Vlissingsche Courant
100
PL0UV1ER VOOR UW WARME PANTOFFELS!
DERDE BLAD
De verwekker van de griep.
Brieven uit BeSgië
KUNST
VAN ONZE BOEKENTAFEL.
feuilleton
DE
DAGEN
ftiddL
uur
Van
Irven
22727
HEK»
van de
van
Vrijdag 4 December 1936. No 287
DE DOKTER AAN 'T WOORD.
De griepbacil op de gevoelige plaat
vastgelegd.
Nu nog het middel tegen de kwaal.
door dr. A. VAN RIJN.
Langen tijd heeft de wetenschap gezocht
naar den verwekker van de griep, die
tijdens den wereldoorlog een vreeselyken
rondgang door de wereld maakte, overal
dood en verderf zaaiend en millioenen men-
schenlevens opeischend. Het kwam zelfs
zoover, dat er in Sidney een politieveror
dening werd uitgevaardigd, volgens welke
men niet zonder een verband voor mond en
neus op straat mocht komen.
Doch thans is het prof. Herzberg uit
Dusseldorp gelukt, den verwekker van de
griep zichtbaar te maken en te fotogra
feeren..
De moeilijkheid om ziekteverwekkers
zichtbaar te maken, is vooral hierin, ge
legen, dat ze kleurloos zijn. Het komt er
dus op aan, een kleurstof te vinden, waar
op zij reageeren, zoodat zij hij hun omge
ving in de microfoto afsteken. Met deze
kleurmethode werkte ook Robert Koch
reeds. Een andere moeilijkheid echter is,
dat slechts een deel van de ziekten door
de algemeen bekende en betrekkelijk grco-
te bacteriën veroorzaakt wordt. Een aan
tal ziekten van mensch en dier, zooals
mond- en klauwzeer, pokken, papegaaien
ziekte, kinderverlamming en misschien ook
de gevaarlijke gele koorts, worden door
lichaampjes verwekt, die veel kleiner zijn
dan bacteriën, hoogstens 1/10, soms zelfs
maar 1/100 van. hun grootte hebben, de
zoogenaamde virusbacillen.
Zoo'n virus is ook de oorzaak van de
griep. Men diende dus allereerst in plaats
van de gebruikelijke infusoriënaarde, waar
mee de bacteriën worden uitgefiltreerd,
een veel fijner filtersysteem te vinden, om
de griep-virus te kunnen afzonderen.
Dan was er nog een moeilijkheid. De
virus ontwikkelt zich niet, zooals de bac
teriën, op een goed verwarmden voedings
bodem, doch hij kan slechts in de levende
cel leven en zich voortplanten. Vele virus-
bacillen, zooals die van mond- en klauw
zeer, zijn kleiner dan zekere moleculen, de
kleinste bouwsteenen van een chemische
verbinding. Juist om deze reden meende
men dan ook nog tot voor kort, dat men
niet met levende wezens te doen kon heb
ben.
Virusbacillen kunnen zonder eenig be
zwaar door den wand van een levende cel
heenglippen als door een net met wijde
mazen. In het binnenste van de cel ver
menigvuldigen zij zich zoo sterk, dat ten
slotte de celwand barst, waarna de virus-
bacillen in de gelegenheid zijn, kun vernie
lend werk in de andere cellen van het
lichaam van voren af aan te beginnen.
Wat nu de griep betreft, bij deze ziekte
treedt geregeld een bacil op, die reeds
lang bekend is, doch die op zichzelf vol
komen onschadelijk is gebleken. Kunst
matige infectie met deze bacil heeft steeds
een negatief resultaat. Maar tusschen deze
bacil en de griep-virus moeten betrekkin
gen bestaan-, die d'e wetenschap nog tot
klaarheid moet brengen. Tast de virus
wellicht de bacil aan, waarop deze dan op
haar beurt kwaadaardig wordt en de be
kende ziekteverschijnselen veroorzaakt?
Hoe het ook zij, een feit is het, dat met
do kennis van den verwekker van een
ziekte altijd reeds een belangrijke stap is
gedaan. De verdere bestudeering leidt dan
meestal spoedig tot het vindien van het
gezochte geneesmiddel tegen de kwaal.
Overigens wordt in den laatsten tijd te
gen griep een kininepropylaxe van onge
veer 0.05 gr. per dag zeer aanbevolen,
doch dit is, zooals gezegd, slechts een
voorbehoedmiddel. Uit tropische gewesten
komt nu juist ook het bericht, dat men
daar ontdekt heeft, dat haaielever een
uitstekend en snelwerkend middel tegen
griep is
PIKERINEZUUR.
Pikrinezuur is een zwavelgeel, zwak
giftig, zeer bitter poeder, dat zeer goed
afgesloten bewaard moet worden. Het is
het allerbeste middel tegen brandwonden,
mits deze niet open zijn. Heeft
men zich aan een heet voorwerp gebrand,
dan make men de plek met water vochtig
en strooie er wat pikrinezuur op. De hef
tigste pijn verdwijnt binnen enkele secon
den en er ontstaan geen blaren. Doch zoo-
als gezegdgeen pikrinezuur op open
brandwonden I
Meeting-Ministers. Het ge
val-Londer zeel. In de coupé, met
Maurice Chevalier. De taal in
het leger.
De ministers van den heer Van Zeeland
reizen het land af om in openbare verga
deringen him hoorders de overtuiging bij
te brengen, dat het in België werkelijk
goed gaat. De officieele propaganda, die
aan de collega's van den heer Van Zee
land reeds den bijnaam bezorgd heeft van
„meeting-ministers", acht de regeering
noodzakelijk om de Belgen te genezen van
de manie die hen, in eigen land, alles van
de verkeerde zijde doet zien. Van zekere
politieke zijde wordt die manie nog ver
sterkt dacr het voeden n van waanvoorstel
lingen bij het volk omtrent den alge-
meenen toestand. Het gaat slecht in Bel
gië, beweren deze critici en de regeering
antwoordtHet gaat goed. Er staan geen
arbeiders meer buiten het productie-pro
ces, althans geen arbeiders die werken wil
len en er toe in staat zijn, in de haven
van Antwerpen zijn handen te kort, de ko
lenmijnen zyn verplicht 6000 mijnwerkers
Uit het buitenland te importeeren, de fa
brieken werken dag en nacht, de handel
bloeit en de uitvoer neemt toe Wie
spreekt er nog van crisis?
Deze beweringen van de regeering wor
den inderdaad door de feiten bevestigd en
toch heerscht ontevredenheid in het land.
De werkgevers klagen over de scherpe
buitenlandsche concurrentie die steeds tot
lager pry zen dwingt, de werknemers kla
gen over lage loonen, de boeren ever de
crisismaatregelen van de regeering, de
ouden van dagen over hun gering pensioen,
de jonge lieden over de cumulatie van
ambten door de ouderen, de winkeliers
over de alles verkoopende warenhuizen, de,
herbergiers over het alcoholverbod, hun
klanten over de kleine glaasjes van de
clandestien verkochte jenever, hun vrou
wen over het lang uitblijven hunner man
nen en die allen samen klagen nog eens
over de hooge belastingen die zij moeten
betalen, terwijl in België de belastingen
niet verhoogd werden en zelfs enkele ver
lagingen plaats hadden.
Men gelieve deze klachten echter niet
ernstig te nemen, want de Belgen zelf
lachen er mee, zooals Minister Bovesse
deze week tijdens een propaganda-meeting
zei
De Belgen klagen voor de grap...
Het zware pessimisme is in België dan
ook totaal onbekend, maar de. spotlust
viert er hoogtij, gelijk koning Leopold zelf
spottend getuigde. Toen de koning on
langs in de Engelsche hoofdstad vertoefde
werd hem een Belg aangediend, die reeds
jaren te Londen woonde en gaarne zijn
koning wou spreken.
Waarover heeft hij zich te beklagen?,
vroeg de koning aan zijn dienaar.
Oyer niets sire, hij zegt alleen maar
dat hij Belg is, was het antwoord.
Een Belg die niet klaagt, die be
staat niet, meende de koning, die zijn volk
kent.
Londerzeel, een flinke gemeente nabij
Mechelen, heeft plotseling in België groote
bekendheid verworven. De ambtenaar van
den Burgerlijken Stand en de gemeente
ontvanger, twee lieden van buiten Londer
zeel, zijn er onlangs met oneervol ontslag
weggezonden en daarmee is het nieuws
losgekomen, dat geheel België met een
schaterlach van verrassing vervuld heeft.
Tal van Londerzeelers, die nog gezond en
wel in leven zijn, bestaan „officieel" niet
meer en zijn als „overleden" afgeschreven,
terwijl anderen, die reeds jaren op het
kerkhof begraven liggen, nog als levend
te boek staan en geregeld hun pensioen
ontvingen. Wat er met diait pensioen ge
beurde was het geheim der twee ontslagen
ambtenaren. Tientallen echtparen, waarvan
verschillende reeds kinderen hebben, 25ul-
len officieel moeten hertrouwen, wijl zij
niet als gehuwd ingeschreven zijn. Ook
hun kinderen hebben thans, votor de wet,
geen vader of moeder, gevolg van de ad
ministratieve janboel en erger, der twee
ontslagen ambtenaren.
Elk dezer gevallen van hernieuwde in
schrijving zal 800 francs per persoon kos
ten en wijl dergelijke gevallen niet in de
Belgische wet voorzien zijn zal dat bedrag
ten laste komen van de betrokken ge
meentenaren die officieel nog in leven,
doch in werkelijkheid overleden zijnde, naar
het rijk der dooden moeten worden gead-
ministrateerd, evenals van degenen, die
officieel „dood" zijn doch in werkelijkheid
nog leven, zonder nog te spreken van de
talrijke niet ingeschreven huwelijken en ge
boorten. De Londerzeelers voelen echter
niets voor die onverwachte administratie
kosten en in een der stamineekens van het
door die bureaucratie geteisterde dorp,
waar wij dezer dagen een bezoek brachten,
hoorden wij het volgend dial'oog tusschen
twee slachtoffers, waarvan de een als
„dood" en de ander, braaf huisvader van
zes kinderen, als „ongehuwd" gemeld
was
Awel Stan, ge staat gij ook glad ver
keerd geboekt op 't raadhuis, 'k heb 'k
gehoord da g'as „ongetrouwd" ingeschre
ven staat. Maar mee mij is 't nog wel
straffer, sta 'k ik as „dood" in den boek
en 't kost 800 francsik es om da te doen
veranderen.
En gaat gij betalen Miel?
Ge moet 't nie peinzen Stan, blijf 'k
liever dood, zunne
In de coupé, met Maurice Chevalier, is
niet de titel van een nieuwe succesfilm
met Maurice Chevalier, de beroemde
Fransche filmkomiek, in de hoofdrol. Al
was Maurice in de hoofdrol, men vergat
de film op te nemen, zoodat de scène gra
tis draaide, tot groot genoegen van uw
dienaar, die ze vanuit de coupé mocht
opnemen. Het gebeurde onder de lage
overkapping vam. een Fransch grenssta
tionnetje, op den spoorweg naar Brussel.
Maurice was even uitgestapt „pour se
dégourdir les jambes", om z'n beenen wat
los te maken, zooals hij zei. Maar bij dat
uitstappen botste hij, bij ongeluk, tegen
een juist passeerend stationsbeambte op.
Gevolgeen vloed van woorden die wij
niet in de krant kunnen zetten en ten
slotte een klacht van den beambte bij zijn
chef, tegen den onbekende brutalen reizi
ger, alias Maurice Chevalier. De stations
chef, die juist aan zijn ontbijt zat, sprong
blootshoofds en in zijn hemdsmouwen het
perron op en eischte van Chevalier dat
hij den stationsbeambte zijn excuses zou
aanbieden. De filmkomiek kwam daar niet
van in en antwoordde den stationschef
spottend
Wat? Is u de stationschef? Maakt
dat maar een ander wijs. Een stationschef
heeft een schitterende uniform aan of ten
minste een uniformpet op met gouden
biezen.
Ah, je gelooft me dus niet, wacht
maar 's even, beet de stationschef hem
toeHet geamuseerde publiek wachtte,
Maurice Chevalier ook en de trein even
eens, want de stationschef ging zijn uni
formjas aantrekken. Maar toen hij terug
kwam, uitgedost met alle kenteekenen
zijner waardigheid, zijn uniformjas aan en
zijn pet met gouden biezen op, hoorde hij,
tot zijn groote verwondering, den film
komiek zeggen
Aangenaam meneer de stationschef,
zeer aangenaam met u kennis te mogen
maken. Mijn naam is Maurice Chevalier.
U komt zeker voor dat geval van zooeven?
Ja, ik had woorden met een zeer minder
waardig individu, meneer de stationschef
en ik hoop dat u onverwijld een onderzoek
zult doen instellen naar dien praatjesma
ker, die hier in zijn hemdsmouwen rond
loopt en zich voor stationschef uitgeeft.
De stationschef was zoo verbluft, diat hij
gauw het sein tot vertrek floot, waardoor
Maurice en zijn medereizigers weer in
stapten en het incident was opgelost.
Bij de behandeling van het zeer belang
rijk wetsontwerp tot verlenging van den
diensttijd hebben sommige Kamerleden er
hun verwondering over geuit, dat het ont
werp niets inhield betreffend de aan te
brengen wijzigingen in het taaistatuut van
het leger. De Minister van Defensie heeft
daarop verklaard, dat die wijzigingen het
voorwerp zullen uitmaken van een bijzon
der ontwerp hetwelk de regeering spoedig
zal indienen. Zonder in bijzonderheden te
willen treden nopens de hervormingen wel
ke de regeering voornemens is voor te
stellen, kan zij reeds nu mededeelen dat die
hervormingen inzonderheid zullen omvat
ten De instelling bij de militaire school
van een Vlaamsche en een Fransche af-
deeling. Het onderricht zal derwijze wor
den gegeven dat de toekomstige officieren
grondig de beide landstalen Ieeren. Betref
fend de verlenging van den diensttijd zelf
heeft de Minister verklaard, dat hij zijn
ontwerp niet verder zal wijzigen dan reeds
geschiedde. Als uiterste concessie aan de
critici wordt derhalve voorgesteld
a. In beginsel twaalf maanden diensttijd
voor alle wapenen.
b. Tijdens de jaren 1937, 1938, 1939,
1940 en 1941, die naar schatting een klei
ner contingent miliciens zullen leveren
dan de vorige jaren, bij overgangsmaat
regel te bepalen een verlenging met zes
maanden van den diensttijd. De maande-
lijksche vergoeding van 200 francs, ver
leend aan de miliciens met meer dan
twaalf maanden dienst, zal worden ge
bracht op 300 francs, voor het tijdsbestek
waarmede den termijn van twaalf maanden
overschreden wordt.
NA 65 UUR SLAPELOOSHEID
FR1SSCHER DAN NA 50.
Aan de universiteit van Zuid-Californië
heeft men dezer dagen proeven genomen
met eenige studenten, waarbij vermoeid
heidsverschijnselen bestudeerd werden. De
resultaten daarvan waren niet oninteres
sant. Men hield drie studenten 65 uren lang
wakker. Na het einde van dezen volkomen
slapeloozen tijd was het den studenten mo
gelijk, hun geestelijk werk even goed te
verrichten als daarvoor. Slechts af en toe
bleek het concentratievermogen wat ver
zwakt te zijn. Er ontstonden zekere onder
brekingen, waarin het hun niet mogelijk
was, eenvoudige rekenkundige opgaven op
te lossen.
Bij het experiment ging men op de na
volgende wyze te werk de studenten wer
den van Vrijdag 5.30 uur tot Zondagavond
10.30 uur wakker gehouden. Twee profes
soren en twaalf assistenten waren in de
weer, om er voor te zorgen, dat de slaap de
„proefkonijnen" niet overmande. Om de tien
uren liet men de studenten dan meer dan
100 wiskundige opgaven uitwerken en vele
verschillende kleuren, die men hun een.
oogenblik liet zien, aanduiden. De nauw
keurigheid, waarmede op deze experimen
ten gereageerd werd, veranderde ondanks
de slapeloosheid slechts weinig. Maar er
kwamen, zooals gezegd plotseling toestan
den voor, waarin de studenten niet ver
mochten te zeggen, hoeveel 7 minus 4 is.
In ieder geval hadden zij dan eenigen tijd
noodig, om het antwoord te vinden. Deze
concentratiestoringen vermeerderden, tot
dat de slapeioosheid 50 uren had geduurd.
Merkwaardig genoeg, kwamen zij daarna
minder voor, hoewel men toch zou moeten
aannemen, dat de vermoeidheid grooter ge
worden was.
Uit de resultaten van dit experiment
concludeerden de Amerikaansche psycholo
gen, dat de hersens van de studenten on
danks de ontbrekende slaap in het alge
meen normaal verder functioneerden, en
dat de periodieke storingen tegen den tijd,
dat rust en slaap in het zicht kwamen,
door een bijzonder wilskrachtige inspan
ning der geestelijke krachten tenslotte tot
een zekeren graad overwonnen werden.
Voor leeken lijkt ons een dergelijk expe
riment intusschen niet aanbevelenswaardig.
Het Duitsche tooneek
De leiding van de corporatie voor het
Tooneel in Duitschland heeft dezer dagen
overeenkomstig een mededeeling van
de Frankfurter Zeitung' van 29 November
j.l. bekend gemaakt, dat binnen afzien
bare tijd de bewijsstukken omtrent de af
stamming van alle leden moeten worden
overgelegd. Alle aangeslotenen wordt aan
geraden, een z.g. korte voorouders-pas aan
te schaffen, waarin de benoodigde gegevens
kunnen worden geregistreerd. De gegevens
tot en met de wederzijdsche grootouders
moeten zijn gelegaliseerd.
„Het Moderne Bieden" bil Conract
Bridge. Vijfde Druk, door Mr. F. W.
Goudsmit. Prijs 1.50. Uitgave Van
Holkema en Warendorf, N.V. Amsterdam.
Ruim twee jaar na den 4en druk verscheen
alzoo de 5e. Het werd meer dan tijd, want in
die twee jaren veranderde veel in de moderne
biedtechniek.
Het werd vooral hierom tijd, aangezien om
trent de 2 klaverconventie en het bieden van 2
in de andere kleuren hopelooze verwarring is te
constateeren. Velen passen deze biedingen toe
(van hooren zeggen) zonder dat zij het rechte
ervan begrijpen, hetgeen den onschuldigen
partner tot wanhoop brengt.
Deze biedingen zijn in den 5en druk zeer goed
omschreven, en men schaffe alleen reeis daar
om het boekje aan, waardoor de 1.50 spoedig
is terugverdiend.
Als geheel nieuw is opgenomen het „asking
bid" van Culbertson. Wanneer deze groote pro
feet van zün hoogen troon zulk een gave brengt,
dan moeten ongetwijfeld de volgelingen daar
mede rekening houden, zoodat een boek over
modern bieden zonder „asking bid" niet com
pleet zou zijn.
Echter betreuren wij het zeer, dat Mr. Goud
smit gemeend heeft het „azen toonen" geheel
te moeten laten wegvallen, omdat dit by het
„vraagbod" niet meer thuis hoort.
Dit laatste moge waar zün, doch onder de
goede spelers zijn er zoovelen die wars zijn van
het „vraagbod", dat het voor deze velen ge-
wenscht ware, dat te hunnen genoege het „azen
toonen" tevens ware opgenomen, zooals in de
vroegere uitgaven zoo uitnemend was geschied.
Druk prettig. Inhoud overzichtelijk en vlot
geschreven.
afOSEPH ROTH Geanioriaeer^e vertaling
door Antoon Burgdorffer.
46)
TWEEDE BOEK.
Het leven van Angelina PietrJ,
„Ik moet u om vergiffenis vragen, Ma
jesteit", zei deze droeve mond.
„In geen enkel opzicht, geen enkel op
zicht, waarom, waarvoor riep de Keizer.
„Toch wel", zei de gravin „daarom
hen ik juist gekomen, ik moet u zeggen",
herhaalde zij.
„Wat dan l" zei de Keizer, bijna ongedul
dig. Hij wist wat zjj hem te zeggen had.
Z\j zweeg, geschrokken door zijn onge
duld. Alles had zij zoo precies geweten, nu
waren alle woorden verdwenen en vervlo
gen. Niet eens weenen kon zij.
De Keizer trad op haar toe, legde zacht
beide handen op haar armen, de groote
lichte oogen dicht bij haar gezicht en zei
„U wilde mij zeggen, dat U niet altijd van
mij gehouden hebt. Ik weet het reeds lang.
U hield slechts van Polen, uw vaderland."
„Dat is niet alles zei zij.
„Wat dan
„Ik houd nu van U, Majesteitant
woordde zij en hief het gezicht naar hem
op, trotsch bijna. „Ik houd nü van U, van
U alleen, niet meer van mijn vaderland,
niet meer van den Keizer. Waarheen U ook
gaat, ik zal U volgen 1"
De Keizer deed een stap achteruit. Hij
zweeg een oogenblik, daarop zei hij scherp
en duidelijk, met die stem, waarmee hij ge
wend was tot de soldaten te spreken
„Gaat U heen, gravin Er is weinig ruimte
naast mij. Gaat U heen, als U wilt. Ik zal
U nooit vergeten".
Hij keek haar na, zooals zij wegging,
trotsch en kaarsrecht.
Hij dacht, dat hij te hardvochtig geweest
was. Maar zij was de eenige vrouw, van wie
hij wist, dat zij hem begreep, dat zij hield
van zijn hardvochtigheid. En zij begreep
cok, dat hij niet langer bij haar blijven kon.
Hij luisterde /en. Hij hoorde haar snikken
in de andere kamer, en de troostende stem
van zijn dochter Hortense.
Een geweldig ongeduld greep hem aan,
geen uur meer wilde hij blijven. Hij had zijn
taak volbracht, reeds snelde hij nieuwe ho
rizonten tegemoet. Hij liet zijn broeder ko
men, zijn vrienden Bassano, Flahaut, La-
VEJette. „Ik wil weg riep hij. „Waar ligt
het schip Waar zijn de passen Mag ik
eindelijk Ik wil weg, ik wil weg
„De vijand is gekomen", antwoordde heel
rustig generaal Lavalette. De Pruisen zijn
te Bourget".
„En de Engelschen
„Men heeft er nog geen enkele gezien
antwoordde de generaal.
De Keizer verliet plotseling de kamer.
Stom verbaasd keken de vier mannen el
kaar aan. Eer nog iemand wat zeggen kon
kwam hij reeds weer binnen, met zijn degen,
gelaarsd en gespoord, in de uniform der
gardejagers.
„Ik zal ze tegenhoudèn", schreeuwde hij,
zoo luid, dat de kroonluchter trilde. Laat
de paarden zadelen Ik zal ze tegenhouden.
Alles kan ik Alles kunnen de Fransche
soldaten Gaat heen, en zegt den heeren,
d?t ik een volmacht wil, volmacht, om de
Pruisen tegen te houden. Ik heb geen kroon
meer noodig. Ik ben geen Keizer meer. Ik
heb een divisie noodig Ik ben een divisi-
orrnair 1"
Hij zweeg. Allen waren met stomheid ge
slagen en verlamd, alleen de kroonluchter
trilde en sidderde. Buiten klonk het gezang
van voorbijtrekkende soldaten. Duidelijk
hoorde men het commando „halt" van den
officier en het plotselinge laarzengestamp.
De soldaten maakten front naar het pa
leis „Leve de Keizer riepen zij.
„Dus, morgen rijden wij uit beval de
Keizer,
HOOFDSTUK IX.
Neen Zij reden den anderen dag niet
uit. Nauwelijks hadden de mannen de ka
mer verlaten, of de Keizer wist ook reeds,
dat men hem niet eens toe zou staan, een
divisionnair te worden. Hij gespte zijn
degen af en slingerde hem op de tafel. Hij
riep zijn dienaar. Hij liet uniform en laar
zen weer uittrekken. Hij vond zichzelf be
lachelijk. Jongensachtig was zijn élan ge
weest, ach het was als een oude droom ge
weest, een ijdele droom wie een grooten
slag als Keizer verloren had zou nooit een
kleine men»' winnen als overste of generaal.
Hij zag het in, hij zweeg, toen men hem
meedeelde, dat het hom verboden was, de
stad te verdedigen. Parijs verwachtte reeds
den vijand, hij wist het reeds lang, hoewel
zij buiten riepen „Leve de Keizer Pa
rijs wachtte hem reeds, den vijand en den
koning, en de kreet buiten had geen wer
kelijke beteekenis meer, maar een histori
sche. Zij klonken als theaterklanken. Zij
golden niet meer hem, den levenden Napo
leon, maar reeds den doode, den vereeuwig
den.
Hij had nog slechts afscheid te nemen en
dan weg te gaan, ver weg, ergens heen zou
de wind hem wel voeren, een vijandige of
een genadige. Hij was bereid zich te laten
wegvoeren, hij wachtte er zelfs met een be
paald verlangen op. Vlug afscheid te ne
men, van zijn broeders, van zijn dochter,
van zijn vrienden. Alleen het zwaarste af
scheid bleef, het afscheid van zijn moeder.
Hij bestemde voor dit afscheid de don
kerste kamer in het geheele huis, de biblio
theek. Zwak en lichtschuw waren reeds
langen tijd de oogen zijner moeder. Zij
kwam in den vooravond, gesteund door
twee hofdames, gevolgd door een bediende
van den Keizer, in haar zwarte kleed, zon
der eenigen opschik. Toen zij binnenkwam,
was het, of de ruimte nog donkerder werd.
Zoo groot was zij, zoo sterk, hoewel zij ge
steund werd, zoo geweldig, hoewel haar ge
zicht smal was, bleek en afgetobd, dat -'ij
oogenblikkelijk de geheele ruimte vulde met
den donkeren glans harer bedroefde waar
digheid. Schaduwen verspreidde zij. 't Was
alsof zij niet kwam, om van haar levenden
zoon afscheid te nemen, maar om een doode
te begraven. Het zachtbruine goud der
boeltenruggen rondom aan de wanden ver
vloeide, de reeds donkere kamer, waarin de
donker-groene gordijnen voor de venste/s
dichtgeschoven waren, werd zichtbaar duis
terder. Slechts het fcleeke gelaat der moe
der schemerde op, slechts haar donkere,
groote, zwakke oogen glansden. Zij maakte
een enkele handbeweging, de bediende ver
dween, de dames volgden. De Keizer zelf
ondersteunde zijn moeder. Zij waren niet
meer dan vijf passen verwijderd van den
breeden, donkergroenen leunstoel, maar hij
wenschte, dat deze weg langer en langer
zou worden, bij iederen pas bleef hij staan,
zwakker nog dan zijn moeder, zijn knieën
knikten en zijn arm trilde. Aan zyn rechter
arm liep zij, met zijn linker greep hij haar
linkerhand en kuste deze, bij iedere
schrede. Het was een groote krachtige
hand, met lange sterke vingers, met kleine
rimpels by de toppen en ontstellend witte
nagels, die voortkwamen uit een knokig en
gespierd handgewricht, met dikke blauwe
aderen op de rugzijde. Hoe vaak had deze
hand hem getuchtigd en geliefkoosd en
zelfs in de tuchtiging nog geliefkoosd. Een
klein kind was hy opnieuw, uitgewischt
waren de stormachtige en bloedige jaren
van zyn roem en van zijn gewelddadigheid,
de aanblik van de moederlijke hand alleen
maakte hem klein en jong, nu pas deed hij
afstand, ieder oogenblik, waarop hy de
hand zijner moeder opnieuw naar zijn lippen
bracht. Toen hij haar zacht in den leunstoel
drukte, beroerde zijn elleboog een oogen
blik haar borst, een weldadige stroom
voer door zijn arm, raakte zijn hart, nrj
sidderde, het was een warm gevoel, zoo
als vroeger, het beven van het kind aan
moeders borst. Zij stak ver boven hem uit,
hij voelde zich heel klein, hij schcof een
itoel dicht bij den leunstoel, maar het was
hem, of hy op een klein bankje moest gaan
zitten, aan haar voeten.
XWordt vervolgd.)]