Vlissingsetie Courant
PLOUVIER HEEFT DE SCHOENEN
TWEEDE BLAD
ALS DE HOP BLOEIT
BINNENLAND
FEUILLETON
van de
van
Dinsdag 14 Mei 1935. No. 113.
DE DOKTER AAN 'T WOORD.
DE WERKING VAN ALCOHOL.
Het menschelijk lichaam als
jeneverstokerij.
Alcohol belager der hersenf ancles,
door dr. A. VAN RIJN.
ïn het bloed, uit het lijk van iemand, die
een doodelijke dosis alcohol tot zich heeft
genomen, treft men ongeveer 0.33 alco
hol aan, dus 3.3 gram ep een liter bloed
en in het geheele lichaam ca. 21 gram
hiervan bevat de lever 0.21 de hersenen
het hoogste percentage, nL 0.47
De doodelijke dosis.
Het blijkt dus, dat de alcohol zich tame
lijk gelijkmatig door het lichaam verdeelt.
Hieruit kan men de voor het menschelijke
lichaam doodelijke dosis alcohol berekenen,
die bij 40 K.G. gewicht der weeke deelen
op 130 gram komt, d.z. ongeveer 8 glazen
cognac. Desondanks sterft men niet, als
men 8 glazen cognac achter elkaar drinkt
Hoe komt dit Verreweg het grootste deel
van den opgenomen alcohol wordt verbrand,
d.w.z. in chemische bestanddeelen omgezet
en om daaraan te sterven moet men veel
meer dan 8 glazen cognac achter elkaar
drinken.
De menschelijke jeneverstokery.
Het gif „alcohol" is namelijk een natuur
lijk bestanddeel van ons organisme, dat
voortdurend gevormd wordt als nevenpro
duct bijde omzetting der koolhydraten in
het stofwisselingsproces en zelfs de meest
abstinente geheelonthouder kan niet belet
ten, dat hij zelfs op het nuchterste oogen-
blik van den dag, des morgens bij het ont
waken 0.002 alcohol in zijn bloed heeft.
Het lichaam produceert en vernietigt dus
dagelijks regelmatig alcohol. Men kan nu
dit vermogen, om alcohol om te zetten, door
training opvoeren, zoodat men in staat is,
steeds grootere hoeveelheden van deze stof
chemisch te vernietigen, men noemt dit
zich er aan gewennen. Hieruit is het te ver
klaren, dat ongeoefenden reeds dronken
worden van hoeveelheden alcohol waarvan
een geoefend drinker nauwelijks eenigen
invloed ondervindt.
De „werkzaamheid" van alcohol.
Hoe lang duurt nu de „werkzaamheid"
van alcohol, d.w.z. hoeveel tijd heeft het
lichaam noodig om den alcohol te vernieti
gen Proefnemingen hebben aangetoond,
dat hiervoor bij inneming van een „werk
zame" dosis 6 tot 8 uur noodig zijn. Wat
gebeurt er gedurende dezen tijd, d.w.z.
waarop berust eigenlijk subjectief de aan
trekkelijkheid en objectief de physiologi-
sche werking van deze door alle tijden heen
over de geheele wereld verbreide stof.
Alcohol de vaïsche raadsman.
Gifstoffen plegen zich voornamelijk in de
organen af te zonderen, waarop zij van in
werking zijn, de alcohol is dus een hersen-
gif, want in de hersenen bevond zich blij
kens de onderzoekingen het grootste per
centage alcohol bij de door deze stof ver
giftigde personen. Door bepaalde experi
menten kan men gemakkelijk aantoonen,
wat de alcohol nu eigenlijk met onze herse
nen, resp. met onze geesteskrachten uit
voert. Wy zien dan, dat. hij verlammend
werkt op onze geestelijke remapparatuur.
Hij verandert onzen wil, door te maken,
dat deze ons verkeerd inlichc over ons
prestatievermogen. Terwijl namelijk in nor
male omstandigheden onze wil er voor
zorgt, dat wij bij spierarbeid niet al onze
krachten uitputten, verspillen wij, als wij
onder den invloed van alcohol zijn, ook onze
laatste reserves. Op geestelijk gebied over
gedragen, beteekent deze opheffing van ons
remvermogen, door den alcohol, dat wij
mededeelzaam worden, behoefte aan toena
dering gevoelen, al te goed van vertrouwen
en vol overdreven ondernemingslust wor
den. De alcohol verhoogt het gevoel van
eigenwaarde en leidt tot zelfoverschatting.
Fata morgana.
Alle zoogenaamde genotgifstoffen werken
op de hersenen in, zijn zenuwgiffen, wat
zich laat begrijpen, als men bedenkt, dat
zij juist daarom zoo geliefd zijn, wijl zij ons
kunstmatig ons bestaan mooier doen voor
komen dan het in werkelijkheid is, ons
dus een- soort fata morgana voorspiegelen
of met andere woorden op het geestelijke
inwerken, dat in de hersenen geconcen
treerd is. En hierin bestaat het buitenge
woon groote gevaar van deze leugenachtige
voorlichting.
De Koningin en de Prinses naar Brussel
vertrokken.
De Koningin en Prinses Juliana met ge
volg zijn gisteravond ruim 6 uur per auto
op het Stationsplein te Utrecht aangeko
men.
Reeds geruimen tijd tevoren had zich voor
het station een groote menigte verzameld
en luide hoera's weerklonken toen de twee
auto's de eerste met de Koningin en de
Prinses en de tweede met het gevolg het
plein opreden, voorafgegaan door de motor
politie.
De Koningin en de Prinses stapten dade
lijk in het gereedstaande salonrijtuig, staan
de langs het eerste perron vlak voor de
wachtkamer.
Het op het perron samengestroomde pu
bliek begroette de Koninklijke personen met
groote geestdrift en zong het Wilhelmus.
De Koningin en de Prinses vertoonden
zich voortdurend voor de ramen van het
rijtuig.
Om 6.22 vertrok de trein. De nacht zou
worden doorgebracht te Riel in het salonrij
tuig. Vanochtend zouden de Koningin en
Prinses per auto doorgaan naar Brussel.
Van de Spoorwegen waren bij het vertrek
van den trein aanwezig de heeren ir. Pos
thumus Meyer, afdeelingschef by den dienst
der exploitatie, en Admiraal, stationschef.
De overgang van minister Marchant tot de
katholieke kerk.
Naar aanleiding van het bericht, dat mi
nister "Marchant tot de""Katholieke" Kerk is~
overgegaan, heeft het Haagsch Corr. Bu
reau zich tot den minister gewend met het
verzoek, eenige nadere inlichtingen te ver
schaffen. Het meldt hierover
„Wij troffen den minister aan in zijn wo
ning aan de Corn. Jolstraat. Toen wij den
minister vroegen, of hij aan ons verzoek,
om nadere mededeelingen over het verras
sende bericht, kon voldoen, zeide hij glim
lachend Verrassend Zegt u maar gerust,
dat het een bom is, die springen zaL Mijn
communiqué is echter duidelijk en voorloo-
pig heb ik geen behoefte, hier iets aan toe
te voegen."
Voorts deelt bovengenoemd Corr. bureau
nog mede, dat de stap, waartoe mr. Mar
chant is overgegaan, het gevolg is van een
ontwikkelingsproces, dat niet onlangs tot
uiting is gekomen, doch dat zich eerder in
den loop van jaren voltrokken heeft. De
overgang van minister Marchant tot het
katholieke geloof zou, reeds in het vorige
jaar hebben plaats gehad. Minister Mar
chant zou zich op het standpunt hebben ge
steld, dat hij over deze aangelegenheid
eerst dan zou spreken, wanneer zijn gewe
ten hem tot spreken zou dwingen. Hy zou
deze gedragslijn gekozen hebben om het
Kabinet in dezen toch reeds zoo moeilijken
tijd nieuwe zorgen te besparen.
Ook voor de ambtenaren uit zijn onmid
dellijke omgeving van zijn departement was
de mededeeling van minister Marchant's
overgang een volkomen verrassing.
Wij hebben, zoo deelt genoemd Corr.-bu-
reau verder mee, gistermiddag een kort te
lefonisch onderhoud gehad met mr. A. M.
Joekes, den voorzitter van de Vrijzinnig-
democratische Tweede Kamerfractie.
Mr. Joekes, die nog geen bericht had ont
vangen van de uittreding van mr. Marchant
uit den Bond, wenschte zijn oordeel nog op
te schorten, doch kon wel verklaren, dat
mr. Marchant hieraan terecht de consequen
tie heeft verbonden, dat hij onder deze om
standigheden niet het ambt van minister
van onderwijs, kunsten en wetenschappen
kon blijven vervullen.
Naar wij vernemen, heeft mr. Marchant
van zyn overgang naar de Katholieke Kerk
mededeeling gedaan in de 'jongste vergade
ring van den Ministerraad.
Mr. Hendrik Pieter Marchant werd den
12en Februari 1869 te Deventer geboren.
Hij bezocht aldaar het gymnasium en ging
daarna in Leiden rechten studeeren. In 1894
promoveerde hij op een proefschrift „Be
grip en gevolg van beleediging naar Bur
gerlijk Recht" en vestigde zich toen als
advocaat in zijn geboortestad. Daar speelde
hij al spoedig een rol In de plaatselijke po
litiek, werd binnen twee jaar in den ge
meenteraad gekozen en in 1899 tot wethou
der benoemd. Het volgende jaar vaardigde
het district Deventer hem af naar de Twee
de Kamer en sindsdien heeft hij onafgebro
ken in het parlement zitting gehad.
In 1901 werd te Utrecht de Vrijzinnig-
Democratische Bond opgericht, waarvan
ook de heer Marchant lid werd en welker
beginselen hij in de Kamer voorstond. In
het bijzonder trad hij op als militair spe
cialist van zijn partij, hoewel hij zelf geen
militaire carrière achter den rug had. Zoo
zou hij een heel moeilijken strijd gehad
hebben tegen de militaire deskundigen der
andere partijen, die dat wèl hadden, ware
hij niet een man geweest die zich voortref
felijk in een onderwerp wist in te werken
en die een uitermate knap debater was. Het
is moeilijk hem te vangen, want hy is glad
en handig en weet zijn argumenten duide
lijk uiteen te zetten.
In 1917 werd mr. Marchant als opvolger
van den overleden dr. Dirk Bos tot voor
zatter van de Kamerfractie gekozen.
Het is de heer Marchant geweest, die
algemeen kiesrecht voorstond en daarvoor
steeds op de bres stond aan zijn onver
moeid streven is het te danken dat de
vrouw in 1918 ook actief kiesrecht werd
verleend. Eenige jaren later vestigde de
- heer -Marchant de aandacht - opnieuw, op
zich door zijn strijd tegen artikel 40 van
het Bezoldigingsbesluit.
Toen in November 1925 het kabinet
Colijn ontslag aanbood en de coalitie uit
eenviel tengevolge van het aannemen van
het amendementKersten betreffende de
opheffing van het gezantschap bij het Vati-
caan, werd mr. Marchant belast met de
vorming van een nieuw ministerie. Hij
slaagde daarin toen echter niet, omdat zijn
plan voor een vrrjzinnig-democratische-soc.
üemocratische-katholieke regeering niet
door de katholieken kon worden aanvaard.
Na verschillende mislukte pogingen geluk
te het jhr. De Geer een extraparlementair
kabinet samen te stellen.
De heer Marchant, die kort na zijn ver
kiezing tot Kamerlid in Den Haag kwam
te wonen, oefende er de advocatuur uit.
Bovendien was hij sedert 1923 lid van den
gemeenteraad. In 1931 werd' hij, na loting
met professor Van der Bilt, benoemd tot
wethouder van onderwijs als opvolger van
dr. Van der Meulen en in deze functie heeft
hij zich doen kennen als een man die met
vaste hand bezuinigingen wist door te voe
ren. Dit kwam hem bij de verkiezingen in
1933 op het verlies van een groot aantal
Haagsche stemmen te staan.
Diezelfde verkiezingen brachten het kabi
netColijn aan het bewind, waarin mr.
Marchant optrad als minister van onder
wijs, kunsten en wetenschappen. Hij nam
prof. Van Poelje, die hem in Den Haag
trouw ter zijde had gestaan als chef van
de afdeeling onderwijs, mee naar zijn depar
tement, welks leiding hij thans zal neer
leggen. Zijn ministerschap heeft vooral de
aandacht getrokken door de vermaard ge
worden „examen-spelling".
Tegenover een verslaggever van „de Te
legraaf", die den minister vroeg, of zijn
besluit ook inhield, dat hij lid wordt van
de R. Kath. Staatspartij, antwoordde deze,
dat dit niet onmogelijk is, doch dat hij
daarover nog geen beslissing genomen
heeft. De minister zeide, dat dit de toe
komst betreft en „die ligt in den schoot
der goden verborgen".
Het blad heeft den minister voorts ge
vraagd of zijn besluit beteekende, dat hij
zich uit het politieke leven terugtrekt. De
minister antwoordde daarop ontkennend
met deze bewoordingen „Neen, zwijgend
door het leven gaan ligt niet in mijn aard."
Het „Handelsblad" schrijft
In ons land, waar de godsdienst een fac
tor van beteekenis in de politieke constella
tie is, kan de overgang naar het Katholi
cisme door een minister, die gedurende zijn
gansche staatkundige loopbaan bovenal op
de bres heeft gestaan als vrijzinnige, ter
nauwernood een aangelegenheid heeten, die
alleen de particuliere godsdienstige opvat
ting van den persoon in kwestie betreft.
Vooral wanneer de overgang plaats vindt
naar een geloof, dat gelijk met den R. K.
godsdienst het geval is, in den regel nauw
verbonden is met een bepaalde staatkundi
ge partij. Aan een dergelijke ontwikkeling
kan dus een belangrijke staatkundige kant
vastzitten.
Het blad acht het voor de hand liggend,
dat mr. Marchant, die „als vrijzinnig-demo
praat" in het ministerie was opgenomen,
zijn ontslag heeft ingediend. Zijn partij
heeft zich met zijn ministerschap „princi
pieel accoord verklaard".
Het ware dus ook tegenover de partij
niet juist, indien mr. Marchant, thans ge
wezen vrijzinnig-democraat, zonder meer de
portefeuille bleef beheeren, die hij in 1933
aanvaardde, nadat zijn toenmalige geest
verwanten hem hiertoe zyn vertrouwen ge
schonken hadden. Overigens zij hier nog
terloops opgemerkt, dat juist als leider van
hel departement van onderwijs, kunsten en
wetenschappen* een Katholiek allicht an
ders tegenover onderwijskwesties, met na
me wat betreft de verhouding tusschen
openbaar en bijzonder onderwys, zal staan
dan een bewindsman, bij wien de vrijz.-
dem. beginselen bovenal richtsnoer voor
zijn opvattingen daaromtrent waren.
Het „Handelsblad" acht het „waarschijn
lijk", dat het kabinet aan de Koningin zal
adviseeren, voor de plaats van mr. Mar
chant een man te zoeken, „die de vrijzin
nig-democratische beginselen is toege
daan."
Minder positief laat zich „De Avondpost"
uitEen andere vraag is echter of de Ko
ningin het ontslag zal aanvaarden. Het
Hoofd van Staat ziet zich hier ongetwijfeld
voor een moeilijke beslissing geplaatst,
waarbij uiteraard de minister-president als
formateur van het kabinet zijn advies zal
hebben uit te brengen."
„De Maasbode" geeft dit zeer merkwaar
dig oordeel
Dat minister Marchant uit zyn stap de
consequentie trok, ontslag te vragen, pleit
voor zijn fijn gevoel en zijn inzicht. Of Hare
Majesteit het gevraagde ontslag zal ver-
leenen
Uit den overgang van den bewindsman
naar de Katholieke Kerk behoeft het ver-
leenen van het ontslag niet even consequent
te volgen als de aanvrage daarvan. Het
moment, terstond na de indiening van het
bezuinigingsontwerp, waarin „Ondn^ijs**
een ruim aandeel had, dat scherp z&i' wor
den aangevochten, valt wel zeer ongelegen!
De parlementaire correspondent van „d«
Tel." meldt dat de vrijzinnig-democraten
aanspraak blijven maken op de portefeuille
welke open kwam te vallen door de ont
slag-aanvrage van minister Marchant.
Prof. Slotemaker de Bruine zal waar
schijnlijk worden belast met de portefeuille
van onderwijs ad interim.
Verlaging der huren van woningwet
woningen.
De minister van sociale zaken heeft bij
schrijven van 7 December 1934 aan de ge
meentebesturen medegedeeld, dat de regee
ring ter bereiking van de noodige verlaging
van de huren van woningwetwoningen ook
den totalen looptijd der voorschotten, welke
het rijk heeft verleend, wilde verlengen van
50 tot 75 jaren. Nader is den minister ge
bleken, dat hiertegen in den kring der ge
meentebesturen zelf overwegend bezwaar
gerezen is. Dit heeft aanleiding gegeven tofc
nadere overweging van dezen maatregel,
welke geleid heeft tot terugneming daar
van. De minister deelt thans mede, dat het
daarop betrekking hebbend deel van be
doelde circulaire als vervallen moet worden
beschouwd. Om toch de noodige huurverla-
ging te bereiken, voor zoover men daartoe
nog niet door de verlaging van de rente op
4 is kunnen komen, is de regeering als
regel bereid de bijdragen te verhoogen of
een nieuwe bijdrage toe te kennen, waarbij
de gemeente 1/3 van de verhooging of de
nieuwe bijdrage zal moeten voegen. Deze
bijzondere verhooging of bijzondere bijdrage
zal ieder jaar vóór 1 Maart opnieuw moeten
worden vastgesteld.
De reeds ingekomen huurverlagingsvoor-
stellen, voor zoover die mede gegrond zyn.
op verlenging van den annuïteitsduur, zullen
door den directeur-generaal van de volksge
zondheid thans spoedig onderzocht worden,
waarna zijnerzijds een nader voorstel zal
worden gedaan.
De aanvallen op den gulden.
De heer Wijnkoop heeft aan den minister
van financiën de volgende vragen gesteld I
Heeft de regeering harerzijds nota geno
men van de evenals voor eenige jaren zoo
ook thans telkens hardnekkig en tenden
tieus terugkeerende pogingen van bepaalde
groepen in binnen- en buitenland om door
middel van beurs-manoeuvres en daarmee
verwante bewegingen plotseling een zoo da
nige n toestand ook op de geldmarkt, te ver
wekken, waardoor vooral ten nadeel©
van loonarbeiders, spaarders en gepension-
neerden de gulden zou kunnen worden
gedevalueerd
Is de minister bereid tegen deze telkens
weerkeerende speculanten en beursjobbers
en hun ondersteuners zijnerzyds directe
maatregelen te nemen op bank- en (of)
beurs-gebied, roodat hun dit noodlottige
werk voor het vervolg belet, althans be
lemmerd kan worden?
Zoo ja, welke maatregelen denkt de re
geering ten deze te nemen
De werkloosheid.
De directeur van den Rijksdienst der
Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbe
middeling deelt mede, dat de werkloosheid
onder de 554.500 leden van ingevolge het
Werkloosheidsbesluit 1917 gesubsidieerde
vereenigingen in de week 22 t.m. 27 April
1935 heeft bedragen 27.2 pet., di. 0.8 min
der dan in de vorige verslagweek 8 t.m. 13
April 1935), toen de werkloosheid 28.0 pet.
bedroeg.
In de overeenkomstige week van de jaren
1934 en 1933 was de werkloosheid onder
scheidenlijk 23.5 en 26.1 pet.
Bij 1064 organen der openbare arbeidsbe
middeling stonden op 27 April 1935 in to
taal 385660 werkzoekenden ingeschreven;
Naar het Engelsch.
(Nadruk verboden.)
14)
„Is er iemand naar den veearts ge
gaan?"
„Niet dat ik weet, sir."
„Wat zyn jullie toch uilskuikens Daar
nu zeker met je allen om het a-me
heen, terwyl niemand er aan denkt,
om naar dokter Parson te gaan."
„Maar u had immers bij een vorige gele
genheid gezegd, dat u dien niet meer heb
ben wilde? En er is geen andere veearts
in de buurt."
„In ieder geval toch beter hèm er by ge
baald dan in het geheel geen Maar ik zal
er zelf wel even bijkomen."
In zijn opgewondenheid vergat de Squire
de sleutels en volgde Phillips naar den stal.
Mrs. Chetwyn wachtte, tot het geluid
van de vertrekkende voetstappen niet lan
ger werd gehoord én het harde dichtslaan
van de deur bewees, dat de Squire het huls
verlaten had en toen duwde zij de deur
open cn trad, trillende van nieuwsgierig
heid, het vertrek binnen zoo'n goede ge
legenheid om het collier eens nauwkeurig
te bezien zou zich niet gauw weer voor
doen. Tot haar teleurstelling echter werd
ZU gewaar, dat het étui, waarin de ketting
lag, was afgesloten. Ze kende den sleutel
niet en durfde er niet den tijd afnemen,
om dien te zoeken in den bos.
„Hoe vervelend zei ze in zichzelve en
toen viel haar oog op een marokijn-leeren
étuitje, langwerpig van vorm met de initia
len „G. V." op den achtergrond ze her
kende dit doosje onmiddellijk. Het bevatte
een medaillon met het portret van de over
leden echtgenoote van den Squire en een
haarlok. Het had behoord aan zijn dochter,
die het gedurende haar laatste ziekte steeds
gedragen had. Mrs. Chetwyn had het eigen
handig weer bij den Squire gebrachtnu zij
het daar wéér had, kwam er ineens een
groot verlangen in haar, om het portret te
zien.
Zij nam het medaillon uit het étui, sloot
dit weer en zette het zoo lang op den
schoorsteenmantel, waarna zij, met beven
de vingers, het medaillon trachtte te ope
nen. Doordat de sluiting in zoolang niet
was gebruikt, leek dit wel als dichtgemet
seld, maar eindelijk lukte het haar toch en
aanschouwde zij het gelaat van haar vroe
gere mededingster, dat haar aanstaarde als
met een uitdagend
„Jy bent oud en leelijk géworden, maar
ik zal altrjd jong en schoon zijn tegenover
hem. Het is beter, om jong te sterven en
de liefde van een man genoten te hebben,
dan om nog te moeten leven, zooals jij nu!"
Haastig wilde ze het medaillon in het
étui terugleggen, toen ze de voetstappen
van den Squire op het terras hoorde.
Ze had juist den tijd om de safe af te
sluiten en in de hall te vluchten, eer hij
door de glazen tuindeur binnentrad. Ze ging
naar den salon en liet zich daar in. een stoel
vallen met bonzend hart.
Wat was zij daar aan een gevaar ont
snapt Hij zou het haar nooit vergeven
hebben, als hij haar daar had bezig gevon
den met de safe, en dan zou hy zeker haar
zonden bezocht hebben aan Jim
„Wat zal ik nu met het medaillon doen?"
vroeg ze zich af. „Het is misschien moge
lijk, dat ik nog eens in de gelegenheid kom,
het in de safe terug te zetten. De sluiting
klemt zóó, dat hij het zeker niet dikwijls
opendoet In afwachting van zulk een gun
stige lotsbeschikking zal ik het ding du3
zoo lang behoudenO, wat voel ik mij
ellendig
Met moeite rees zij op uit haar stoel en
moest zich aan de leuning vasthouden, zóó
duizelig was zij. Ze bereikte echter de eet
kamer, wist, dat daar op het buffet een
karaf met ouden, Franschen brandewijn
stond, schonk wat in een glas met water en
dronk dat achter elkaar uit. Dit bracht
weer kleur op haar wangen en binnen een
paar minuten was zy in staat, naar haar
eigen kamer te gaan.
Nadat ze het medaillon in de geheime
lade van haar schrijftafel had geborgen,
ging ze op de rustbank liggen en viel in
diepen slaap, waaruit zij eerst ontwaakte
door de bel voor de lunch.
Toen zij opstond, zag ze er nog heel el
lendig uit, maar ze wist, dat Helen en
Loren op de hop-velden zouden lunchen
dus dat er niemand zou wezen, die op haar
uiterlijk lette, want de Squire was zoo
als ze wel verwachtte geheel vervuld
van zijn Grijze.
Gelukkig kwam de veearts nog eer het
maal afgeloopen was, en, zoodra de Squire
veilig in den stal aan het beraadslagen
was, ging zij weer naar zijn kamer, maar
het paneel was reeds vóór de safe gescho
ven, zoodat ze het medaillon niet kon terug
leggen. Ze hoopte nu maar, dat hij het ver
lies niet ontdekken zou,
HOOFDSTUK VHI.
Het was in de hoptuinen zeer warm,
want de zon scheen met een kracht of het
Juli in plaats van September was.
Aan den eenen kant van de plantage
hingen de hopbellen nog in volle gratie over
de staken, maar in het deel, waar de pluk
kers bezig waren, was in het geheel geen
schaduw, daar de stokken hier weggeno
men waren en de ranken op den grond la
gen. Zelfs de oud-plukkers verklaarden, dat
ze in dit seizoen nooit zulk een hitte had
den meegemaakt, maar nieuwelingen, zoo
als de meisjes Terriss, waren met recht de
wanhoop nabij.
Toen May te voorschijn was gekomen
met haar plan, om ook wat geld te willen
verdienen met hopplukken, had haar vader
dit eerst als een grapje beschouwd. Maar
toen hij zag, dat het haar volkomen ernst
was, nad hij zijn toestemming gegeven,
dat zij ook een mand voor haar rekening
zouden nemen, te meer daar hij zelve niets
liever verlangde dan den oogst zoo gauw
mogelijk binnen te krygen, terwyl het nog
zulk mooi droog weer was.
„Nu, ga je ganghad hij eindelijk ge
zegd. „Maar eer er een week om is, zal je
er al lang genoeg van hebben, of ik moet
my al zeer vergissen. Het is heel wat an
ders, om een paar uur mee te doen voor de
aardigheid, maarEnfin, we zullen
zien
De uitwerking van deze bewering was
natuurlijk, dat de meisjes er meer dan ooit
haar eer in stelden, om de taak te doen van
de gewone pluksters.
Den eersten dag vonden zij het heerlijk
toen was het ook nog niet zoo warm het
werk had het bekoorlijke van de nieuwheid
voor haar en dan ontdekten ze verschei
dene oude kennissen onder de plukkers
de baby van een jaar geleden was een flink
kereltje geworden, dat parmantig rond
stapte en zich zeker al verbeeldde, dat hij
ook meehielp er was een nieuwe baby, die
den heelen dag in een houten loods lag, bij
wyze van wieg, enz. enz.
Toen vader haar na afloop eenigszins
sarcastisch vroeg, hoe het haar bevallen
wan, verklaarden ze eenstemmig „Uitste
kend Het smaakt naar meer
Maar op den tweeden dag leek het haar
al minder aardig. Vooral waren ze alle drie
erg moe, toen ze wakker werden haar bed
had haar nog nooit zoo uitnoodigend gele
ken en toch was het op haar nadrukke
lijk bevel, dat het meisje haar om zes uur
kwam roepen' en er bij bleef, tot ze haar
ook waarlijk zag opstaan.
[(Wordt vervolgd.)