Vlissingsetie Courant PLOUVIER HEEFT DE SCHOENEN TWEEDE BLAD ALS DE HOP BLOEIT BINNENLAND FEUILLETON van de van Dinsdag 14 Mei 1935. No. 113. DE DOKTER AAN 'T WOORD. DE WERKING VAN ALCOHOL. Het menschelijk lichaam als jeneverstokerij. Alcohol belager der hersenf ancles, door dr. A. VAN RIJN. ïn het bloed, uit het lijk van iemand, die een doodelijke dosis alcohol tot zich heeft genomen, treft men ongeveer 0.33 alco hol aan, dus 3.3 gram ep een liter bloed en in het geheele lichaam ca. 21 gram hiervan bevat de lever 0.21 de hersenen het hoogste percentage, nL 0.47 De doodelijke dosis. Het blijkt dus, dat de alcohol zich tame lijk gelijkmatig door het lichaam verdeelt. Hieruit kan men de voor het menschelijke lichaam doodelijke dosis alcohol berekenen, die bij 40 K.G. gewicht der weeke deelen op 130 gram komt, d.z. ongeveer 8 glazen cognac. Desondanks sterft men niet, als men 8 glazen cognac achter elkaar drinkt Hoe komt dit Verreweg het grootste deel van den opgenomen alcohol wordt verbrand, d.w.z. in chemische bestanddeelen omgezet en om daaraan te sterven moet men veel meer dan 8 glazen cognac achter elkaar drinken. De menschelijke jeneverstokery. Het gif „alcohol" is namelijk een natuur lijk bestanddeel van ons organisme, dat voortdurend gevormd wordt als nevenpro duct bijde omzetting der koolhydraten in het stofwisselingsproces en zelfs de meest abstinente geheelonthouder kan niet belet ten, dat hij zelfs op het nuchterste oogen- blik van den dag, des morgens bij het ont waken 0.002 alcohol in zijn bloed heeft. Het lichaam produceert en vernietigt dus dagelijks regelmatig alcohol. Men kan nu dit vermogen, om alcohol om te zetten, door training opvoeren, zoodat men in staat is, steeds grootere hoeveelheden van deze stof chemisch te vernietigen, men noemt dit zich er aan gewennen. Hieruit is het te ver klaren, dat ongeoefenden reeds dronken worden van hoeveelheden alcohol waarvan een geoefend drinker nauwelijks eenigen invloed ondervindt. De „werkzaamheid" van alcohol. Hoe lang duurt nu de „werkzaamheid" van alcohol, d.w.z. hoeveel tijd heeft het lichaam noodig om den alcohol te vernieti gen Proefnemingen hebben aangetoond, dat hiervoor bij inneming van een „werk zame" dosis 6 tot 8 uur noodig zijn. Wat gebeurt er gedurende dezen tijd, d.w.z. waarop berust eigenlijk subjectief de aan trekkelijkheid en objectief de physiologi- sche werking van deze door alle tijden heen over de geheele wereld verbreide stof. Alcohol de vaïsche raadsman. Gifstoffen plegen zich voornamelijk in de organen af te zonderen, waarop zij van in werking zijn, de alcohol is dus een hersen- gif, want in de hersenen bevond zich blij kens de onderzoekingen het grootste per centage alcohol bij de door deze stof ver giftigde personen. Door bepaalde experi menten kan men gemakkelijk aantoonen, wat de alcohol nu eigenlijk met onze herse nen, resp. met onze geesteskrachten uit voert. Wy zien dan, dat. hij verlammend werkt op onze geestelijke remapparatuur. Hij verandert onzen wil, door te maken, dat deze ons verkeerd inlichc over ons prestatievermogen. Terwijl namelijk in nor male omstandigheden onze wil er voor zorgt, dat wij bij spierarbeid niet al onze krachten uitputten, verspillen wij, als wij onder den invloed van alcohol zijn, ook onze laatste reserves. Op geestelijk gebied over gedragen, beteekent deze opheffing van ons remvermogen, door den alcohol, dat wij mededeelzaam worden, behoefte aan toena dering gevoelen, al te goed van vertrouwen en vol overdreven ondernemingslust wor den. De alcohol verhoogt het gevoel van eigenwaarde en leidt tot zelfoverschatting. Fata morgana. Alle zoogenaamde genotgifstoffen werken op de hersenen in, zijn zenuwgiffen, wat zich laat begrijpen, als men bedenkt, dat zij juist daarom zoo geliefd zijn, wijl zij ons kunstmatig ons bestaan mooier doen voor komen dan het in werkelijkheid is, ons dus een- soort fata morgana voorspiegelen of met andere woorden op het geestelijke inwerken, dat in de hersenen geconcen treerd is. En hierin bestaat het buitenge woon groote gevaar van deze leugenachtige voorlichting. De Koningin en de Prinses naar Brussel vertrokken. De Koningin en Prinses Juliana met ge volg zijn gisteravond ruim 6 uur per auto op het Stationsplein te Utrecht aangeko men. Reeds geruimen tijd tevoren had zich voor het station een groote menigte verzameld en luide hoera's weerklonken toen de twee auto's de eerste met de Koningin en de Prinses en de tweede met het gevolg het plein opreden, voorafgegaan door de motor politie. De Koningin en de Prinses stapten dade lijk in het gereedstaande salonrijtuig, staan de langs het eerste perron vlak voor de wachtkamer. Het op het perron samengestroomde pu bliek begroette de Koninklijke personen met groote geestdrift en zong het Wilhelmus. De Koningin en de Prinses vertoonden zich voortdurend voor de ramen van het rijtuig. Om 6.22 vertrok de trein. De nacht zou worden doorgebracht te Riel in het salonrij tuig. Vanochtend zouden de Koningin en Prinses per auto doorgaan naar Brussel. Van de Spoorwegen waren bij het vertrek van den trein aanwezig de heeren ir. Pos thumus Meyer, afdeelingschef by den dienst der exploitatie, en Admiraal, stationschef. De overgang van minister Marchant tot de katholieke kerk. Naar aanleiding van het bericht, dat mi nister "Marchant tot de""Katholieke" Kerk is~ overgegaan, heeft het Haagsch Corr. Bu reau zich tot den minister gewend met het verzoek, eenige nadere inlichtingen te ver schaffen. Het meldt hierover „Wij troffen den minister aan in zijn wo ning aan de Corn. Jolstraat. Toen wij den minister vroegen, of hij aan ons verzoek, om nadere mededeelingen over het verras sende bericht, kon voldoen, zeide hij glim lachend Verrassend Zegt u maar gerust, dat het een bom is, die springen zaL Mijn communiqué is echter duidelijk en voorloo- pig heb ik geen behoefte, hier iets aan toe te voegen." Voorts deelt bovengenoemd Corr. bureau nog mede, dat de stap, waartoe mr. Mar chant is overgegaan, het gevolg is van een ontwikkelingsproces, dat niet onlangs tot uiting is gekomen, doch dat zich eerder in den loop van jaren voltrokken heeft. De overgang van minister Marchant tot het katholieke geloof zou, reeds in het vorige jaar hebben plaats gehad. Minister Mar chant zou zich op het standpunt hebben ge steld, dat hij over deze aangelegenheid eerst dan zou spreken, wanneer zijn gewe ten hem tot spreken zou dwingen. Hy zou deze gedragslijn gekozen hebben om het Kabinet in dezen toch reeds zoo moeilijken tijd nieuwe zorgen te besparen. Ook voor de ambtenaren uit zijn onmid dellijke omgeving van zijn departement was de mededeeling van minister Marchant's overgang een volkomen verrassing. Wij hebben, zoo deelt genoemd Corr.-bu- reau verder mee, gistermiddag een kort te lefonisch onderhoud gehad met mr. A. M. Joekes, den voorzitter van de Vrijzinnig- democratische Tweede Kamerfractie. Mr. Joekes, die nog geen bericht had ont vangen van de uittreding van mr. Marchant uit den Bond, wenschte zijn oordeel nog op te schorten, doch kon wel verklaren, dat mr. Marchant hieraan terecht de consequen tie heeft verbonden, dat hij onder deze om standigheden niet het ambt van minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen kon blijven vervullen. Naar wij vernemen, heeft mr. Marchant van zyn overgang naar de Katholieke Kerk mededeeling gedaan in de 'jongste vergade ring van den Ministerraad. Mr. Hendrik Pieter Marchant werd den 12en Februari 1869 te Deventer geboren. Hij bezocht aldaar het gymnasium en ging daarna in Leiden rechten studeeren. In 1894 promoveerde hij op een proefschrift „Be grip en gevolg van beleediging naar Bur gerlijk Recht" en vestigde zich toen als advocaat in zijn geboortestad. Daar speelde hij al spoedig een rol In de plaatselijke po litiek, werd binnen twee jaar in den ge meenteraad gekozen en in 1899 tot wethou der benoemd. Het volgende jaar vaardigde het district Deventer hem af naar de Twee de Kamer en sindsdien heeft hij onafgebro ken in het parlement zitting gehad. In 1901 werd te Utrecht de Vrijzinnig- Democratische Bond opgericht, waarvan ook de heer Marchant lid werd en welker beginselen hij in de Kamer voorstond. In het bijzonder trad hij op als militair spe cialist van zijn partij, hoewel hij zelf geen militaire carrière achter den rug had. Zoo zou hij een heel moeilijken strijd gehad hebben tegen de militaire deskundigen der andere partijen, die dat wèl hadden, ware hij niet een man geweest die zich voortref felijk in een onderwerp wist in te werken en die een uitermate knap debater was. Het is moeilijk hem te vangen, want hy is glad en handig en weet zijn argumenten duide lijk uiteen te zetten. In 1917 werd mr. Marchant als opvolger van den overleden dr. Dirk Bos tot voor zatter van de Kamerfractie gekozen. Het is de heer Marchant geweest, die algemeen kiesrecht voorstond en daarvoor steeds op de bres stond aan zijn onver moeid streven is het te danken dat de vrouw in 1918 ook actief kiesrecht werd verleend. Eenige jaren later vestigde de - heer -Marchant de aandacht - opnieuw, op zich door zijn strijd tegen artikel 40 van het Bezoldigingsbesluit. Toen in November 1925 het kabinet Colijn ontslag aanbood en de coalitie uit eenviel tengevolge van het aannemen van het amendementKersten betreffende de opheffing van het gezantschap bij het Vati- caan, werd mr. Marchant belast met de vorming van een nieuw ministerie. Hij slaagde daarin toen echter niet, omdat zijn plan voor een vrrjzinnig-democratische-soc. üemocratische-katholieke regeering niet door de katholieken kon worden aanvaard. Na verschillende mislukte pogingen geluk te het jhr. De Geer een extraparlementair kabinet samen te stellen. De heer Marchant, die kort na zijn ver kiezing tot Kamerlid in Den Haag kwam te wonen, oefende er de advocatuur uit. Bovendien was hij sedert 1923 lid van den gemeenteraad. In 1931 werd' hij, na loting met professor Van der Bilt, benoemd tot wethouder van onderwijs als opvolger van dr. Van der Meulen en in deze functie heeft hij zich doen kennen als een man die met vaste hand bezuinigingen wist door te voe ren. Dit kwam hem bij de verkiezingen in 1933 op het verlies van een groot aantal Haagsche stemmen te staan. Diezelfde verkiezingen brachten het kabi netColijn aan het bewind, waarin mr. Marchant optrad als minister van onder wijs, kunsten en wetenschappen. Hij nam prof. Van Poelje, die hem in Den Haag trouw ter zijde had gestaan als chef van de afdeeling onderwijs, mee naar zijn depar tement, welks leiding hij thans zal neer leggen. Zijn ministerschap heeft vooral de aandacht getrokken door de vermaard ge worden „examen-spelling". Tegenover een verslaggever van „de Te legraaf", die den minister vroeg, of zijn besluit ook inhield, dat hij lid wordt van de R. Kath. Staatspartij, antwoordde deze, dat dit niet onmogelijk is, doch dat hij daarover nog geen beslissing genomen heeft. De minister zeide, dat dit de toe komst betreft en „die ligt in den schoot der goden verborgen". Het blad heeft den minister voorts ge vraagd of zijn besluit beteekende, dat hij zich uit het politieke leven terugtrekt. De minister antwoordde daarop ontkennend met deze bewoordingen „Neen, zwijgend door het leven gaan ligt niet in mijn aard." Het „Handelsblad" schrijft In ons land, waar de godsdienst een fac tor van beteekenis in de politieke constella tie is, kan de overgang naar het Katholi cisme door een minister, die gedurende zijn gansche staatkundige loopbaan bovenal op de bres heeft gestaan als vrijzinnige, ter nauwernood een aangelegenheid heeten, die alleen de particuliere godsdienstige opvat ting van den persoon in kwestie betreft. Vooral wanneer de overgang plaats vindt naar een geloof, dat gelijk met den R. K. godsdienst het geval is, in den regel nauw verbonden is met een bepaalde staatkundi ge partij. Aan een dergelijke ontwikkeling kan dus een belangrijke staatkundige kant vastzitten. Het blad acht het voor de hand liggend, dat mr. Marchant, die „als vrijzinnig-demo praat" in het ministerie was opgenomen, zijn ontslag heeft ingediend. Zijn partij heeft zich met zijn ministerschap „princi pieel accoord verklaard". Het ware dus ook tegenover de partij niet juist, indien mr. Marchant, thans ge wezen vrijzinnig-democraat, zonder meer de portefeuille bleef beheeren, die hij in 1933 aanvaardde, nadat zijn toenmalige geest verwanten hem hiertoe zyn vertrouwen ge schonken hadden. Overigens zij hier nog terloops opgemerkt, dat juist als leider van hel departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen* een Katholiek allicht an ders tegenover onderwijskwesties, met na me wat betreft de verhouding tusschen openbaar en bijzonder onderwys, zal staan dan een bewindsman, bij wien de vrijz.- dem. beginselen bovenal richtsnoer voor zijn opvattingen daaromtrent waren. Het „Handelsblad" acht het „waarschijn lijk", dat het kabinet aan de Koningin zal adviseeren, voor de plaats van mr. Mar chant een man te zoeken, „die de vrijzin nig-democratische beginselen is toege daan." Minder positief laat zich „De Avondpost" uitEen andere vraag is echter of de Ko ningin het ontslag zal aanvaarden. Het Hoofd van Staat ziet zich hier ongetwijfeld voor een moeilijke beslissing geplaatst, waarbij uiteraard de minister-president als formateur van het kabinet zijn advies zal hebben uit te brengen." „De Maasbode" geeft dit zeer merkwaar dig oordeel Dat minister Marchant uit zyn stap de consequentie trok, ontslag te vragen, pleit voor zijn fijn gevoel en zijn inzicht. Of Hare Majesteit het gevraagde ontslag zal ver- leenen Uit den overgang van den bewindsman naar de Katholieke Kerk behoeft het ver- leenen van het ontslag niet even consequent te volgen als de aanvrage daarvan. Het moment, terstond na de indiening van het bezuinigingsontwerp, waarin „Ondn^ijs** een ruim aandeel had, dat scherp z&i' wor den aangevochten, valt wel zeer ongelegen! De parlementaire correspondent van „d« Tel." meldt dat de vrijzinnig-democraten aanspraak blijven maken op de portefeuille welke open kwam te vallen door de ont slag-aanvrage van minister Marchant. Prof. Slotemaker de Bruine zal waar schijnlijk worden belast met de portefeuille van onderwijs ad interim. Verlaging der huren van woningwet woningen. De minister van sociale zaken heeft bij schrijven van 7 December 1934 aan de ge meentebesturen medegedeeld, dat de regee ring ter bereiking van de noodige verlaging van de huren van woningwetwoningen ook den totalen looptijd der voorschotten, welke het rijk heeft verleend, wilde verlengen van 50 tot 75 jaren. Nader is den minister ge bleken, dat hiertegen in den kring der ge meentebesturen zelf overwegend bezwaar gerezen is. Dit heeft aanleiding gegeven tofc nadere overweging van dezen maatregel, welke geleid heeft tot terugneming daar van. De minister deelt thans mede, dat het daarop betrekking hebbend deel van be doelde circulaire als vervallen moet worden beschouwd. Om toch de noodige huurverla- ging te bereiken, voor zoover men daartoe nog niet door de verlaging van de rente op 4 is kunnen komen, is de regeering als regel bereid de bijdragen te verhoogen of een nieuwe bijdrage toe te kennen, waarbij de gemeente 1/3 van de verhooging of de nieuwe bijdrage zal moeten voegen. Deze bijzondere verhooging of bijzondere bijdrage zal ieder jaar vóór 1 Maart opnieuw moeten worden vastgesteld. De reeds ingekomen huurverlagingsvoor- stellen, voor zoover die mede gegrond zyn. op verlenging van den annuïteitsduur, zullen door den directeur-generaal van de volksge zondheid thans spoedig onderzocht worden, waarna zijnerzijds een nader voorstel zal worden gedaan. De aanvallen op den gulden. De heer Wijnkoop heeft aan den minister van financiën de volgende vragen gesteld I Heeft de regeering harerzijds nota geno men van de evenals voor eenige jaren zoo ook thans telkens hardnekkig en tenden tieus terugkeerende pogingen van bepaalde groepen in binnen- en buitenland om door middel van beurs-manoeuvres en daarmee verwante bewegingen plotseling een zoo da nige n toestand ook op de geldmarkt, te ver wekken, waardoor vooral ten nadeel© van loonarbeiders, spaarders en gepension- neerden de gulden zou kunnen worden gedevalueerd Is de minister bereid tegen deze telkens weerkeerende speculanten en beursjobbers en hun ondersteuners zijnerzyds directe maatregelen te nemen op bank- en (of) beurs-gebied, roodat hun dit noodlottige werk voor het vervolg belet, althans be lemmerd kan worden? Zoo ja, welke maatregelen denkt de re geering ten deze te nemen De werkloosheid. De directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbe middeling deelt mede, dat de werkloosheid onder de 554.500 leden van ingevolge het Werkloosheidsbesluit 1917 gesubsidieerde vereenigingen in de week 22 t.m. 27 April 1935 heeft bedragen 27.2 pet., di. 0.8 min der dan in de vorige verslagweek 8 t.m. 13 April 1935), toen de werkloosheid 28.0 pet. bedroeg. In de overeenkomstige week van de jaren 1934 en 1933 was de werkloosheid onder scheidenlijk 23.5 en 26.1 pet. Bij 1064 organen der openbare arbeidsbe middeling stonden op 27 April 1935 in to taal 385660 werkzoekenden ingeschreven; Naar het Engelsch. (Nadruk verboden.) 14) „Is er iemand naar den veearts ge gaan?" „Niet dat ik weet, sir." „Wat zyn jullie toch uilskuikens Daar nu zeker met je allen om het a-me heen, terwyl niemand er aan denkt, om naar dokter Parson te gaan." „Maar u had immers bij een vorige gele genheid gezegd, dat u dien niet meer heb ben wilde? En er is geen andere veearts in de buurt." „In ieder geval toch beter hèm er by ge baald dan in het geheel geen Maar ik zal er zelf wel even bijkomen." In zijn opgewondenheid vergat de Squire de sleutels en volgde Phillips naar den stal. Mrs. Chetwyn wachtte, tot het geluid van de vertrekkende voetstappen niet lan ger werd gehoord én het harde dichtslaan van de deur bewees, dat de Squire het huls verlaten had en toen duwde zij de deur open cn trad, trillende van nieuwsgierig heid, het vertrek binnen zoo'n goede ge legenheid om het collier eens nauwkeurig te bezien zou zich niet gauw weer voor doen. Tot haar teleurstelling echter werd ZU gewaar, dat het étui, waarin de ketting lag, was afgesloten. Ze kende den sleutel niet en durfde er niet den tijd afnemen, om dien te zoeken in den bos. „Hoe vervelend zei ze in zichzelve en toen viel haar oog op een marokijn-leeren étuitje, langwerpig van vorm met de initia len „G. V." op den achtergrond ze her kende dit doosje onmiddellijk. Het bevatte een medaillon met het portret van de over leden echtgenoote van den Squire en een haarlok. Het had behoord aan zijn dochter, die het gedurende haar laatste ziekte steeds gedragen had. Mrs. Chetwyn had het eigen handig weer bij den Squire gebrachtnu zij het daar wéér had, kwam er ineens een groot verlangen in haar, om het portret te zien. Zij nam het medaillon uit het étui, sloot dit weer en zette het zoo lang op den schoorsteenmantel, waarna zij, met beven de vingers, het medaillon trachtte te ope nen. Doordat de sluiting in zoolang niet was gebruikt, leek dit wel als dichtgemet seld, maar eindelijk lukte het haar toch en aanschouwde zij het gelaat van haar vroe gere mededingster, dat haar aanstaarde als met een uitdagend „Jy bent oud en leelijk géworden, maar ik zal altrjd jong en schoon zijn tegenover hem. Het is beter, om jong te sterven en de liefde van een man genoten te hebben, dan om nog te moeten leven, zooals jij nu!" Haastig wilde ze het medaillon in het étui terugleggen, toen ze de voetstappen van den Squire op het terras hoorde. Ze had juist den tijd om de safe af te sluiten en in de hall te vluchten, eer hij door de glazen tuindeur binnentrad. Ze ging naar den salon en liet zich daar in. een stoel vallen met bonzend hart. Wat was zij daar aan een gevaar ont snapt Hij zou het haar nooit vergeven hebben, als hij haar daar had bezig gevon den met de safe, en dan zou hy zeker haar zonden bezocht hebben aan Jim „Wat zal ik nu met het medaillon doen?" vroeg ze zich af. „Het is misschien moge lijk, dat ik nog eens in de gelegenheid kom, het in de safe terug te zetten. De sluiting klemt zóó, dat hij het zeker niet dikwijls opendoet In afwachting van zulk een gun stige lotsbeschikking zal ik het ding du3 zoo lang behoudenO, wat voel ik mij ellendig Met moeite rees zij op uit haar stoel en moest zich aan de leuning vasthouden, zóó duizelig was zij. Ze bereikte echter de eet kamer, wist, dat daar op het buffet een karaf met ouden, Franschen brandewijn stond, schonk wat in een glas met water en dronk dat achter elkaar uit. Dit bracht weer kleur op haar wangen en binnen een paar minuten was zy in staat, naar haar eigen kamer te gaan. Nadat ze het medaillon in de geheime lade van haar schrijftafel had geborgen, ging ze op de rustbank liggen en viel in diepen slaap, waaruit zij eerst ontwaakte door de bel voor de lunch. Toen zij opstond, zag ze er nog heel el lendig uit, maar ze wist, dat Helen en Loren op de hop-velden zouden lunchen dus dat er niemand zou wezen, die op haar uiterlijk lette, want de Squire was zoo als ze wel verwachtte geheel vervuld van zijn Grijze. Gelukkig kwam de veearts nog eer het maal afgeloopen was, en, zoodra de Squire veilig in den stal aan het beraadslagen was, ging zij weer naar zijn kamer, maar het paneel was reeds vóór de safe gescho ven, zoodat ze het medaillon niet kon terug leggen. Ze hoopte nu maar, dat hij het ver lies niet ontdekken zou, HOOFDSTUK VHI. Het was in de hoptuinen zeer warm, want de zon scheen met een kracht of het Juli in plaats van September was. Aan den eenen kant van de plantage hingen de hopbellen nog in volle gratie over de staken, maar in het deel, waar de pluk kers bezig waren, was in het geheel geen schaduw, daar de stokken hier weggeno men waren en de ranken op den grond la gen. Zelfs de oud-plukkers verklaarden, dat ze in dit seizoen nooit zulk een hitte had den meegemaakt, maar nieuwelingen, zoo als de meisjes Terriss, waren met recht de wanhoop nabij. Toen May te voorschijn was gekomen met haar plan, om ook wat geld te willen verdienen met hopplukken, had haar vader dit eerst als een grapje beschouwd. Maar toen hij zag, dat het haar volkomen ernst was, nad hij zijn toestemming gegeven, dat zij ook een mand voor haar rekening zouden nemen, te meer daar hij zelve niets liever verlangde dan den oogst zoo gauw mogelijk binnen te krygen, terwyl het nog zulk mooi droog weer was. „Nu, ga je ganghad hij eindelijk ge zegd. „Maar eer er een week om is, zal je er al lang genoeg van hebben, of ik moet my al zeer vergissen. Het is heel wat an ders, om een paar uur mee te doen voor de aardigheid, maarEnfin, we zullen zien De uitwerking van deze bewering was natuurlijk, dat de meisjes er meer dan ooit haar eer in stelden, om de taak te doen van de gewone pluksters. Den eersten dag vonden zij het heerlijk toen was het ook nog niet zoo warm het werk had het bekoorlijke van de nieuwheid voor haar en dan ontdekten ze verschei dene oude kennissen onder de plukkers de baby van een jaar geleden was een flink kereltje geworden, dat parmantig rond stapte en zich zeker al verbeeldde, dat hij ook meehielp er was een nieuwe baby, die den heelen dag in een houten loods lag, bij wyze van wieg, enz. enz. Toen vader haar na afloop eenigszins sarcastisch vroeg, hoe het haar bevallen wan, verklaarden ze eenstemmig „Uitste kend Het smaakt naar meer Maar op den tweeden dag leek het haar al minder aardig. Vooral waren ze alle drie erg moe, toen ze wakker werden haar bed had haar nog nooit zoo uitnoodigend gele ken en toch was het op haar nadrukke lijk bevel, dat het meisje haar om zes uur kwam roepen' en er bij bleef, tot ze haar ook waarlijk zag opstaan. [(Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1935 | | pagina 5