contingent miliciens zullen leveren dan de vorige jaren, bij overgangsmaat regel te bepalen een verlenging met zes maanden van den diensttijd. De maande- lijksche vergoeding van 200 francs, ver leend aan de miliciens met meer dan twaalf maanden dienst, zal worden ge bracht op 300 francs, voor het tijdsbestek waarmede den termijn van twaalf maanden overschreden wordt. NA 65 UUR SLAPELOOSHEID FR1SSCHER DAN NA 50. Aan de universiteit van Zuid-Californië heeft men dezer dagen proeven genomen met eenige studenten, waarbij vermoeid heidsverschijnselen bestudeerd werden. De resultaten daarvan waren niet oninteres sant. Men hield drie studenten 65 uren lang wakker. Na het einde van dezen volkomen slapeloozen tijd was het den studenten mo gelijk, hun geestelijk werk even goed te verrichten als daarvoor. Slechts af en toe bleek het concentratievermogen wat ver zwakt te zijn. Er ontstonden zekere onder brekingen, waarin het hun niet mogelijk was, eenvoudige rekenkundige opgaven op te lossen. Bij het experiment ging men op de na volgende wyze te werk de studenten wer den van Vrijdag 5.30 uur tot Zondagavond 10.30 uur wakker gehouden. Twee profes soren en twaalf assistenten waren in de weer, om er voor te zorgen, dat de slaap de „proefkonijnen" niet overmande. Om de tien uren liet men de studenten dan meer dan 100 wiskundige opgaven uitwerken en vele verschillende kleuren, die men hun een. oogenblik liet zien, aanduiden. De nauw keurigheid, waarmede op deze experimen ten gereageerd werd, veranderde ondanks de slapeloosheid slechts weinig. Maar er kwamen, zooals gezegd plotseling toestan den voor, waarin de studenten niet ver mochten te zeggen, hoeveel 7 minus 4 is. In ieder geval hadden zij dan eenigen tijd noodig, om het antwoord te vinden. Deze concentratiestoringen vermeerderden, tot dat de slapeioosheid 50 uren had geduurd. Merkwaardig genoeg, kwamen zij daarna minder voor, hoewel men toch zou moeten aannemen, dat de vermoeidheid grooter ge worden was. Uit de resultaten van dit experiment concludeerden de Amerikaansche psycholo gen, dat de hersens van de studenten on danks de ontbrekende slaap in het alge meen normaal verder functioneerden, en dat de periodieke storingen tegen den tijd, dat rust en slaap in het zicht kwamen, door een bijzonder wilskrachtige inspan ning der geestelijke krachten tenslotte tot een zekeren graad overwonnen werden. Voor leeken lijkt ons een dergelijk expe riment intusschen niet aanbevelenswaardig. Het Duitsche tooneek De leiding van de corporatie voor het Tooneel in Duitschland heeft dezer dagen overeenkomstig een mededeeling van de Frankfurter Zeitung' van 29 November j.l. bekend gemaakt, dat binnen afzien bare tijd de bewijsstukken omtrent de af stamming van alle leden moeten worden overgelegd. Alle aangeslotenen wordt aan geraden, een z.g. korte voorouders-pas aan te schaffen, waarin de benoodigde gegevens kunnen worden geregistreerd. De gegevens tot en met de wederzijdsche grootouders moeten zijn gelegaliseerd. „Het Moderne Bieden" bil Conract Bridge. Vijfde Druk, door Mr. F. W. Goudsmit. Prijs 1.50. Uitgave Van Holkema en Warendorf, N.V. Amsterdam. Ruim twee jaar na den 4en druk verscheen alzoo de 5e. Het werd meer dan tijd, want in die twee jaren veranderde veel in de moderne biedtechniek. Het werd vooral hierom tijd, aangezien om trent de 2 klaverconventie en het bieden van 2 in de andere kleuren hopelooze verwarring is te constateeren. Velen passen deze biedingen toe (van hooren zeggen) zonder dat zij het rechte ervan begrijpen, hetgeen den onschuldigen partner tot wanhoop brengt. Deze biedingen zijn in den 5en druk zeer goed omschreven, en men schaffe alleen reeis daar om het boekje aan, waardoor de 1.50 spoedig is terugverdiend. Als geheel nieuw is opgenomen het „asking bid" van Culbertson. Wanneer deze groote pro feet van zün hoogen troon zulk een gave brengt, dan moeten ongetwijfeld de volgelingen daar mede rekening houden, zoodat een boek over modern bieden zonder „asking bid" niet com pleet zou zijn. Echter betreuren wij het zeer, dat Mr. Goud smit gemeend heeft het „azen toonen" geheel te moeten laten wegvallen, omdat dit by het „vraagbod" niet meer thuis hoort. Dit laatste moge waar zün, doch onder de goede spelers zijn er zoovelen die wars zijn van het „vraagbod", dat het voor deze velen ge- wenscht ware, dat te hunnen genoege het „azen toonen" tevens ware opgenomen, zooals in de vroegere uitgaven zoo uitnemend was geschied. Druk prettig. Inhoud overzichtelijk en vlot geschreven. afOSEPH ROTH Geanioriaeer^e vertaling door Antoon Burgdorffer. 46) TWEEDE BOEK. Het leven van Angelina PietrJ, „Ik moet u om vergiffenis vragen, Ma jesteit", zei deze droeve mond. „In geen enkel opzicht, geen enkel op zicht, waarom, waarvoor riep de Keizer. „Toch wel", zei de gravin „daarom hen ik juist gekomen, ik moet u zeggen", herhaalde zij. „Wat dan l" zei de Keizer, bijna ongedul dig. Hij wist wat zjj hem te zeggen had. Z\j zweeg, geschrokken door zijn onge duld. Alles had zij zoo precies geweten, nu waren alle woorden verdwenen en vervlo gen. Niet eens weenen kon zij. De Keizer trad op haar toe, legde zacht beide handen op haar armen, de groote lichte oogen dicht bij haar gezicht en zei „U wilde mij zeggen, dat U niet altijd van mij gehouden hebt. Ik weet het reeds lang. U hield slechts van Polen, uw vaderland." „Dat is niet alles zei zij. „Wat dan „Ik houd nu van U, Majesteitant woordde zij en hief het gezicht naar hem op, trotsch bijna. „Ik houd nü van U, van U alleen, niet meer van mijn vaderland, niet meer van den Keizer. Waarheen U ook gaat, ik zal U volgen 1" De Keizer deed een stap achteruit. Hij zweeg een oogenblik, daarop zei hij scherp en duidelijk, met die stem, waarmee hij ge wend was tot de soldaten te spreken „Gaat U heen, gravin Er is weinig ruimte naast mij. Gaat U heen, als U wilt. Ik zal U nooit vergeten". Hij keek haar na, zooals zij wegging, trotsch en kaarsrecht. Hij dacht, dat hij te hardvochtig geweest was. Maar zij was de eenige vrouw, van wie hij wist, dat zij hem begreep, dat zij hield van zijn hardvochtigheid. En zij begreep cok, dat hij niet langer bij haar blijven kon. Hij luisterde /en. Hij hoorde haar snikken in de andere kamer, en de troostende stem van zijn dochter Hortense. Een geweldig ongeduld greep hem aan, geen uur meer wilde hij blijven. Hij had zijn taak volbracht, reeds snelde hij nieuwe ho rizonten tegemoet. Hij liet zijn broeder ko men, zijn vrienden Bassano, Flahaut, La- VEJette. „Ik wil weg riep hij. „Waar ligt het schip Waar zijn de passen Mag ik eindelijk Ik wil weg, ik wil weg „De vijand is gekomen", antwoordde heel rustig generaal Lavalette. De Pruisen zijn te Bourget". „En de Engelschen „Men heeft er nog geen enkele gezien antwoordde de generaal. De Keizer verliet plotseling de kamer. Stom verbaasd keken de vier mannen el kaar aan. Eer nog iemand wat zeggen kon kwam hij reeds weer binnen, met zijn degen, gelaarsd en gespoord, in de uniform der gardejagers. „Ik zal ze tegenhoudèn", schreeuwde hij, zoo luid, dat de kroonluchter trilde. Laat de paarden zadelen Ik zal ze tegenhouden. Alles kan ik Alles kunnen de Fransche soldaten Gaat heen, en zegt den heeren, d?t ik een volmacht wil, volmacht, om de Pruisen tegen te houden. Ik heb geen kroon meer noodig. Ik ben geen Keizer meer. Ik heb een divisie noodig Ik ben een divisi- orrnair 1" Hij zweeg. Allen waren met stomheid ge slagen en verlamd, alleen de kroonluchter trilde en sidderde. Buiten klonk het gezang van voorbijtrekkende soldaten. Duidelijk hoorde men het commando „halt" van den officier en het plotselinge laarzengestamp. De soldaten maakten front naar het pa leis „Leve de Keizer riepen zij. „Dus, morgen rijden wij uit beval de Keizer, HOOFDSTUK IX. Neen Zij reden den anderen dag niet uit. Nauwelijks hadden de mannen de ka mer verlaten, of de Keizer wist ook reeds, dat men hem niet eens toe zou staan, een divisionnair te worden. Hij gespte zijn degen af en slingerde hem op de tafel. Hij riep zijn dienaar. Hij liet uniform en laar zen weer uittrekken. Hij vond zichzelf be lachelijk. Jongensachtig was zijn élan ge weest, ach het was als een oude droom ge weest, een ijdele droom wie een grooten slag als Keizer verloren had zou nooit een kleine men»' winnen als overste of generaal. Hij zag het in, hij zweeg, toen men hem meedeelde, dat het hom verboden was, de stad te verdedigen. Parijs verwachtte reeds den vijand, hij wist het reeds lang, hoewel zij buiten riepen „Leve de Keizer Pa rijs wachtte hem reeds, den vijand en den koning, en de kreet buiten had geen wer kelijke beteekenis meer, maar een histori sche. Zij klonken als theaterklanken. Zij golden niet meer hem, den levenden Napo leon, maar reeds den doode, den vereeuwig den. Hij had nog slechts afscheid te nemen en dan weg te gaan, ver weg, ergens heen zou de wind hem wel voeren, een vijandige of een genadige. Hij was bereid zich te laten wegvoeren, hij wachtte er zelfs met een be paald verlangen op. Vlug afscheid te ne men, van zijn broeders, van zijn dochter, van zijn vrienden. Alleen het zwaarste af scheid bleef, het afscheid van zijn moeder. Hij bestemde voor dit afscheid de don kerste kamer in het geheele huis, de biblio theek. Zwak en lichtschuw waren reeds langen tijd de oogen zijner moeder. Zij kwam in den vooravond, gesteund door twee hofdames, gevolgd door een bediende van den Keizer, in haar zwarte kleed, zon der eenigen opschik. Toen zij binnenkwam, was het, of de ruimte nog donkerder werd. Zoo groot was zij, zoo sterk, hoewel zij ge steund werd, zoo geweldig, hoewel haar ge zicht smal was, bleek en afgetobd, dat -'ij oogenblikkelijk de geheele ruimte vulde met den donkeren glans harer bedroefde waar digheid. Schaduwen verspreidde zij. 't Was alsof zij niet kwam, om van haar levenden zoon afscheid te nemen, maar om een doode te begraven. Het zachtbruine goud der boeltenruggen rondom aan de wanden ver vloeide, de reeds donkere kamer, waarin de donker-groene gordijnen voor de venste/s dichtgeschoven waren, werd zichtbaar duis terder. Slechts het fcleeke gelaat der moe der schemerde op, slechts haar donkere, groote, zwakke oogen glansden. Zij maakte een enkele handbeweging, de bediende ver dween, de dames volgden. De Keizer zelf ondersteunde zijn moeder. Zij waren niet meer dan vijf passen verwijderd van den breeden, donkergroenen leunstoel, maar hij wenschte, dat deze weg langer en langer zou worden, bij iederen pas bleef hij staan, zwakker nog dan zijn moeder, zijn knieën knikten en zijn arm trilde. Aan zyn rechter arm liep zij, met zijn linker greep hij haar linkerhand en kuste deze, bij iedere schrede. Het was een groote krachtige hand, met lange sterke vingers, met kleine rimpels by de toppen en ontstellend witte nagels, die voortkwamen uit een knokig en gespierd handgewricht, met dikke blauwe aderen op de rugzijde. Hoe vaak had deze hand hem getuchtigd en geliefkoosd en zelfs in de tuchtiging nog geliefkoosd. Een klein kind was hy opnieuw, uitgewischt waren de stormachtige en bloedige jaren van zyn roem en van zijn gewelddadigheid, de aanblik van de moederlijke hand alleen maakte hem klein en jong, nu pas deed hij afstand, ieder oogenblik, waarop hy de hand zijner moeder opnieuw naar zijn lippen bracht. Toen hij haar zacht in den leunstoel drukte, beroerde zijn elleboog een oogen blik haar borst, een weldadige stroom voer door zijn arm, raakte zijn hart, nrj sidderde, het was een warm gevoel, zoo als vroeger, het beven van het kind aan moeders borst. Zij stak ver boven hem uit, hij voelde zich heel klein, hij schcof een itoel dicht bij den leunstoel, maar het was hem, of hy op een klein bankje moest gaan zitten, aan haar voeten. XWordt vervolgd.)]

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1936 | | pagina 9