Vlissingsche Courant 100 TWEEDE BLAD GEMEENTEBESTUUR BRIEVEN UIT DE HOFSTAD IS HET HART TE VERVANGEN BINNENLAND HONIG's VERPAKTE VERMICELLI - Bijzonder goed van kwaliteit. DE DAGEN van de van Dinsdag 17 November 1936. No. 272 DIENSTPLICHT. Vrijstelling wegens broederdienst. De Burgemeester van Vlissingen brengt, ingevolge artikel 30 2e lid van het Dienst plichtbesluit ter openbare kennis, dat door den Commissaris der Koningin in Zeeland, •bij besluit van 12 November 1936 A nr. 2600, 3e aid. M.Z., van den dienstplicht Zijn vrijgesteld wegens broederdienst, de ingeschrevenen voor den dienstplicht dezer gemeente, lichting 1938 J. Beenhouwer, H. D. Huesken, H. Holtkamp, A. J. Kui pers, A. G. Lieuwen, M. Meulmeester, P. ti. Meijboom, A. van Poelje, A. W. J. Riet bergen, A. Ventevogel, T. J. Verhoef, W. Weeland. Tegen deze uitspraak kunnen uiterlijk den tienden dag na den dag, waarop de uitspraak ter algemeene kennis is ge bracht in beroep komen de ingeschre vene wien de uitspraak geldt, elk der overi ge voor dezelfde gemeente en voor dezelf de lichting ingeschreven personen of de wettige vertegenwoordiger. Het verzoekschrift, aan de Koningin te richten, moet met redenen zijn omkleed en worden ingediend bij den Burgemeester, waar de persoon, wien de uitspraak geldt, voor den dienstplicht is ingeschreven. De Burgemeester zendt het verzoek schrift aan de Kroon door. Vlissingen, 17 November 1936. De Burgemeester voornoemd, VAN WOELDEREN. Schipbreuk. Ons onderwijs. Het visschersdorp Scheveningen is wel heel zwaar getroffen een ongekend groot aantal slachtoffers is bij de jongste stor men door de zee geëischt. Er heerscht een diepe rouw onder de bevolking. Het be paalt zich niet tot de gezinnen waaraan een lid is ontnomen, maar de druk valt op de geheele groep van de Scheveningsche visschers. Door familiebanden is bijna ge heel Scheveningen aan elkaar verbonden en het familieleven, het onderhouden der betrekkingen is heel sterk onder deze be volking. De gewoonte getrouw treurt ook in de uiterlijke vormen de familie mede. Na een ramp als deze blijven drie, soms zelfs zes weken de gordijnen der woningen waarin de familie der overledenen wonen, geslo ten. Men pleegt ook in de rouwkleeren te gaan maar er is al zooveel rouw in de familie geweest, dat een groot deel nooit anders dan in het zwart gekleed is. Er worden vele nabetrachtingen over de schipbreuken gehouden, maar ach, wat baat het. Niemand weet hoe de omstandig heden geweest zijn. De schepen zijn klein en de golven zijn grootde strijd is altijd ongelijk. Het bedrijf is hachelijk en het is onmogelijk zich te wapenen tegen het ergste. Hoe veel is de toestand al verbe terd sedert de „bommen" uit de vaart zijn verdwenen. Deze waren al spoedig bij een storm een speelbal en toch hoeveel eeuwen heeft men er mee gevaren, zij het dan ook met het noodlottig' verlies van zeer vele mensciienlevens. Meermalen nog zeer onlangs hebben wij de betere schepen zien dobberen tijdens een storm en men staat er verbaasd van, dat zij nog heel huids thuiskomen. Hoeveel te erger moet het zijn, als de orkanen loeien. Met de Scheveningsche bevolking heeft ieder diep medelijdenwij die hier zoo dicht bij hen wonen, beseffen de beteekenis van deze slagen nog te meer en wij staan er verstomd van, dat nog altijd weer jon geren het zeemansleven als een beroep kiezen. Er schijnt van de zee en van dit leven een bekoring uit te gaan, waaraan geen weerstand geboden kan worden. Het is trouwens bij de moderne „sport", de luchtsport al niet anders. Voor jongeren heeft misschien juist djat hachelijke, avontuurlijke de charme, waaraan zij niet weten te ontkomen. Aan den eenen kant is het gelukkig dat' er altijd voor dergelijke beroepen nog gegadigden zijn, óók al om dat er voor alle anderen toch steeds te veel zijn. Sc Nu wij het toch over de jongeren heb ben herinneren wij cns deze week het ver slag gelezen te hebben van de gymnasia en lycea in onze stad. Heel opwekkend was de lectuur daarvan niet. Het aantal klachten is zeer groot. Goede vormen laten te wenschen over er is veel nalatigheid. De resultaten van het onder wijs zijn matig. Men zint in de eerste plaats op middelen om de leerlingen, van wie vaststaat, dat zij ongeschikt zijn voor het onderwijs, zoo spoedig mcgelijk te ver wijderen. Reeds is besloten leerlingen, die zeer slechte resultaten bereiken, zelfs niet voor de tweede maal in een zelfde klasse zullen worden toegelaten. Algemeen is weer de klacht over de ge ringe kennis van de Nederlandsche taal. Waaraan het hierbij toch hapert? Men heeft 'als proef de leerlingen der hoogere klasse van de handels cursussen opgedragen een eenvoudigen sollicitatie-brief te schrij ven. Het resultaat was triest. Een vierde deel was absoluut onvoldoende en het ge middelde cijfer was 5Yz. Natuurlijk is de conclusie uit dit alles, dat het onderwijs niet deugt. De vraag kan ook gesteld worden of de eigenlijke oorzaak niet dieper ligt en wel in het allergebrekkigste spreken van de men- schen. Daarmede toch, met het spreken, wordt de grondslag van de taal bij de kin deren gelegd. Het gehoor-beeld van de taal is onzuiver en het is dus niet te verwon deren dat ze dan ook fout wordt geschre ven. Wil men verbetering dan dient het taai-onderwijs te beginnen met spreek-on- derwijs. De dialecten moeten worden te gengegaan, want zij bederven het goede gehoor van de taal. De zuivere taal en de schrijftaal moeten nu afzonderlijk geleerd worden. Vooral de laatste, die weer op allerlei dwaze wijzen van de gehoortaal afwijkt, mc;et kunstmatig worden inge stampt ènmislukt daardoor. Wij heb ben als regel drie talen in ons land de min of meer dialectische spreektaalde min of meer officieele spreektaal èn de warwinkel van de schrijftaal. Het behoeft dus niet te verwonderen, dat dit misloopt. Men kijkt nu verbaasd over die resultaten met een sollicitatiebrief, maar als men een spreek-proef nam, zou men niets anders vinden. Laat die jongelui eens mon deling den inhoud vertellen van een boek of een film, die zij gelezen of gezien heb ben, dan zult u eens een gestumper hoo- ren Niet alleen wat de taal betreft, maar ook wat den inhoud van hun verhaal aan gaat, zal het droevig zijn. Het is zonder ling in ons land, maar slechts een uiterst klein percentage van de menschen be- heerscht de taal. Het slechte onvoldoende voorbeeld van de ouderen is allerminst be vorderlijk voor de taai-ontwikkeling der jongeren. Wil men de resultaten van het taai-on derwijs verbeteren, dan dient men de jeugd eerst de taal te leeren spreken. Zoolang dit niet in orde is, komt er van de rest niet veel terecht. Het is wel zonderling, dat in het verslag dat wij hierboven ci teerden, van geen enkele opmerking van dien aard voorkomt, terwijl daarop toch al duizendmaal is gewezen. EIBER. DE DOKTER AAN 'T WOORD. LEDEMATEN UIT VOORRAAD LEVERBAAR. DE BEWEEGBABE KUNSTARM JUBILEERT. door dr. W. CARLÊ. Dezer dagen is het honderd jaar geleder., dat de eerste beweegbare kunstarm werd uit gevonden. Aan duizenden menschen, jn het bijzonder aan de tallooze oorlogsverminkten, hebben de kunstmatige ledematen, die steeds meer verbeterd en vervolmaakt werden, nieu wen levensmoed geschonken door hen in staat te stellen, hun beroep weer uit te oefenen. Eens droomden de menschen van een wonderelixer, dat hun de eeuwige jeugd zou verleenen. En al is dit too vermiddel ook niet gevonden, op deze wijze is er toch menige bruikbare likeur ontstaan. Tegen woordig zijn wij, in weerwil van alle vorde ringen op medisch en technisch gebied, wel wat bescheidener geworden. Wij zouden thans al heel blij zijn, als wij een soort van „depot van menschelrjke onderdeelen" tot onze beschikking hadden, waaruit wij voor het vervangen van geschonden ledematen, naar believen zouden kunnen putten. De Kunsthand van Marcus Sergius. Toch zijn kunstledematen geenszins een uitvinding van onzen tijd. Toen de Romein Marcus Sergius in den Punischen oorlog zijn rechterhand verloor, liet hij zich, zoo verhaalt Plinius ons, een ijzeren kunsthand maken. Algemeen bekend is ook de kunst hand van Götz van Berlichingen, die voor dien tijd bijzonder kunstig was vervaar digd. De ridder liet haar volgens zijn eigen aanwijzingen in het jaar 1504 door een wapensmid maken. Het gewricht, en daar mede ook de vingers, kon, natuurlijk door vreemde kracht, mechanisch versteld wor den. De eerste kunstarm daarentegen, die met gebruikmaking van schouder- en romp spieren bewogen kon worden, werd eerst voor honderd jaar uitgevonden, en wel door den Berlijnschen tandarts Ballif Prof. Sauerbruclis groote uitvinding. Intusschen bleef de wetenschap zoeken naar de oplossing van het probleem van de vrij beweegbare hand, dat eerst tijdens den grooten wereldoorlog tot zijn tegenwoordi ge oplossing is gekomen. Het ligt voor de hand, dat de uitvinder hiervan in een van de oorlogvoerende landen gezocht moet worden het is de Duitsche geleerde prof. dr. Sauerbruch, die dit vraagstuk tot een zoo verfijnd nuttige oplossing bracht, als de leek nauwelijks voor mogelijk zou hou den. Hij ging uit van de gedachte, dat de nog aanwezige spierkracht van den overge bleven armstomp benut dient te worden. Voor dit doel worden de spieren aan den binnen- en buitenkant van den arm door boord en het kanaal, dat aldus ontstaat, met huid belegd. In elk van deze kanalen komt dan een ivoren stift, die de kracht van de spieren op de gewrichten en de vingers overbrengt. Daardoor kan de kunstmatige arm gestrekt en gebogen worden, de vingers geopend en gesloten. Velen, wien een arm wordt afgezet, is het daardoor mogelijk geworden, hun vroeger beroep zonder noemenswaardige bezwaren weer op te nemen. Ook het gebruik der maaltijden, dat anders voor invaliden zoo veel moeilijkheden kan opleveren, kan met een beweeglijke kunstarm bijna op normale wijze worden verricht. Met de zg. „Sauer- bruch-hand" is het bijvoorbeeld mogelijk, een gevuld glas te omvatten, naar den mond te brengen en weer neer te zetten. Dat dit niet alleen een beduidende verhoo ging van het lichamelijk prestatievermogen van den invalide beteekent, doch ook diens moreel aanmerkelijk verbetert, behoeft wel geen nader betoog. Gestolen en geleende tanden. Ook de pogingen om zieke of ontbrekende lichaamsdeelen door echte, zij het van le venden of dooden, te vervangen, zijn reeds oud. In het oude Rome sloeg men den slaven de mooiste snijtanden uit, om daar mede het gebit van patriciërs aan te vul len. In de 17 e eeuw was bet in Engeland en Frankrijk algemeen gebruik, dat de rijke menschen goede tanden van de armen kochten. Ook in de jongere litteratuur wordt nog gewag gemaakt van tandtrans- plantaties. Zoo „leende" een veertienjarig meisje haar moe ïer een tand, die toch ver wijderd moest worden, omdat hij buiten de rij stond. Doch ook thans nog blijft het overplanten van tanden een ongewisse on derneming. Ook de pogingen o,m kunsttan den van platina, goud, zilver of porcelein direct in de tandholte te laten vastgroeien, hebben nog geen bevredigende resultaten opgeleverd. Overigens is, den huidigen stand van de tandheelkundige techniek in aanmerking genomen, een dergelijke oplos sing van het probleem ook weinig meer gewenscht, in de moeilijkste gevallen immers kan tegenwoordig een goed en duurzaam kunstgebit geleverd worden. Een kniegewricht wordt ingezet. Met volledig succes daarentegen verricht men tegenwoordig operaties waarbij huid-, vet- en spierweefsels en ook beenderen worden overgeplant. Zoo werd eens om uit de vele geslaagde gevallen slechts een enkel te noemen het laatste gewricht van de pink bij iemand vervangen door het eerste gewricht van den tweeden teen, dat zonder nadeel voor het loopen kon worden weggenomen. Op soortgelijke wijze heeft men ook eens een kniegewricht over geplant. Bij het overplanten van belang rijke organen stuit men echter op biologi sche en technische bezwaren. De prikkeling van de vreemde eiwitstof fen, die door hun vergiftigende uitwerking het samengroeien kunnen beletten, ls het grootst als men met verschillende rassen werkt, het kleinst bij naaste verwanten, in het bijzonder bij broers en zusters. In den laatsten tijd houdt de chirurgie zich vooral bezig met het overplanten van bijnieren, geslachtsklioren, enz. Bij deze soort operaties stijgen de moeilijkheden, naarmate het celweefsel hooger ontwik keld is en rijker aan bloedvaten. Daarom moet de overplanting van organen als nie ren, lever en hart vooralsnog tot de on mogelijkheden worden gerekend. Nederlandsch-Indië. De begrooting voor 1937 ingediend. Bij de Tweede Kamer is ingediend d-> be grooting van Ned.-Indië voor 1937, aan welker toelichting het volgende is ont leend Voor de uitkomsten van het dienstjaar 1936 moet voorloopig nog met een zeer globale schatting worden volstaa- Naar deze schatting, waarbij uiteraard nog geen rekening is gehouden met de recente ge beurtenissen op monetair gebied, zal dit dienstjaar een tekort opleveren van 32.224.000 op den geheelen dienst. Bij de nota's van wijzigingen werden in de oorspronkelijke ontwerpen der begroo ting 1937 eenige veranderingen aange bracht ten g'evolge waarvan de gewone uit gaven en ontvangsten onderscheidenlijk met 83.373 en 6273 werden verhoogd. Hierdoor werd het tekort op den gewonen dienst gebracht op 25.026.159, zoodat het tekort op den geheelen dienst 24.438.801 kwam te bedragen. Vergeleken met de raming voor 1936 vertoont het tekort op den gewonen dienst over 1937 een vermindering met rond 25.3 millioen. Deze niet onbelangrijke verbetering van de budgetaire positie is voornamelijk te danken aan de betere ver wachtingen, die ten aanzien, van de op brengst van sommige middelen kunnen worden gekoesterd. Intusschen is aan de ramingen voor de begrooting haar basis goeddeels ontvallen door de op 27 September jl. ingetreden wijziging In de monetaire politiek. Het zou op zijn minst genomen voorbarig zijn, zicb thans in bespiegelingen te verdiepen om trent den invloed van deze gebeurtenis op de ontwikkeling der Indische financiën. Dat zoowel de inkomsten als de uitgaven omhoog zullen gaan is wel waarschijnlijk, maar omtrent de mate, waarin dit het geval zal zijn en den invloed daarvan op het saldo der begrooting valt nog niets te voorspellen. Voor verdubbeling van het aantal ar beidsinspecteurs op Java is 23.670 uitge trokken, ter tegemoetkoming in de finan- cieele moeilijkheden van de minst draag krachtige categorieën der anders van leer lingen van verschillende onderwijsinrich tingen 900.000. De Zondagsrust van het P.T.T.-personeel. Met betrekking tot de Zondagsrust van hst P.T.T.-personeel, wordt in de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag over de P.T.T.-begrooting het volgende medegedeeld Hoewel een bedrijf als P.T.T. op Zondag niet geheel kan worden stopgezet, is het streven van de leiding van het staatsbe drijf er bij voortduring op gericht, op Zon dag geen andere diensten te doen verrich ten dan die, welke voor het algemeen be lang niet kunnen worden gemist. Nagegaan wordt, in hoeverre indien in verband met het aanstaande huwelijk van de Prinses daartoe andermaal aanleiding bestaat, het mogelijk zal zijn te volstaan met een dienstuitvoering als op Zondag. Onze gezant in Spanje bij Minister Colijn. Onze gezant in Spanje, de heer R. C. T. Roosmale Nepveu, vertoeft op het cogen- blik te 's-Gravenhage en heeft gisteren een bezoek gebracht aan Minister Colijn. Strafzaken en de pers. "Naar aanleiding van de verklaring van den Minister van Justitie in zijn memorie van antwoord. Over bovenstaand onderwerp schrijft de N.R.Crt. De verklaringen van den Minister van Justitie met betrekking tot de zoogenaam de Haagsche zedenzaak hebben ons even weinig bevredigd als die bewindsman is geweest door „de wijze van publicatie" in „de pers". Wij willen hiermede niet bewe ren, dat alle bladen zich in dit geval bin nen de perken hebben gehouden, doch een zoo algemeene beschuldiging kan er niet mee door. Erger is, dat de Minister hier een door hem wel weersproken, doch niet weerlegde beschuldiging van lichtvaardig optreden der politie en justitie tegen de verdachten welk optreden door de recht bank niet is gedekt feitelijk achter een uitval tegen „de pers" tracht te ontzenu wen. De Minster zegt, dat de procureur-gene raal bij het gerechtshof te 's-Gravenhage den Minister o.m. heeft bericht, dat hij, n;>, uitgebreide nasporingen op dit punt, de bewuste berichten in de pers niet van. de politie „afkomstig" acht. Nu is dit alles behalve afdoende. Ook al waren die be richten niet „afkomstig" van de politie, zij kunnen daarom wel dooi- de politie zijn bevestigd. Het is overigens begrijpelijk, dat de eerste bron van dergelijke berichten na het verrichten van inhechtenisnemingen, waaronder die van hooge ambtenaren, niet de politie behoeft te zijn. En ook al zouden die berichten dan niet door de politie uit drukkelijk bevestigd zijn wat intusschen niet gebleken is zij worden dat toch door de inhechtenisnemingen en door een regeeringsbericht, dat een der daarbij be trokkenen in zijn belangrijk ambt is ge schorst. Moeten onder deze omstandighe den, waarvan de verantwoordelijkheid ge- FEUILLETON JOSEPH ROTH Geautoriseerde vertaling door Antoon Burgdorffer. 31) TWEEDE BOEK. Het leven van Angelina Pietri. „Om zeven uur", zei hij, ,,'s avonds na het appèl. De onderofficier van dienst is mijn vriend." Den volgenden avond zag Angelina haar zoon terug. Zijn regiment was gehuisvest in een andere kazerne, gedecimeerd, ver slagen, vernederd, zooals het na de neder laag was teruggekeerd. Twee onderofficie ren van vroeger waren er bij, zij herkenden Angelina ook en het was haar of zij ver trouwde, vriendelijke geesten ontmoette. Zij droegen niet meer den adelaar des keizers, maar de lelies van den koning. Zij waren hiet meer soldaten van den keizer, maar onderdanen des konings. Vol sombere val- sche schaamte was ook de kleine Pascal. Eerst spreidde hij zijn armen uit, liet ze echter dadelijk weer zinken. En toen Ange lina begon te huilen, greep hij haar hand en kuste haar. Hij was bijna zoo groot als zij, wanneer hij zijn sjako op had. Nu ech ter in een plotselingen aanval van hartelijk heid en weemoed, nam hij de sjako af en kwam tot Angelina's schouder. En zij zag zijn dik, rood haar en het was alsof hij zijn moeder had willen bewijzen, dat hij haar zoon was en van niemand anders. Zij huilde nog erger. Zij dacht aan haar kindsheid, haar dwaas en zinloos weggeschonken lichaam, aan den walgelijken Sosthène, aan den toevalligen korporaal, aan den bescha- menden nacht in een droomtoestand in de keizerlijke kamer, aan de zware plooien der portière, aan den vroegen dood haars va ders, aan haar kinderlijke onderzoekingen, voor de'vreemde spiegelsen alles, alles was oneindig treurig, erger nog, nameloos troosteloos en dof. Zij voelde opeens heel scherp, dat al het zinlooze en dwaze, dat haar overkomen was, zich in de genadige schaduw van den grooten keizer had afgespeeld. Zijn schaduw nog had elk zinloos lot verzacht nu was zij weg, zgn genadige, glanzende schaduw. Nu eerst werd 't dwaze „dwaas", het ongeluk gemeen en laag. Zij weende niet meer van ontroering, dat zij haar zoon had teruggevonden, zij weende over een gestorven wereld, aan welker eeuwigheid zij geloofd, had. Niets meer was overgebleven, sedert het vertrek van den keizer. Zij wist opeens heel duidelijk, dat haar liefde voor hem grooter en sterker was dan een gewone liefde. Zij weende niet om haar zoon, maar om de lelies van den koning, die witte vlag der Bourbons, die voor den ingang der ka zerne hing, en om den ondergang van den keizer. Toch hoorde zij wel, wat de kleine haar vertelde zijn vader, de wachtmees ter Sosthène Levadour van het 13e regi ment dragonders was gekomen, om zijn zoon te zoeken. De wachtmeester had ook naar Angelina geïnformeerd hij had ge zegd, dat hij spoedig terugkomen zou. Dit alles raakte haar niet. Zij zei slechts „Ja, hij is je vader Maar ik houd niet van hem Ik kom jou opzoeken. Ik houd van jou, mijn kind Zij zoende zijn rood haar, zijn zomersproetige wangen en zijn blauwe kleine oogen. Op straat greep zij Wokurka's arm. Zij huilde nog steeds. Zij trachtte met den manke gelijken tred te houden en zij voelde het als iets beschamends, dat zjj twee ge zonde beenen had en hij slechts een. Maar toch had zij ook het gevoel, dat zij zwakker stond op haar gezonde beenen dan de man aan haar zijde op zijn eene, en zij greep zijn aim, om op hem te steunen. Zoo liepen zij arm in arm, langen tijd door de stra ten. Zij spraken geen enkel woord dien langen weg. Pas, toen zij voor de deur stonden, bemerkte zij, dat hij iets zeggen wilde. Hij hield haar arm vast. Zg keek tersluiks naar hem op. Het schrale licht van een eenzame lantaarn, de eenige in deze straat, viel op het zorgelijke en magere gezicht van Wokurka. Het was haar alsof zij hem thans voor het eerst zag, alsof het ellendige vlekkerige en onzekere licht der lantaarn zgn trekken had verscherpt en de bezorgdheid, die zijn gelaat uitdrukte. Het werd haar plotseling duidelijk, dat hij reeds lang geen onaange name vreemde meer voor haar was, maar een vertrouwde, rustige kameraad dat hij van haar hield, zooals zij nog nooit van iemand gehouden had en dat hij harent wege lange nachten waakte in zijn nauwen stoel met zijn houten been. Zij boog 't hoofd, „Ik moet u iets zeggen", zei Wokurka zacht. Hij wachtte. Zij zei niets. „Wilt u naar mij luisteren?" vroeg hij en keek haar aan. Zij knikte. „Nou", begon hij weer „nou, ik had zoo gedacht, ik moet u vra gen u vragen of u bij mij blijven wilt?" „Ja", zei zij met heldere stem, die haar zelf verwonderde. „U hebt mij misschien niet begrepen", zei hij „Of u met mij blijven wilt? Met mij?" „Ja", herhaalde zij met dezelfde duidelijke stem. Zij gingen het huis binnen. Zij stak zeif het licht aan in de lantaarn, voor het eerst, sinds zij bij Wokurka woonde. Zij bereidde het eten, in den pot bij den haard. Zij voelde den doordringenden blik van den man en vermeed hem aan te zien. Met grooten angst dacht zij aan den nacht, die naderbij sloop, de liefde, die hij in zich sloot en ontzetting greep haar aan, toen zij dacht aan het houten been van den man, alsof zij nu eerst op de gedachte kwam, dat het geen natuurlijk deel van zijn lichaam was. Zij aten zwijgend en verlegen, zooals alle avonden voorheen, de melksoep met aard appelen, waar Wokurka van hield en die zijn heimwee iets verzachtte. Daarna dron ken zij en zij merkte nu, dat Wokurka den wijn niet uit een gewone flesch schonk, zooals de avonden voorheen, maar uit een kristallen karaf. Ook deze karaf vertoonde een klein glad ovaal, precies in het midden onder de gebogen tuit en midden op haar pompeuzen buik. In het ovaal was keizer Napoleon te zien, in zijn gewone kleeding, een glazen keizer, gekleurd en zelfs bloed rijk van den rooden wijn, een Napoleon van glas en steen en bloed. Naarmate de inhoud der karaf minderde, werd de keizer blee- ker, onwezenlijker en werkelijk glas, en het was Angelina, of zij hem zag sterven, stuk voor stuk van zijn lichaam, het hoofd eerst, dan de schouders, het bovenlichaam, de dijen en tenslotte de laarzen. Zij keek huiverend naar dit ovaal, zij rilde, zij wilde de karaf weer gevuld zien. „Hebt u nog wijn?" vroeg zij. „Een mooie karaf!" „Ja, een prachtstuk", zei Wokurka. „Graaf Chojnichi heeft haar mij gegeven. Wij wa ren in zijn paleis, hijzelf richtte ons af. De keizer kende hem goed. Hij is gesneuveld op denzelfden dag waarop ik mijn been ben kwijtgeraakt. Maar ik heb nog wijn, ik drink uit deze karaf alleen bij bijzondere feesten. En vandaag is het voor ons een bizonder feest, Angelina, nietwaar?" Hij was opgeruimd, bewegelijk, stond snel op, vulde de karaf opnieuw, schonk in. Zijn wangen waren licht gekleurd, zijn oogen helder, en zijn snor leek zichtbaar blonder te worden, alsof er onverwachte, nieuwe blonde stevige haartjes groeiden en de tal rijke vroeg vergrijsde verdrongen. Hij werd spraakzaam, vertelde van veldslagen en kameraden, sprak spottend over het been, dat hij verloren had, zei, dat het eigenlijk nooit had gedeugd, voelde echter juist nu een heftige pijn in de heup en het kleine stompje, dat nog overgebleven was en zweeg plotseling. Hij herinnerde zich niet precies meer, wat hij verteld had, wist niet meer, of Angelina hem geantwoord had, voelde alleen maar als hij haar aan keek, een onuitsprekelijk verlangen naar haar, een verlangen, dat de pijn niet ver doofde, maar nog scheen te verergeren. 'XWordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1936 | | pagina 5