1000
500
300
25
Pyama's
ZATERDAG
7 NOVEMBER
HACCOÜ
No. 264
74e Jaargong
1936-
UitgaveFirma F. VAN DE VELDE Jr., Walstraat 58-60, Vlissingen. Telei. 10. Postrekening 61287
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zondag en algemeen erkende Christelijke Feestdagen
Het Archief van het Vüssingsche Kuipersgilde
gedeeltelijk terecht.
STADS- EN PROV1NCIENIEUWS
Flanellen
249 - 199
D.C.-3 „IBIS
VUS81NGSCHE COURANT
ABONNEMENTSPRIJS: Voor alle gemeenten op Walcheren en waar agentschappen geves
tigd zijn f2.20 per 3 maanden. Franco door het geheele rijk f2.50. Voor België, Duitschland
en Frankrijk f3.40. Voor de overige landen bij wekel. verz. f3.20. Afzonderlijke nrs. 5 cent.
pi
ADVERTENTIEPRIJS: Van 1—5 regels fl.25; iedere regel meer 25 cent, Bij abonnement
speciale prijzen. Reclames 50 ct. p. regel. Kleine advertenties van 1—5 regels 50 ct. ledereregel
meer 10 et. (max. 10 regels). Bij 3 maal plaatsing van 1 —5 regels f 1»—alles bij vooruitbetaling
De abonné's in 't bezit eener
Polis, zijn GRATIS verze
kerd tegen ongelukken voor:
gulden bij levens
lange ongeschikt
heid tot werken.
gulden bij dood
door
een ongeluk.
gulden bij verlies
van een
hand, voet of oog.
gulden bij verlies
van
een duim.
gulden bij verlies
van een
wijsvinger.
gulden bij verlies
van een
anderen vinger.
AANGESLOTEN BIJ HET BUREAU VOOR PUBLICITEITSWAARDE, INGESTELD DOOR DE VEREENIGING „DE NEDERLANDSCHE DAGBLADPERS'*
lid-
L53.
582.
Dit nummer bestaat uit 3 bladen en een Kindercourant. - Eerste Blad
I.
Schenking van ]hr. Mr. AM. Snouck Hutgvonje te 's-Gcavenhage. Het
Museum had reeds een gildebekec van het Vlissingsche kuipersgilde.
Hoe is het geschonken ar chief gedeelte verdwenen De gilden in
het algemeenhun beheerhun einde. Middeleeuwsche gilden
te Vlissingen, hun volgorde in de kerkelijke processie's. De
gilden, de eerste primitieve stadsbrand weer. Uitbreiding
der gilden in 17e en 18e eeuw
Wel een zeer aangename verrassing mag
het genoemd worden, dat dezer dagen door
Jhr. Mr. A. M. Snouck Hurgronje te 's-Graven-
hage aan de gemeente Vlissingen ten ge
schenke werd aangeboden een 18e eeuwsch
eikenhouten kistje met een gedeelte van de
archiefstukken van het Vlissingsche kuipers-
gilde. Het mooi donker eiken kistje zelf draagt
het opschriftDit kisje behoort tot het Kuipers-
gilde.
Indertijd mocht het me gelukken daartoe
in staat gesteld door krachtige financieele hulp
van particulieren een groote verguld-zilve
ren gildebeker aan te koopen op een auctie te
Amsterdam bij Frederik Muller. Deze was ook
van het Vlissingsche kuipersgilde en geda
teerd 1704.
De hoogte ervan is 39,5 c.M., het gewicht
bedraagt §05 Gram, terwijl de zilversterapels
van Vlissingen en een V het stuk waarmerken.
De wapens en namen van de toenmalige dekens
en keurmeesters zijn er sierlijk op gegraveerd,
terwijl op het deksel een beeldje prijkt van
een staanden. man met een bijl gewapend, ter-
"wijl de andere hand een schild vasthoudt met
de wapens van de familie Van Sonsbeeck. In
1704 nl. was Leonardus Sonsbeek overdeken
van het kuipersgilde. Verder prijkt het wapen
van Vlissingen op den beker en zijn verschil
lende kuipersattributen erin gegraveerd. Op
den voet leest men
„Den grooten kuypev kuypt
Can vaste banden buyghen.
Indien hij niet en kuypt
de werelt valt in duyghen."
Nu meene men niet, dat Leonardus Sons
beeck kuiper was, hij was de tfait-d'union, de
verbindingsschakel dus, tusschen de overheid,
de stedelijke magistraat en het gilde. In het al
gemeen zorgde, de overheid er voor, dat één
hunner zitting1 had in het bestuur van het
gilde, zoo werd van overheidswege een oogje
in het zeil gehouden ten opzichte van de ge
dragingen van het gilde, want de gilden be
kleedden een zeer belangrijke positie in de stad,
eigenlijk omvatte het gildewezen den geheelen
neringdoenden stand. Slechts hem liet men tot
het gilde toe, die de „meesterproef" had afge
legd, zijn „meesterstuk" had vervaardigd en
dus na de rangen leerling en gezel ten slotte
gildebroeder werd. Dit „meesterstuk", een
proeve van hun bekwaamheid, werd zeer
streng gekeurd. Werd het goed bevonden, dan
"werd men gildebroeder, m.a.w. hij was een vol
leerd vakman bevonden.
Nieuwsgierig of wil men liever weetgierig
als de mensch is, zal men zich reeds afgevraagd
hebben, hoe een gildepreciosum en zooals in
dit geval een deel van het Vlissingsche kui
persarchief naar den Haag „is verhuisd" om
een gemeenzamen term te bezigen. De zaak is
eenvoudig deze, dat een voorvader van den
tegenwoordigen bezitter overdeken is geweest
van het gildegildebezittingen werden niet
gedeponeerd in een daartoe strekkende be
waarplaats, maar gingen over uit de handen
van den eenen bewindsman in die van den
anderen en toen er een einde kwam aan het
gildewezen, wat in den Franschen tijd het ge
val was, ik kom er nog nader op terug
stoven juist de aanzienlijken naar alle zijden
weg en met hunne bezittingen gingen vaak die
van corporaties mede naar de nieuwe plaats
van vestiging. Zoo is er veel verdwenen, juist
van de gilden en vroeger heb ik reeds uiteen
gezet, wat hier gebleven is en ook heb ik toen
reeds vermeld, dat we van het kuipersgilde
alléén den genoemden beker in ons bezit nu
hadden, zij het dan ook door aankoop.
Wanneer we nu nog weten dat „de Heer Mr.
Wilhem Hurgronje1) op den 4en Mey 1741
tot onzen overdeeken is aangesteld", zooals
het nu ook verkregen „Ordonnantie en am-
pliatieboek" vermeldt, en wel in de plaats van
Mr. Jacob van der Mandere d'Ouwerkerk, die
sinds 21 October 1730 deze functie had bekleed,
dan is het verband tusschen den vriendelijken
gever en het Vlissingsche kuipersgilde duidelijk
genoeg.
Het dagelijksch bestuur der gilden werd uit
geoefend door de dekens, die voor naleving
der voorschriften zorgden en voor het recht
vaardig straffen der overtreders. Aan hen was
ook .het beheer der gelden toevertrouwd, terwijl
wenschelijke veranderingen in de ordonanties
door hen aan de stedelijke overheid werden
voorgesteld, want het stadsbestuur oefende een
soort voogdij uit in dien zin ook, dat de over
heid de dekens benoemde uit een haar aange
boden dubbeltal. De overdeken was voorzitter.
Scherp werd opgetreden tegen hen, die geen lid
van eenig gilde waren en toch een gilde-
ambacht uitoefenden, dit waren „onvryen",
d.w.z. geen recht hebbenden, ook wel „beun
hazen" genoemdtelkens werden nieuwe keu
ren tegen hen gemaakt.
Lijdt onze tijd aan het euvel van teugellooze
concurrentie, het instituut der gilden was toch
wel een al te summier dooden van alle mede
dinging, daarom zou zeker het gildewezen zijn
natuurlijken dood hebben moeten sterven, als
deze niet verhaast was door de Fransche
revolutie. De gilden waren toch geprivile
gieerde instellingen, aan wie het met uitslui
ting van alle andere burgers vergund was een
zeker ambacht, een bijzondere kunst of nering
uit te oefenen. Allerlei beperkende bepalingen
belemmerden het verkrijgen van het meester
schap voor den gewonen handwerksman en
toen de rechten van het volk aan het einde
der 18e eeuw de algemeene belangstelling had
den, was deze, uit de Middeleeuwen overge
bleven, instelling gedoemd te verdwijnen. In
1791 werd bepaald in Frankrijk, dat aan ieder
geoorloofd was, handel, ambacht of nering
naar goeddunken uit te oefenen en 7 jaar later
vond dit in ons land navolging, deze instelling
paste niet meer in het kader der nieuwe denk
beelden. Geen monopolie meer, maar vrije con
currentie, waardoor de energie geprikkeld, het
initiatief gewekt werdiedereen had recht op
het vrije gebruik der gaven, hem door de
natuur geschonken.
Op deze gronden berustte het 53e artikel der
Constitutie van 1798„Bij de aanneming der
staatsregeling worden vervallen verklaard alle
Gilden, Corporatiën of Broederschappen van
Neringen, Ambachten of Fabrieken". Hiermee
was het lot der Gilden beslist.
Den 3en October van dat jaar ontbond de
Vlissingsche Raad alle hier bestaande gilden.
De gildebesturen werden door commissarissen
vervangen, aan wie de liquidatie der gilden
werd toevertrouwd. Wel werden 6 jaar later,
dus in 1804, blijkens de Raadsnotulen de gil
den hier weer erkend de afbraak was te
snel geschied maar het Fransch bewind
maakte hieraan in 1807 een einde.
Na de verdrijving der Franschen vervielen
de door hen ingevoerde regeeringsverordenin-
gen, en het recht van patent, dat nog tot het
einde der 19e eeuw bestaan heeft, was nog
maar een heel flauwe herinnering 'aan het zoo
volkomen in banden leggen der vrije beroepen.
Van het Vlissingsche gildewezen, hier als
elders bloeiend en veelkleurig, zijn slechts
spaarzame overblijfselen in Museum en Archief,
ik wees er reeds vroeger op. Reeds in de eerste
helft der 16e eeuw waren volgens een „Perga-
ment Register", oorspronkelijk berustende in de
stadsarchieven en wel in dat der thesaurie,
hier achttien gilden. Nauwkeurig was in dit
oude perkament beschreven, hoe de volgorde
der gilden was in de drie groote processie's,
die jaarlijks hier ter stede gehouden werden.
(Sacramentsdag 4 Juni, Sint Antonie 17
Januari en Onser Vrouwen 15 Aug.). Wie niet
verhinderd was door ziekte moest op straffe
van een pond was in de processie meegaan,
terwijl elk gilde zijn leden voorzien" moest heb
ben van „nyewe toortsen". Bleef een deken in
gebreke „de keerssen ende tortsen van haren
gilde te doen dragen", dan moest hij vijf
schellingen boete betalen.
Voorop liepen de „Wagènaars"dus de
wagenmakers, „voor hen dragende twee
caerssen". Dan volgden achter hun kaarsdra
gers de „Viscoopers ende Vischdroogers"ook
moesten ze een brandende toorts dragen ,met
een schildeken van 't Gildeteeken daeraen".
Nu kwamen de Bakkers „achter haer keerssen",
ook zij waren verplicht een toorts te dragen
met een schildje. De toortsen nl. gingen aan het
in de processie meegedragen „Sacrament"
vooraf. Dan de Zakkendragershet gilde
van St. Jan, de bierdragers, de smeden, die
geen kaarsen voor zich uit droegen, maar in-
plaats daarvan twee toortsen, behalve de
toorts, die hunnentwege vóór het „Sacrament"
gedragen werd- Gecombineerd waren de kleer
makers, lakensnijders en kousenmakers, die
vóór het „Sacrament" twee toortsen droegen.
Nu volgen de schoenmakers, de timmerlieden
(van huizen en schepen), de schrijnwerkers en
metselaars, doch deze laatste drie zullen te
zamen twee toortsen vóór het Sacrament doèn
dragen. Na hen komen de vleeschhouwers, de
marsseniers2), de tappers, de kuipers, de kar
lieden, de visschers. Ten slotte kwamen de
schuttersgilden, en wel de colveniers, die twee
kaarsen droegen, maar vier toortsen vóór
't Sacrament moesten uitdragen, doch boven
dien moesten zij een zeil, „een bootzeil of-
schoverzeil ten brande" beschikbaar hebben.
Dezelfde verplichtingen hadden ook de Hand
boogschutters en de Kruisboogschutters.
Ieder der gilden voerde een bepaald aantal
brandemmers mede in de processie, het eene
meer, het andere minder. De bakkers waren
verplicht vier brandemmers „brantheemers",
mee te dragen, de zakkendragers zes, de bier
dragers, de smeden en de schoenmakers ieder
drie, de timmerlieden en metselaars twaalf, de
vleeschhouwers twee, de marsseniers acht, de
tappers vier, de kuipers twaalf evenals de kar
lieden. Zoo werden er dus een 70 brand
emmers meegevoerd behalve de zeilen. Dit was
wel een heel practische maatregel bij de bran
dende soortsen en kaarsen, terwijl de meeste
huizen van hout warenin de middeleeuwen
was de leeren brandemmer het eenige brand-
bluschmiddel. De waterputten in de stad met
de brandgangen tusschen de huizen, sinds deze
na 1545 aan elkaar werden gebouwd maakten
met de leeren brandemmer en de natte zeilen
het geheele brandbluschapparaat uit. Zooals
bekend werd de slangbrandspuit eerst in 1672
door Jan van der Heyden uitgevonden.
Het nut van het meenemen in de processie
was tweeledig, behalve voor het afweren van
onmiddellijk brandgevaar, hielp dit kerkelijk
voorschrift tevens de wereldlijke overheid,
doordat de processie deze de gelegenheid gaf
zich ervan te vergewissen of aan de voor
schriften ten opzichte van het in voorraad heb
ben van bluschmateriaal voldaan was, want
aan de gilden was de zorg voor het brand-
wezen opgedragen. Dit wordt bevestigd door
een latere ordonnantie van 1587, dus toen de
tijd der processie's sinds 1572 onherroe
pelijk voorbijwas. In dat jaar namelijk wordt
door Wet en Raad besloten, dat de schutte
rijen en gilden de stad van brandemmers moes
ten voorzien, de oude toestand werd dus
bestendigd maar dat thesauriers gemachtigd
werden om brandladders en brandhaken te
doen vervaardigen. De huizen werden immers
nu meer en meer van steen en hooger. In 1652
werd de overdekens der gilden nog eens na
drukkelijk opgedragen „zooveel brandemmers te
verzorgen als de gilden konden dragen", terwijl
drie jaar later de gilden hunne brandemmers op
het stadhuis moesten bezorgen. De gilden wa
ren dus tevens de eerste brandweer met zeer
primitieve outillage.
Bedroeg het aantal gilden in de eerste helft
der 16e eeuw 18, de schuttersgilden medege-
rekend, in de 18e eeuw was het veel grooter,
we noemen bijv. het St. Nicolaasgilde, omvat
tende allen „die de schaal roeren", nl. kruide
niers, drogisten, verder dat der Makelaars,
der Brandewijnverkoopers, der Zilversmids, der
kaarsmakers, der lijkbidders, der chirurgijns,
der apothekers, dat der Groot-schippers, der
Schuitvoerders, der Brouwers, der Boekver-
koopers, schilders en beeldhouwers, dat der
Pastei-, Banket- en Peperkoekbakkers en ten
slotte dit kon niet uitblijven in den pruiken
tijd het Pruikenmakersgilde.
Waar we van het kuipersgilde alleen sinds
eenige jaren een gildebeker bezaten, maar
verder geen enkel rudiment, zal ik in een vol
gend artikel uiteenzetten, wat o.a. de schenking
uit het familiebezit der Snouck Hurgronje's ons
leert.
H. G. VAN GROL,
Archivaris.
1) Hij was Raad in 1740, schepen met tus-
schenpoozen van 1742—1756 en was de zoon
van den vroegeren burgemeester Isaac Hur
gronje.
2) Koopman, kleinhandelaar, vooral in kra-
merijen of galanterieën, ook wel „merseman"
naar hun mars oorspronkelijkvgl. den fami
lienaam, Maarsman, Marsman en de Maars-
manssteeg in Leiden.
STOOM WASSCHERIJ „ZEELAND'
Langevielesingel D t97,
Teief. 637, Middelburg
Zariel per kilo en per stuk
Hr. Ms. „De Ruyter" opnieuw naar
Vlissingen.
Van 13 tot 16 November a.s.
Hr. Ms. „De Ruyter" de nieuwe kruiser
der Koninklijke Marine, die alom in den
lande groote belangstelling trekt en te
Vlissingen voor het eerst voor het publiek
ter bezichtiging werd gesteld, zal hier ter
stede nogmaals een bezoek brengen.
De kruiser, die bij zijn eerste bezoek door
zeer velen uit geheel Zeeland werd bezich
tigd, komt van 13 tot 16 November a.s.
weer te Vlissingen. Het staat nog niet vast
of ock ditmaal gelegenheid tot bezichtiging
zal worden gegeven. Tenzij hierover nadere
berichten volgen, rekene men hier dus
niet op.
Nutsdepartement Vlissingen.
Dinsdag 10 November a.s. zal de heer
A. A. van Sandick, secretaris van de direc
tie der Rotterdamsche Bankvereeniging te
Rotterdam en voorzitter van het Nutsde
partement Rotterdam, in Grand Hotel
„Britannia" voor de leden van het Nuts
departement Vlissingen een inleiding hou
den over „De beteekenis van het loslaten
van den gouden standaard".
Voor verdere bijzonderheden verwijzen
wij naar de in dit nummer voorkomende
advertentie.
Concert van de Vlissingsche
Orkestvereeniging.
Wie, zooals schrijver dezes, persoonlijk
ondervonden heeft, welk een voldoening het
zelf musiceeren kan schenken, begrijpt van
hoe groote beteekenis het bestaan van een
goed leeken-orkest is.
Harmonie- en fanfareorkesten kent ons
land reeds sinds vele tientallen jaren.
Symphonie-orkesten waarvan de spelers uit
liefhebbers bestaan, dateeren van later tijd
en zijn altijd veel geringer in aantal ge
weest. Maar het is een feit, dat voor de
muziekbeoefenaars die hun instrument
goed beheerschen, het spelen in een
symphonieorkest van ongemeene bekoring
is én een vreugdige voldoening schenkt, die
men moet kennen om haar beteekenis te
kunnen begrijpen.
Ongetwijfeld zal het zelf musiceeren in
orkestverband meestal niet die technische
volmaaktheid kunnen bezitten, als bij be
roepsorkesten het geval is. De leek, die uit
liefde tot de toonkunst een instrument be
speelt, beoefent meestal een beroep, om in
zijn onderhoud te voorzien en kan dus niet
zooveel tijd aan muziekstudie besteden, als
met vaklieden het geval is. Maar het is
dikwijls verrassend, welk een graad van
technische volmaaktheid de echte liefheb
ber op zijn instrument weet te bereiken.
En een handig dirigent kan er dan, door
een verstandige keuze der uit te voeren
werken voor zorgen, dat het orkest muziek
te spelen krijgt die binnen het technisch
kunnen der leden ligt. En gelukkig hebben
tal van componisten fraaie en muzikaal-
belangrijke werken geschreven, die zich by
uitstek leenen om door goed geschoolde
liefhebbers te worden gespeeld en die dan
uitvoerenden èn luisteraars veel schoons
schenken.
A.s. Vrijdag 13 November geeft de Vlis
singsche Orkestvereeniging die dit jaar
werd opgericht, nadat Vlissingen hetgerui-
men tyd zonder een leeken-symphonie-
fleiaeuvfemassen
DCSOT «1CM
Vergadering van de Kamer van Koop
handel. (Tweede Blad).
De regeering heeft Madrid verlaten.
Het kanongebulder in de stad duidelijk
hoorbaar. Buitenland
Het voorloopig verslag over de be
grooting van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen en de memorie van
antwoord inzake de algemeene be
schouwingen over de Rijksbegrooting
1937. (Binnenland).
Wetsontwerp tot wijziging der Lager
Onderwijswet ingediend. (Binnenland).
ZIE VERDER EVENTUEEL
LAATSTE BERICHTEN
St. Jacobsstraat 7.
99
komt Zaterdag en Zondag
NIET naar Vlissingen.
orkest had moeten stellen, een concert irt
het Concertgebouw en wel onder leiding
van den heer Jan Kuiler. Het met zorg sa
mengestelde programma vermeldt werken
van G. F. Handel, W. A. Mozart, Chopin
en Jos. Haydn, terwijl de bekende pianist
Theo van der Pas als solist optreedt.
Dat kan dus een goede muziekavond
worden, die een bezoek alleszins waard is.
Men zie ook de advertentie in dit blad.
„Alhambra"-Theater.
Merijntje Gij zen's jeugd.
Een Koninkrijk voor een Kus.
Weer een geslaagde Nederlandsche film<
Weer een groote film naar een zeer popu
lair geworden boek. Want voorzeker niet
minder gelezen dan „Rubber", dat geogra
fisch wijder horizon ontsluit dan het zoo
bekende werk vol Brabantsche sfeer van
A. M. de Jong, is de roman „Merijntje
Grjzen's jeugd".
Onwillekeurig deden, daar de twee zoo
opmerkelijk goed getroffen films hier ter
stede kort na elkaar volgen, de ruige oer
kracht en het oer-sentiment voor de aarde
en haar leven van den strooper, de „Kruik",
die zoo verrassend gevoeld en ten volle uit
vertolkt wordt door den tooneelspeler Piet
Bron, ons denken aan de pioniers-eigen
schappen en -instincten van Heesters, wien
het lot echter werk en ruimte gaf zich uit
te vieren, ingelijfd daardoor in het sobere
en volhardende legioen van de „forgotten
men", zonder welker ontbering, arbeid en
uithouding een wereldrijk of samenleving
in feite de hechte basis mist.
Een even groote eenzaamheid als van de
groote menschen uit de Indische film, wel-