Courant
LEEGVERKOOP WINTERPANTOFFELS BIJ PLOUVIER
TWEEDE BLAD
NEIL LYNDON ONTSNAPT
BINNENLAND
FEUILLETON
van de
t
Donderdag 24 Januari 1935. No. 20.
ONS WEEKPRAATJE
ONTSLAG AAN DE GEHUWDE
AMBTENARES
De moeite niet waard zeg]
Der vrouwen crisisschuld.
Colijn.
Ingevolge een bij het begrootingsdebat
gedane toezegging, heeft minister-president
Colijn een nota tot de Tweede Kamer ge
richt, waarin de resultaten worden geopen
baard van een nader onderzoek van de
werkzaamheid der gehuwde vrouw in over
heidsdienst. In den geheelen rijksdienst, de
rtjksonderwijsinrichtingen inbegrepen, blij
ken zich ruim 60.000 personen te bevinden,
waaronder 326 gehuwde vrouwen. Van de
zen zouden slechts 73 eventueel door man
nelijke krachten te vervangen zijn en dat
vindt de minister de moeite niet waard.
Het zoude principieel noch practisch van
eenig belang zijn, zegt hij.
O.i. verliest de minister bij deze redenee
ring de moreele waarde van het
vraagstuk uit het oog, gelijk hij dat ook
blijkt te doen bij het vraagstuk van cumu
latie van inkomens, hetwelk volgens den mi
nister practisch zoo weinig om het lijf
heeft. Doordat soms onnoodig cumulatie
yan inkomsten uit overheidskassen wordt
geduld, is er heftige verbittering onder
breede bevolkingslagen, welke door de cri
sis in het algemeen en de werkloosheid in
het bijzonder worden geteisterd het is nu
eenmaal tergend voor een kerel, die weet,
wat-ie met zijn handen of met zijn hersens
waard is, te moeten ervaren, dat hij als een
maatschappelijk uitgestootene moet leven,
z'n hand ophoudende voor steun, terwijl er
anderen zijn, die dubbele inkomsten genie
ten uit een dubbelen werkkring of doordat
ze in staat werden gesteld om een salaris
te koppelen aan een reeds verdiend pen
sioen. Het is een maatschappelijk belang,
dat deze ergernis worde weggenomen, on
geacht of ze van meerdere of mindere prac-
tische beteekenis is.
Zóó staan we ook tegenover het vraag
stuk van de gehuwde ambtenares. Voor
zoover de gehuwde ambtenares niet kost-
winster is of absoluut onmisbaar in eenigen
tak van dienst, dus voor zoover haar arbeid
er slechts toe leidt, dat een normaal inko
men wordt toegevoegd aan 't normale in
komen van haar man, behoort o.i. in de
zen t ij d van maatschappelijke ont
wrichting en economische en moreele rede
nen haar werk te worden overgedragen aan
een mannelijke arbeidskracht. Hierbij zijn
geen „rechten" in het geding, maar het be
treft een zaak van maatschappelijke orde
ning.
We zijn trouwens van meening, dat i n
het algemeen de mannelijke ar
beidskracht voorrang dient te krijgen, wil
len we wederom tot betere economische coe-
standen geraken. We worden daarbij niet
geleid door de conservatieve gedachte, dat
de vrouw geen maatschappelijke werkkring
„past", maar eenvoudig door utiliteitsover
wegingen.
Van allerlei wordt aangewezen als crisis
oorzaken, maar te weinig wordt bedacht,
hoezeer de vrouw, zich indringende op de
arbeidsmarkt, tot het uitbreken en voort
duren van de crisis heeft bijgedragen. Vóór
den oorlog vond men bijna geen meisjes en
yrouwen in winkels,op kantoren en bureaux,
in café's en restaurants, in werkplaatsen
enz. Weinig nog maar vond men ze bij het
onderwijs. Toen de oorlog de jongemannen
opeischte in ons land gelukkig slechts
yoor de mobilisatie hebben de meisjes
en vrouwen zich ingewerkt in allerlei werk
kringen. Na den oorlog bleven ze en
gedurende de eerste jaren leverde dat geen
maatschappelijke bezwaren op, omdat we
een tijd van hoogconjunctuur waren inge
gaan, doch naarmate de „normale" toestan
den zich gingen herstellen we h e e t e n
ze abnormale toestanden gingen de
nieuwe verhoudingen op de arbeidsmarkt
zich wreken door werkloosheid onder de
mannen.
We hebben in de hierboven bedoelde nota
van minister Colijn gelezen, dat b.v. van de
38.213 leefkrachten van het openbaar la
ger- en uitgebreid lager onderwijs niet min
der dan 16.537 tot de vrouwelijke sexe be-
hooren. Mede uit enkele andere gegevens
concludeeren we, dat van de 60.000 rijks
ambtenaren circa 30 a 35 vrouwen zijn,
d.i. 18.000 21.000. Tellen we daarbij het
vrouwelijk personeel van gemeenten en an
dere overheidsorganen, dan komen we mis
schien tot een getal van 50.000. Alleen voor
den overheidsdienstEn zouden de parti
culiere ondernemingen het vrouwelijk ar-
beidersleger niet tot enkele honderdduizen
den opvoeren?
Het zoude dwaas zijn om al die meisjes
en vrouwen aanstonds door mannelijk per
soneel te laten vervangen, maar geleidelijk
door voorkeur te gaan geven aan man
nelijk personeel zullen we toch ook ten
deze naar de verhoudingen van vóór den
oorlog terug moeten. De crisis zoude er
grootendeels mede zijn opgelost, voor zoo
ver deze zich althans in de werkloosheid
onder jongens en mannen demonstreert.
De Koningin op de fiets.
Wij lezen in het „Vaderland"
Wanneer we. onze Koningin in de Resi
dentie op een autotochtje ontmoeten, is dat
voor den Hagenaar een meer of minder ge
wone gebeurtenis. Ook haar rijtoeren te
paard of haar wandelingen keeren regelma
tig terug. Doch een fietstochtje is iets, wat
weinigen nog zullen hebben gezien.
Gistermiddag om een uur of twaalf ech
ter zagen we Hare Majesteit zich per rij
wiel door het Haagsche Bosch bewegen,
aldus vertelt de „N. Haagsche Crt." In den
grootsten eenvoud, gekleed met regenman
tel en regenhoed, reed zij over het z.g.
Kerkpad in de richting van Huis ten Bosch.
H. M. was slechts vergezeld van een hof
dame.
Vereenvoudiging der schryfwyze.
De minister van onderwijs, kunsten en
wetenschappen, mr. H. P. Marchant, heeft
in het gebouw van zijn departement de com
missie geïnstalleerd, die in verband met de
vereenvoudiging van de schrijfwijze van de
Nederlandsche taal is benoemdwjnet de op
dracht, een officieele woordenlijst samen te
stellen ter vervanging van die van De Vries
en Te Winkel.
Lid en voorzitter dezer commissie is dr
C. B. van Haeringen, leeraar aan een ge
meentelijke hoogere burgerschool te 's-Gra-
venhage. Verder zijn leden dr. H. J. M.
Endepels, rector van het gemeentelijk gym
nasium te Maastricht, dr. J. van Mierlo,
hoogleeraar aan het Onze Lieve Vrouwe
College te Antwerpen en dr. R. Verdeyen,
hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te
Luik. Als secretaris fungeert dr. H. D. Buis
kool te Amsterdam.
Bij de installeering waren tegenwoordig
de Belgische gezant, de heer Maskens en de
heer Baert, secretaris bij de Belgische le
gatie.
Mr. H. P. Marchant sprak na een woord
van welkom aan de vertegenwoordigers der
Belgische regeering er zijn vreugde over
uit, dat deze regeering de beide taalkundi
gen van grooten naam uit onze Zuidelijke
taalbroeders heeft bereid gevonden om deze
commissie te maken tot het symbool van de
samenwerking, die wel eens ten onrechte,
ii ontkend. Met feiten is te bewijzen, dat de
Nederlandsche regeering nimmer de bedoe
ling heeft gehad, het Belgische volk te ver
rassen met een voldongen feit. Wie in die
meening verkeeren, kennen de feiten niet.
De Nederlandsche regeering heeft ernstig
betreurd, dat haar streven naar samenwer
king door onvoorziene omstandigheden zon
der resultaat moest blijven.
Het is intusschen een feit,- dat bij het Ne
derlandsche onderwijs een vereenvoudigde
schrijfwijze is ingevoerd.
Op zich zelf is dit verloop van zaken niet
te betreuren. Moet eenmaal de schrijfwijze
worden gewijzigd, dan volgt België een an
dere procedure dan Nederland. België houdt
vast aan het systeem van 1865, volgens het
welk de schrijfwijze algemeen, in en buiten
het onderwijs, bindend wordt voorgeschre
ven. In Nederland heeft men ditmaal voor
het eerst bindende positieve voorschriften
gegeven, maar nog alleen voor het onder
wijs en voor sommige examens daarbuiten.
Wij zijn hier in Nederland, aldus de mi
nister, tot invoering overgegaan van nieuwe
spellingvoorschriften bij het onderwijs met
September. Men heeft ons verweten, dat dit
geschiedde zonder dat vooraf een woorden
lijst was uitgegeven. De toepassing van de
regels, binnen drie maanden, op tenminste
7900 van de 8500 scholen, openbaar en bij
zonder, gaf geenerlei moeilijkheden. Het on
derwijs heeft de vereenvoudiging, grooten
deels met vreugde en overigens zonder mor
ren, aanvaard.
Er is dus alle aanleiding om thans ook
het verdere werk ter hand te nemen, dat om
afdoening vraagt en dit verdere werk zou
verricht moeten worden, zoowel indien de
schrijfwijze De Vries en Te Winkel was ge
handhaafd, als na de invoering der vereen
voudiging. Daarom kan ook België, geheel
onafhankelijk van wat daar tenslotte om
trent de spelling zal worden beslist, er aan
medewerken.
Het betreft in de eerste plaats de spelling
van de bastaardwoorden en in verband
daarmede, die van een aantal woorden, ten
aanzien waarvan ook bij toepassing der
regels van De Vries en Te Winkel geen ze
kerheid bestaatanders gezegd al die ge
vallen, waarvoor de oplossing niet kan wor
den gegeven door toepassing van enkele
eenvoudige regels, maar waarvoor het aan
beveling verdient, dat uit de verschillende
mogelijkheden een keus wordt gedaan.
Hoe ver de commissie met het opnemen
van woorden in de op te maken lijst zal
moeten gaan, en in hoever zij in verschil
lende gevallen meer dan één spelling zal
aanvaarden, laat de regeering aan haar in
zicht over. Zij vertrouwt, dat de commissie
zonder veel moeilijkheden voor de proole-
men, welke zij op haar weg ontmoet, een
oplossing zal kunnen geven.
Hiermede verklaarde spr. de commissie
geïnstalleerd en wenschte haar een deug
delijk en spoedig resultaat van haar werk.
Hierna sprak de Belgische gezant, de
heer Ch. Markens
Gaarne, aldus spreker, hebben wij onze
medewerking verleend aan deze commissie,
die in het bijzonder belast is met het onder
zoek van de spelling, van de bastaardwoor
den en de samengestelde woorden.
Maar toch moet de gezant verklaren dat
deze medewerking geen verbintenis in3luit
vanwege de Belgische regeering inzake het
aanvaarden en het invoeren van de Her
vormde spelling.
Het voorbehoud dat dienaangaande vroe
ger gemaakt werd, blijft steeds van kracht.
Tenslotte heeft dr. Van Haeringen, de
voorzitter der commissie de rede van den
minister beantwoord.
Reeds nu is te voorzien, aldus spr., dat de
commissie zich voornamelijk zal hebben be
zig te houden met de bastaardwoorden en
de zgn. verbindings-letters in samenstellin
gen. Er is in den overgangstijd, welken wij
nu achter ons hebben, gelegenheid genoeg
geweest om moeilijkheden, welke zich bij de
toepassing der spelling voordeden, ter spra
ke te brengen. De ervaring heeft geleerd.
dat die moeilijkheden, zooals trouwens van
de vereenvoudigde spelling te wachten was,
al heel gering zijn.
De voorzitter waagde het tenslotte erop,
op de beslissingen der commissie vooruit te
loopen door te verzekeren, dat de commissie
geen revolutionnaire besluiten zal nemen.
Hierbij dacht spr. in het bijzonder aan de
bastaardwoorden. De ervaring met som
mige radicale pogingen tot vernederland-
sching van vreemde woorden, heeft geleerd,
dat ons publiek op dit punt behoudend is.
En waar wij vernederlandsching wenschelijk
achten, daar zullen wij onze meening niet
aan het publiek behoeven op te dringen,
maar kunnen volstaan met een zachte aan
wijzing te geven door beide spellingen toe te
laten met voorkeur voor een aan die beide.
De voortgaande vernederlandsching der
bastaardwoorden zal geleidelijk in de offi
cieele woordenlijst moeten worden aanvaard
en vastgelegd.
Nadat dr. Van Haeringen zijn blijdschap
uitgesproken had over het feit, dat twee
Zuid-Nederlandsche geleerden hun mede
werking hebben willen verleenen, besloot
hij zijn rede met te verzekeren, dat de com
missie aan de haar opgedragen taak zich
met volle toewijding zal geven.
Geen vergunning voor winkeliersloteryen.
Door de Kroon is inzake winkelierslote
rijen 'n beslissing genomen, welke voor den
handeldrijvenden middenstand van groot
belang geacht moet worden, omdat hier
mede een eind gekomen is aan een belang
rijke attractie bij z.g. winkelweken. Een
besluit van B. en W. van Zaltbommel,
waarbij aan een winkeliersvereniging al
daar, toestemming werd verleend tot het
aanleggen en houden van een loterij, is nl.
door de Kroon vernietigd.
Dit beteekent in de praktijk dat vergun
ningen voor het houden van dergelijke
winkeliersloterijen niet meer verleend kun-
worden.
In het betrokken besluit van B. en W.
werd gezegd, dat de loterij gehouden werd
ten bate van de winkeliersvereniging,
welke opgericht was, ter gelegenheid van
het St. Nicolaasfeest. Er werden 50.000
loten door het bestuur der vereniging
tegen 50 cent per 100 stuks verkrijgbaar
gesteld voor de te Zaltbommel gevestigde
winkeliers, die hunnerzijds de loten bij den
verkoop van winkelwaren gratis aan het
publiek verstrekten en prijzen beschikbaar
stelden. Van de, door de vereniging ont
vangen gelden werd 23/25 bestemd ter be
strijding van onkosten enz. en 2/25 werd af
gedragen aan het plaatselijk crisis-comité.
De Kroon overwoog, dat hier sprake was
van een verloting, welke viel onder de Lo-
terijwet 1905, en dat, ook al werd een klein
gedeelte van de te verwachten opbrengst
toegezegd aan een liefdadige instelling,
toch klaarblijkelijk de loterij strekte ter
bevordering van den omzet en de financieeïe
belangen der Zaltbommelsche winkeliers en
dus ten bate van het particulier belang.
LIP-LAP-GEPRAAT
LANGS WEG EN STRAAT.
Minister de Wilde en de gemeenten.
Naar aanleiding van in de pers versche
nen berichten, als zou minister De Wilde
aan de gemeentebesturen verzocht hebben,
hem een opgave te verstrekken van de te
genwoordige salarissen, toelagen, kortin
gen enz., benevens het aantal ambtenaren,
werklieden e.a. in gemeentedienst, wordt
van bevoegde zijde medegedeeld, dat zulk
een verzoek uitsluitend die gemeenten be
treft, welker bijzondere financieeïe omstan
digheden daartoe aanleiding geven.
De leiding van het P.T. en T.-bedrijf.
Aan het voorloopig verslag van de Af-
deelingen der Eerste Kamer over het ont
werp van wet tot vaststelling van de be
grooting van het Staatsbedrijf der Poste
rijen, Telegrafie en Telefonie voor het
dienstjaar 1935 wordt het volgende ont
leend
Geautoriseerde vertaling.
Uit het Engelsch van Victor Bridges.
CNadrak verbodenJ
7)
Enkele oogenblikken wachtte ik, inge
spannen luisterend naar eenig geluid bin
nenshuis. Toen er niets gebeurde, schoof
ik het raam nog wat hooger en stak mijn
hand naar binnen.
Het was werkelijk de keuken. Lang en
genietend haalde ik adem en met een laat
ste krachtsinspanning heesch ik mij op en
klom over de lage vensterbank.
Toen mijn voeten den vloer raakten,
hoorde ik een scherpen tik. Een verblin
dende lichtstraal schoot het duister uit en
trof mij midden in het gezicht en op het
zelfde oogenblik zei een stem, rustig, maar
heslist
„Handen op
Ik stak ze op.
Er was een korte pauze toen kwam een
hi an in kamerjapon langzaam van den
anderen kant naar de tafel toe, die, in het
midden stond. Hij had een kleine electrische
lantaarn in de eene hand en een revolver
in de andere hij legde de lantaarn neer,
maar het licht bleef recht op mijn gezicht
gericht.
„Als je je beweegt", zei hij vriendelijk,
j,schiet ik je dood."
Bij deze woorden liep hij naar den muur
van de kamer en draaide het licht aan.
„Ik was niet bij machte iets te doen,
zelfs al had ik daartoe de gelegenheid ge
had. Ik stond maar met mijn handen om
hoog, zachtjes heen en weer wiegelend en
mij afvragend, hoelang het duren zou, eer
ik viel.
De man stond mij een oogenblik aan te
zien onder het licht. Hij scheen omstreeks
zestig jaar te zijn, een magere, schrale
man met wit haar en diep gelijnd gezicht.
Hij droeg een gouden lorgnet, waarachter
twee harde grijze oogen mij in boosaardig
vermaak aankeken.
Ten slotte deed hij een stap voorwaarts,
de revolver nog in zijn hand.
„Een vreemdeling merkte hij op. „Dat
is een teleurstelling Ik hoop, dat mijnheer
Latimer niet ziek is
Ik begreep in het geheel niet, waarover
hij sprak, maar zijn stem klonk verweg.
„Als u mij nog langer laat staan",
bracht ik er ten laatste uit, „zal ik waar
schijnlijk in zwijm vallen."
Hij trok zijn wenkbrauwen op, half spot
tend glimlachend.
„Werkelijk", zei hij, „ik dacht
Wat hij dacht heb ik nooit vernomen,
want de gansche kamer werd plotseling
vaag, de vloer scheen met een sprong om
hoog te komen en om mijn voeten rond te
draaien. Ik denk, dat ik voorover gevallen
ben, want het laatste, wat ik mij herinner
is, dat ik woest maar vruchteloos naar den
hoek van de keukentafel greep.
Mijn eerste gewaarwording toen ik bij
kwam was een brandend gevoel op mijn
lippen en in mijn keel. Maar plotseling
begreep ik, dat ik mijn mond vol brande
wijn had en ik slikte verbaasd en opende
mijn oogen.
Ik lag achterover in een lagen stoel,
met een kussen onder m\jn hoofd. Voor mij
stond de oude heer met de kamerjapon,
maar inplaats van een revolver hield hij nu
een leeg wijnglas in zijn hand. Toen hij zag,
dat ik hersteld was, stapte hij achteruit en
zette het glas op tafel.
„Wel, mijnheer Lyndon", zei hij lang
zaam, „hoe gevoelt ge u nu wel
Een haastige blik overtuigde mij, dat
mijn werkkiel aan den hals losgeknoopt
was en mijn doorweekte en met modder be
smeurde gevangeniskleeren te voorschijn
liet komen. Ik zag in dat het spel verloren
was, maar ik was te uitgeput om mij er om
te bekommeren.
De man stond mij- nauwlettend gade te
slaan, leunend tegen de tafel.
„Wat beter?" herhaalde hij.
Ik deed een zwakke poging om mij in
mijn stoel op te heffen.
„Ik weet het niet", zei ik zwakjes, „ik
weet alleen, dat ik drommelschen honger
heb."
Hij kwam wat vooruit, terwijl iets van
een glimlach over zijn gegroefd gezicht
trok.
„Kom niet overeind. Blyf stil liggen, dan
zal ik u wat te eten halen. Hebt u niets
gehad vandaag
Ik schudde mijn hoofd.
„Alleen regenwater"4 zei ikj
„Dan moet u met wat brood en melk be
ginnen. U bent te lang zonder eten geweest
om dadelijk een stevigen maaltijd te kun
nen verdragen."
Hij ging naar den anderen kant van de
kamer en opende een deur, die blijkbaar
toegang gaf tot den kelder.
„U hoeft niet tetrachten te ontsnap
pen", zei hij, terwijl hij zich naar mij toe
keerde. „Ik ben niet van plan de politie
te waarschuwen."
„Het kan me niets schelen, wat u doet",
antwoordde ik fluisterend, „wanneer u
maar spoedig wat eten haalt."
Terwijl ik liggen bleef in die halve ver
doofdheid, die het gevolg van uitputting is,
hoorde ik hem in den kelder heen en weer
gaan. Geen gedachte aan gevaar of gevan
genneming kwelden mij meer. Zelfs de on
verwachte manier, waarop ik behandeld
werd, was voor mij niet belangrijk of ver
rassend mijn geheele wezen was in de
gedachte aan het komende voedsel opge
gaan.
Ik zag hem weer de kamer binnenko
men hij droeg een kleine pan, die hij op
een kooktoestel naast den haard zette.
Met half geopende oogen keek ik naar
hem, terwijl ik achterover in mijn stoel
lag met een dankbare tevredenheid af
wachtend, hetgeen komen ging.
Ik werd opgeschrikt door het vallen van
een lepel op de haardplaat. Ik zag mijn
gastheer naar mij toekomen met een dam
pende porceleinen kom.
„Alstublieft", zei hij, „denkt u dat u zelf
kunt éten 2'1
WAT LAP AAN LIP VERTELDE.
't Was een Winter-Zomerdag
Dat heer Lip, heer Lap weer zag.
„Wat een prachtig Piere-weer"
Zei heer Liplap keer op keer.
Ja dat is het beste Lap.
En de pier groeit snel en rap
(Zoo beaamde telkens Lip)
'k Denk al aan mijn Zomertrlp.
Maar vrind Lap vertel me nou
Wat wist „Hit" van bruggebouw,
't Is een „tüchtig" knappe vent
Die z'n bullen heusch wel kent.
Ja 't is waar zei nu weer Lap,
En gaf Lip een flinke klap.
't Is een kerel uit één stuk
En in 't bouwen ook geen kruk.
Wie gaf ooit zoo'n fiksche douw
Aan 't cachet van 't Rijksgebouw.
Toen ik dan bij Hitier kwam
Zat hij aan zijn boterham.
'k Zei toen Dolfi, beste vent
'k Ben heer Lap u wel bekend.
'k Ben belast „mit eine" brug
Maar zij ligt niet op mijn rug.
Doch zij zit mij in mijn maag
Daarom, Herrschaft, deze vraag
Schenk mij eens uw raad en daad
Jij bent „Führer" van een Staat
Dus je weet hoe of 't gaat
Als j'n geldkist „aderlaat".
Kijk die brug, die moet er zijn
Dat wil ieder groot en klein.
Bij de pier behoort de brug,
Als den angel bij een mug.
Want al doet een angel pijn
Hij moet bij het mugje zijn.
Nu is bij die wandel pier,
Onze brug de „k w a a i e-pier".
Naar men zegt wordt zij een strop -
Zij kost 'k weet niet hoeveel pop,
Hitier bromde in zijn baard
Ook al is hij niet behaard.
Toen greep hij rijn snorrepunt
Maar dat was hem niet vergund.
Want ik zeg maar zoo het is
Dolfi greep in deze mis.
,,'k Vraag pardon, mijn waarde heer,
Dat gebeurt me wel eens meer"
Zoo sprak Dolfi wat bedeesd,
Dat doen leiders wel het meest.
Doch, komaan vertel eens, Lap
(En hij nam een flinke hap)
Als i k eens wat hebben wil.
Sta ik er ook nooit bij stil.
Geldt 't het belang der „Staat"
'tMoet er komen hoe 't ook
gaat!
't Is een algemeen belang
Daarom, Lap, wees nooit te bang,
't Geld komt later wel terecht,
Ook al is de tijd nu slecht.
Want een badplaats met een „pier"
Daar komt men voor zijn plezier.
Maar een badplaats zonder brug
Daar komt niemand ooit terug.
„Pier en brug" zijn man en vrouw,
Blijven ook elkander trouw.
Was ik „Führer" van uw land
'k Legde dra dien huw'lijksband.
Nooit bracht iemand iets tot stand
Die op tijd niet knersetandt.
Dus houdt vol meneer von Lap,
Op je „Wohlsein" deze hap,
„D&t was eerst gezonde taal"
Zoo besloot Lap zijn verhaal.
En toen „Hit", mét vollen mond
Rechtop op zijn beenen stond,
Toen begreep ik dezen man
Die een wereld tarten kan.
Vele leden brachten hulde aan den direc
teur-generaal van het Staatsbedrijf der
P.T.T. daar het hem was gelukt, ook in 't
afgeloopen jaar, trots de uiterst moeilijke
leden, hiervoren aan het woord, doen.
De leden, laatstelijk aan het woord, wa
ren van oordeel, dat de dienst ten platte-
lande, zeer veel te wenschen overlaat. Een
Ik nam niet de moeite te antwoorden,
maar va„te kom en lepel aan en het vol
gend oogenblik verwerkte ik een mondvol
warme broodsoep het was mij, of ik nooit
iets heerlijkers had geproefd.
Mijn gastheer stond naast mij en keek
mij aan met een spottende belangstelling.
„Ik zou niet zoo snel eten", merkte hij
op. „Het zal u meer goed doen, wanneer u
langzaam eet."
De eerste lepels hadden reeds de ergste
kwelling gestild ik volgde dus zijn raad
en at met een meer normale snelheid niet
temin moet ik de kom in den kortst mogelij
ken tijd geledigd hebben en met een diepen
zucht rijkte ik hem die weer toe, om haar
opnieuw te vullen.
Ik voelde mij merkbaar beter. Het voed
sel, de rust in den stoel, de betrekkelijk
warme kamer, alles deed mij goed en voor
het eerst begon ik m\j duidelijk rekenschap
te geven, waar ik was en wat er gebeurd
was.
Ik denk, dat mijn gastheer de verandering
opmerkte, want hij keek mij goedkeurend
aan, toen hij mij voor de tweede maal de
kom toereikte.
„Alstublieft", zei hij met rijn zonderlinge,
droge stem. „Wanneer u hiermee klaar
bent, zullen we eens een beetje praten. In
tusschenwel, als u er niets op tegen
hebt, zullen we dat raam dicht doen. Ik
geloof, dat u frissche lucht genoeg gehad
hebt vandaag."
/Wordt vervolgd)'