mm
TWEEDE BLAD
NEIL LYNDON ONTSNAPT
BINNENLAND
LAND- EN TUINBOUW
FEUILLETON
2)
f
Vrijdag 18 Januari 1935. No. 15.
Begrafenis minister Kalff.
Bij de plechtige begrafenis van den mi
nister van waterstaat ir. J. A. Kalff, heeft
minister-president, dr. H. Colijn, een rede
gehouden.
Spr. zeide, dat het het uitdrukkelijk ver
langen van de familie Kalff is geweest, dat
deze teraardebestelling in strikten eenvoud
zou worden voltrokken. Daarom is afge
zien van een teraardebestelling met mili
taire eer, door de regeering aangeboden.
Spr. begon met het uitspreken van zijn er
kentelijkheid, dat hem de gelegenheid was
geboden om hier aan dit graf enkele woor
den te zeggen. Ik voelde sterke behoefte,
aldus spr., om hier in het openbaar te ge
tuigen van de groote waardeering, die mijn
ambtgenooten en ikzelf voor den collega,
die van ons is heengegaan, hebben gevoeld,
te meer omdat dit sterven niet is omge
gaan buiten de vervulling van de ambtelij
ke taak. Tijdens een ambtelijke reis werd
de kiem gelegd voor de kortstondige, doch
ernstige riekte, die hem heeft weggenomen.
De groote spanningen, die er ook aan zgn
werk van tijd tot tijd geweest zijn, hebben
het weerstandsvermogen zeer verzwakt.
Toen spr. geroepen werd om een ministe
rie samen te stellen en besloten had ook
een vertegenwoordiger van de liberale rich
ting in ons land in het Kabinet op te ne
men, gingen sprekers gedachten al zeer
spoedig uit naar Kalff, dien hij eenige ja
ren geleden had gadegeslagen tijdens zijn
werkzaamheden als directeur der spoorwe
gen, welk bedrijf hij met krachtige en vaste
hand heeft geleid en welk bedrijf hij weer
op een gezonde basis heeft weten te bren
gen. Spr. heeft zich ook niet vergist in het
karakter van dezen man. Kalff heeft niet
geaarzeld om aan de roepstem gehoor te
geven. Hij had een buitengewoon aangena-
men werkkring en verklaarde zich onmid
dellijk bereid dezen te verwisselen voor het
zware werk, dat hem als lid der regeering
wachtte.
Op verkeersgebied was er een bijna cha
otische toestand ontstaan en aan hem werd
opdracht gegeven daarin verbetering te
brengen. De grondslagen voor deze verbe
teringen zijn door hem zelf gelegd, de vol
tooiing heeft hij helaas niet meer mogen
aanschouwen. Daarom heeft spr. gewaagd
van het groote, misschien bijna onherstel
bare verlies, dat het land heeft geleden
door zijn heengaan.
Doch niet alleen daarom, Kalff bezat
naast de toewijding ook andere eigenschap
pen, die hem beter geschikt maakten voor
de vervulling van zijn ambt. Hij was in de
eerste plaats een regenthij verstond wat
regeeren beteekent. Daarna noemde spr.
zijn bijzondere geschiktheid om samen te
werken met menschen van andere richting.
Als liberaal is hij in het Kabinet getreden
en dat ook gebleven, maar een liberaal was
hij van zeer voorname allure. Hij heeft al
tijd gezocht naar hetgeen vereenigde, niet
naar hetgeen verdeelde. Als ministers ver
liezen wij veel in hem. Het land, dat hij
diende, verliest mede veel. Zijn vervanging
zal bijzonder moeilijk zijn. Spr. roemde zijn
hoffelijkheid, welwillendheid en zakelijke
bondigheid, waarmede hij optrad. Op hem
is van toepassing het Engelsche gezegde,
dat hij is „in every inch a gentleman".
Maar ik mag hiermede niet eindigen. De
groote gaven van hart en verstand had hij
niet uit zich zelf. Hij had ze ontvangen van
Hem, van Wien alle gaven nederdalen. We
scheiden hier niet zonder den dank te bren
gen, dien wij Gode verschuldigd zijn voor
Zijn gaven in dezen overledene aan ons
land geschonken.
Na de toespraak van den heer dr. H. van
Manen, namens de Ned. Spoorwegen, werd
het woord gevoerd door den voorzitter van
den Vrijheidsbond, Mr. W. C. Wendelaar,
die hulde bracht aan de overtuiging en be
ginselvastheid, waarmede de overledene
zgn partij steeds is blijven dienen. Namens
zijn partij gaf spreker de verzekering, dat
al rijn medestanders zijn nagedachtenis
zullen blijven eeren, zooals zij zijn persoon
tijdens zijn leven hoogschatten.
Tenslotte sprak nog de heer mr. J. Kalff,
oud-hoofdredacteur van het „Algemeen
Handelsblad" enkele hartelijke woorden ter
nagedachtenis van zijn overleden broeder,
waarop de oudste zoon van den overledene
mr. J. Kalff Jr. dankte.
Het bruggenplan.
De regeering is voornemens, blgkens een
gisteren ingediend wetsontwerp, het plan
voor den bouw van de bruggen over de ri
vieren in zoodanig tempo te doen uitvoeren,
dat in een tijdsverloop van ongeveer zeven
jaar alle bruggen gereed zullen rijn. De
laatste brug zal dan in den zomer van 1941
in dienst worden gesteld. Om dezen versnel
den bruggenbouw mogelijk te maken, zal
een door een particulier consortium op te
richten B ruggen-Exploitatie-Maatschappij
N.V. (B.E.M.), met een aandeelenkapitaal
van 500.000, een obligatieleening uitgeven
ter nominale waarde van 49.500.000. De
som van 'n aandeelenkapitaal en leeningop-
brengst wordt aan het rijk uitbetaald ter
financiering van den bruggenbouw. Daar
tegenover krijgt de B.E.M. concessie tot
heffing van tollen op alle volgens het plan
te bouwen bruggen. De bedoeling is, de tol
heffing te doen ingaan op 2 April 1935 en
twintig jaar te doen duren.
Extrar-hulp voor werkloozen.
De minister van Sociale Zaken heeft aan
de gemeentebesturen een schrijven gezon
den, waaraan het volgende is ontleend
Bij de mondelinge begroot-ing van hoofd
stuk I der Rijksbegrooting en bij de desbe
treffende besprekingen omtrent de begroo
ting van mijn Departement voor het dienst
jaar 1935 in de Tweede Kamer der Staten
Generaal is ter sprake gebracht de aftrek
van hulp, welke vanwege de particuliere
liefdadigheid aan ondersteunde werkloo
zen wordt gegeven. Overeenkomstig de
voor mij in de Tweede Kamer terzake ge
dane toezegging heb ik een nadere regeling
voor deze materie getroffen.
In de steunregeling wordt bepaald, dat
inkomsten, welke niet uit arbeid zijn ver
kregen, ten volle op den steun in minde
ring moeten worden gebracht. Tengevolge
hiervan werden voorheen alle giften en uit-
keeringen, van andere zijde verkregen, ge
heel van den steun afgetrokken.
Voor eenigen tijd heb ik hierin ten aan
zien van uitkeeringen vanwege diaconie,
parochiaal armbestuur of liefdadigheidsver-
eeniging reeds eenige verruiming toege
staan.
Ik ben thans bereid, de particuliere lief
dadigheid nog ruimere gelegenheid aan
ondersteunde werkloozen hulp te verlee-
nen hiertoe kan ik uiteraard slechts over
gaan in het vertrouwen, dat van particu
liere zijde de noodige medewerking zal wor
den verkregen ter voorkoming van onge-
wenschte toestanden.
D'e hulp toch, die wordt verleend, mag
er nimmer toe leiden, dat de prikkel tot
het zoeken en aanvaarden van werk wordt
weggenomen. Met het oog hierop moet ik
aan de verruiming der regeling als bedoeld
de voorwaarde verbinden, dat, indien men
van particuliere zijde boven de uitkeerin
gen volgens de steunregeling aan onder
steunde werkloozen, hulp wil verleenen,
men zich van die zijde hetzij persoonlijk,
hetzij door tusschenkomst van de onder
steunden ter zake in verbinding stelt met
het betrokken gemeentelijk orgaan van
steunverleening. Op dit orgaan toch rust
naast de zorg voor de werkloozen de
plicht, er voor te waken, dat de hulp, die
wordt verleend, geen nadeelige moreele
gevolgen heeft voor de betrokkenen en
geen schade aan het bedrijfsleven berok
kent door deze mindering van arbeidslust.
Vermits nu bij het verleenen van hulp
van twee zijden het ontstaan van deze eu
velen niet denkbeeldig moet worden ge
acht, is evenals bij de Armenzorg
nauw contact en overleg tusschen beide
instanties noodzakelijk.
Wordt daarbij voor oogen gehouden, dat
de Overheid zich door de omstandigheden
genoopt gezien heeft, de steunverleening
aan werkloozen zelf via het orgaan van
steunverleening ter hand te nemen, dan
zal het duidelijk zijn, dat bij het overleg
het oordeel van het orgaan van steunver
leening omtrent de vraag of er zoo ja, in
hoeverre extra hulp aan een goede werk-
loozenzorg geen afbreuk doet, beslissend
moet zijn uiteraard behoudens eventueele
andere beslissing mijnerzijds.
Een maatstaf aan te geven, waarnaar 't
orgaan de gevallen zou kunnen beoordee-
den, acht ik in het algemeen nóch wen-
schelijk, nóch practisch mogelijk.
Wel wijs ik er op, dat van particuliere
zijde somwijlen in verband met him bijzon
dere omstandigheden hulp wordt verleend
aan werkende arbeiders. Worden dergelijke
personen werkloos en komen zij alsdan in
ondersteuning volgens de steunregeling,
dan kan deze particuliere steun, indien zij
dien blijven ontvangen, zonder meer bij de
bepaling van den steun buiten beschou
wing worden gelaten.
Voorts vindt geen aftrek op den steun
plaats indien in speciale noodgevallen van
andere zijde extra hulp wordt verleend,
bijv. bij gebrek aan kleeding en dekking,
riekte van een kind, waarvoor extra melk
noodig is en in het groote aantal van
andere vergelijkbare gevallen.
Heeft echter de particuliere steun een
meer regelmatig karakter, dan zal in het
overleg, hiervoor bedoeld, nauwgezet die
nen te worden nagegaan, of zoodanige hulp
niet tot gevolg zal kunnen hebben, dat de
arbeidsprikkel wordt weggenomen. Meent
het orgaan, dat daarvoor geen vrees be
hoeft te bestaan, dan kan ook dan de extra
hulp bij de berekening van den steun bui
ten beschouwing gelaten worden.
O.S.P. en R.S.P.
Er is een fusie tot stand gekomen tus
schen de Onafhankelijk Socialistische Partij
en de Revolutionair Socialistische Partij.
Zondag a.s. wordt de naam van de nieuwe
partij vastgesteld. De beide partijbladen „de
Fakkel" en „de Lantaren" zullen verdwij
nen en er zal een nieuw gemeenschappelijk
blad worden uitgegeven, genaamd „de
Vlam",
Adjunct-inspecteur spoorwegpostkantoren.
Bij beschikking van den directeur-gene
raal der P.T.T. is, met ingang van 1 Febru
ari 1935, aangewezen als adjunct-inspecteur
der spoorweg-postkantoren te Utrecht de
referendaris der P.T.T. G. Walstra, thans
adjunct-inspecteur der P.T.T. te Utrecht.
Mooie opdracht van Rusland aan
Verschure Co.
De N.V. Verschure Co.'s Scheepswerf
en Machinefabriek te Amsterdam heeft uit
sovjet-Rusland opdracht ontvangen tot het
bouwen en leveren van vijf groote sleep-
booten voor de zeevaart. De N.V. Ver
schure heeft verleden jaar ook twee drij
vende bunkerinrichtingen voor sovjet-Rus
sische rekening gebouwd. Door deze nieuwe
opdracht heeft zij thans weer voor acht
maanden werk. Men verwacht dat nog
meer groote opdrachten zullen volgen.
Zomerdienstregeling op de spoorwegen.
Naar het „Handelsblad" verneemt is de
mogelijkheid niet uitgesloten, dat de spoor
wegen de nieuwe dienstregelingen niet vóór
15 Mei a.s. gereed zullen kunnen maken.
Het feit, dat de Eerste Kamer nog geen
beslissing nam ten aanzien van den nieuw
in te voeren wettelijken tijd ligt hieraan ten
grondslag. Indertijd hebben wij meege
deeld, dat het de spoorwegen uit een tech
nisch oogpunt onverschillig liet, welke tijd
er zou worden ingevoerd, mits men tijdig
op de hoogte werd gebracht van den juisten
datum. De wenschelijkheid is toen van de
zijde der directie uitgesproken, dat de nieu
we tijd op 15 Mei zou ingaan, in welk ge
val men bij de samenstelling der zomer
dienstregeling geen moeilijkheden zou on
dervinden. De spoorwegen stellen n.l. een
termijn van zes maanden als minimum om
een wijziging in de dienstregeling voor te
bereiden. Eigenlijk heeft men die zes maan
den volledig noodig om alle verbindingen
nauwkeurig na te gaan en tot in details te
regelen, maar indien alle zeilen worden bij
gezet zal men waarschijnlijk nog in vier
maanden kunnen slagen. Het is dus te ho
pen, dat de Eerste Kamer spoedig hierin
een beslissing zal nemen.
Waarheen reist de Nederlander?
In het afgeloopen jaar verstrekten de
vier kantoren van den A.N.W.B., Toeristen
bond voor Nederland aan rijn leden tezamen
53.596 reisplannen en ontwerpen van reis
routes. Uit de verdeeling over de verschil
lende landen is eenigszins op te maken,
welke landen zich mogen verheugen in de
belangstelling van reizend Nederland.
Van de bovengenoemde 53.596 reizen be
troffen er 36.435 het buitenlanddaarvan
gingen er 36 naar Duitschland, dat blij
kens de cijfers de groote belangstelling van
vorige jaren geleidelijk weer terugwintin
1933, het jaar der politieke verwikkelingen,
ging 32 naar Duitschland.
Naar België ging 17 (vorig jaar 20
naar Frankrijk 16 (vorig jaar 20
naar Zwitserland 9 (vorig jaar ook 9
naar Oostenrijk 6 (vorig jaar 4%
naar Italië 5 (vorig jaar 4 naar En
geland 3 (vorig jaar eveneens), naar
Scandinavië 3 (vorig jaar 2y2 ove
rige landen 5 (vorig jaar 4%
Binnen Nederlands grenzen bleef 32
van het totaal reisplannen (v. jaar 40
De hier behandelde reizen betreffen de
volgende vervoermiddelenautomobielen
46 motorrijwielen 4 rijwieltochten
11 wandeltochten 5 water- en ijs
tochten 6 spoor- en bootreizen, combi
naties alsmede ski- en ruitertochten 28
Terwijl, vergeleken bij 1933, het aantal
wat Nederland betreft constant bleef, steeg
het aantal buitenlandsche reisplannen met
niet minder dan ruim 30
OPGAVE VAN PERSONEN
die zich gedurende de le helft van de maand
Januari 1935, in deze gemeente hebben ge
vestigd of deze hebben verlaten.
INGEKOMEN
P. v. d. Lek, hulp-montour K.L.M., De
Lanoystraat 17, van Haarlemmermeer.
W. Blok, zonder, Duyvendrechtstraat 26,
van 's-Gravenhage.
A. J. Labout, electro-technicus, Singel-
weg 1, van Rotterdam.
J. Steketee, kleermaker, Geraniumlaan 7,
van Z aamslag.
I. A. de Puijt, Korp. politietroepen, Hy-
acinthenlaan 39, van Breda.
T. A. de Joode, zonder, Winkelmanstraat
12, van Rotterdam.
M. Everaars, telegrafist le klasse P.T.T.,
Paul Krugerstraat 46, van Eindhoven.
D. A. Scharn, majoor-schrijver, Hyacin-
thenlaan 12, van Den Helder.
W. P. Boutens, fröbel-onderwijzeres, Van
Dishoeckstraat 52, van Egmond aan zee.
A. Kruisheer, ingenieur, Prins Hendrik-
weg 16, van Amsterdam.
G. A. van den Braak, schipper K. M.,
Gravenstraat 6a, Den Helder.
L. v. d. Poorten, religieuse, Breestraat 8,
van Roosendaal.
P. M. Meulblok, metaaldraaier, Primula
laan 4, van O. en W. Souburg.
Wanneer u voor een cent of vijf,
zes per km een veilige taxi kunt
nemen, waarom zoudt u dan na
een dinertje u wagen aan een
hooge geldboete (of erger) door
„met een stevig glaasje wijn" zelf
achter het stuur te gaan zitten
VERTROKKEN.;
M. Fibbe, draaier, Badhuisstraat 85, naar
Venlo.
C. J. Bömer, ketelmaker, Verkuijl Quak-
kelaarstraat 159, naar Rotterdam.
M. G. J. Nebbeling, suppoost, Hellebar-
dierstraat 2, naar Steenwijk.
C. Wijnen, electricien, Bouwen Ewout-
straat 4, naar Steenbergen.
J. H. Hulstrjn, machinist, Koudekerk-
scheweg 118, naar 's-Gravenhage.
C. Boeij, korp. politietroepen, Mariniers-
plein 6, naar Nieuwenhagen.
J. W. H. Ewalds, leerling-machinist, Ka
naalstraat 30, naar Venlo.
H. J. Takken, leerling-stuurman, Stee-
nenbeer 3, naar Enschedé.
L. J. Boutkam, machinist, De Ruyter-
straat 4, naar Oostvoorne.
J. A. de Lange, machinist, Noordstraat
46, naar H. en L. Zwaluwe.
W. C. P. M. Huijsmaus, onderwijzer,
Vrouwestraat 2, naar Schiebroek.
W. F. v. Hemert, matroos le klasse,
Joost de Moorstraat 7, naar O. en W. Sou
burg.
Th. A. Werkman, matroos Prov. Stbd.,
Kanaalstraat 144, naar O. en W. Souburg,
P. B. Hamel, onderwijzer, Nieuwendijk
21, naar Middelburg.
L. J. Snijder, handelsreiziger, Badhuis
straat 44, naar Middelburg.
J. E. 't Hooft, scheepsb. teekenaar, Bou
levard de Ruyter 66, naar 's-Gravenhage.
C. M. Mieras, machinist, Flesschenstraat
8, naar Utrecht.
E. Sebes, reiziger, Walstraat 10, naar
Roermond.
J. Offers, machinist, Koudekerksche weg
118, naar 's-Gravenhage.
De ontsmetting van het zaaizaad.
Hoewel reeds veel over de ontsmetting
der zaaizaden is geschreven, zal het toch
geen overbodige weelde zijn, dit alsnog
eens te doen, vooral omdat dit altgd be
langrijk moet worden geacht.
In het bijzonder geldt dit zeker wel voor
de voorjaarsuitzaai. Nu de plannen hier
voor reeds worden gereed gemaakt, willen
wij ook nu nog eens wijzen op de beteeke-
nis der zoo altijd noodige ontsmetting. De
landbouwer heeft nu het nog wintertijd is,
juist gelegenheid over deze zoo belangrijke
kwestie der ontsmetting eens even na te
denken. Want algemeen wordt de ontsmet
ting van granen en zaden nog lang niet
uitgevoerd, sommige streken zooals Gro
ningen, maken hierop wel een uitzondering,
want hier wordt reeds lang algemeen ont
smet, zoo zou het ook in andere streken,
van ons land moeten rijn, maar zoover zijn
we nog lang niet en zal nog wel eenigen
tijd duren. Niettegenstaande de Planten-
ziektenkundige Dienst ook altgd bij herha
ling wijst op de groote beteekenis der ont-
Geautoriseerde vertaling.
Uit het Engelseh van Victor Bridges.
CNadruk verboden
Maar ik ging niet tegen de vlakte. In
plaats daarvan trad ik snel op hem toe en
sloeg met mijn linker hand zijn arm om
hoog, terwijl ik hem met mijn rechter juist
onder de kin stootte. Werelden van gecon
centreerde bitterheid lagen achter dezen
stoot en hij sloeg achterover alsof hij door
een voorhamer getroffen was.
Hij deed mij goed, deze stoot, die mij
mijn zelfrespect terug gaf zooals niets an
ders dat had kunnen doen. Men moet zelf
in de gevangenis gezeten en onder bevel
gestaan hebben en toegeschreeuwd zijn als
een hond, drie trage jaren lang, om het
genoegen, weer eens iemand zulk een klap
te kunnen geven, naar volle waarde te
kunnen schatten. Op dat oogenblik echter
had ik geen tijd, mijn gevoel te analyseeren.
Bijna voor die man met zijn roode gezicht
den grond met zijn schouders had bereikt,
was ik bij het hek, dat het bosch afsloot,
zette een hand boven op een paal en sprong
erover in de aanlokkelijke duisternis.
Een oogenblik bleef ik staan en wierp als
Lot's nuisvrouw een haastigen blik achter
m\j. Op den bewegingloozen vorm na van
mgn tegenstander, die den hemel scheen te
bestudeerehj lag het heideveld, dat ik juist
overgestoken had, nog geruststellend ver
laten. Zelfs geen vervolgende bewaker was
nog uit de aanplanting opgedoken. Met een
zucht van verlichting wendde ik mij om en
liep het dichtste gedeelte in van het ver
warde struikgewas voor mij uit.
Het zou moeilijk geweest zijn, een betere
tijdelijke schuilplaats dan deze te vinden.
Een dichte wildernis van boomen en
struikgewas, opschietend tusschen enorme
spleten en stapels van granietrots, strekte
zich meer dan anderhalve mijl voor mg uit,
evenwijdig met den grooten weg. Ik wist,
dat de bewakèrs zelfs bij dag geen gemak
kelijke taak zouden hebben, mij hier op te
sporen en om dezen tijd, laat in den mid
dag, terwijl de duisternis spoedig invallen
zou, was het vrijwel een onmogelijk werk.
Bovendien, 't begon te regenen. Den gan-
schen middag hadden dikke wolken over
North Hessary gehangen en nu, terwijl ik,
geschramd en hijgend, voortworstelde in de
steeds toenemende duisternis, begon een
fijne motregen door de boomen te ziften. Ik
wist, wat dit beteekende. Binnen een half
uur zou waarschijnlijk alles zijn weggedoe
zeld in een vochtigen, grijzen mist en be
halve de schildwachten, uitgezet om het
gansche bosch heen, zouden mijn vervolgers
genoodzaakt zijn, het zoeken op te geven
tot den volgenden ochtend.
Ik giste mijn weg meer dan dat ik hem
zag en ging, voortdurend struikelend,
voort, tot ik naar schatting ongeveer het
midden van het bosch had bereikt. Langza
merhand was ik tot op de huid toe nat ge
worden. De dunne, gestreepte „slop", die ik
droeg, was in het geheel niet in staat, den
regen te weerstaan en het zelfde gold na
genoeg voor mijn in de gevangenis gemaak
te broek en kousen. Het was onaangenaam,
maar overigens hinderde het mij niet erg.
Ik was niet iemand, die spoedig kou vatte
en drie jaar gevangenisleven hadden een
van nature taai lichaamsgesteldheid geen
afbreuk kunnen doen.
Maar het diende nergens toe, mij meer te
laten doorweeken dan noodig was en daar
om begon ik te zoeken naar een soort tij
delijke beschutting, die ik tenslotte vond
in den vorm van een geweldig blok graniet,
half verborgen door de doornstruiken en
vergroeide boomen, die er omheen stonden.
Ik schoof het struikgewas op zij, kroop
daar voorzichtig tusschen en ontdekte een
soort van uitholling aan den voet van het
blok, juist groot genoeg om er languit te
liggen.
Ik kan niet bepaald zeggen, dat het er
gemakkelijk was, maar ik moest teveel uit
kijken in den steeds dichter wordenden
mist, dan dat ik mg om dergelijke kleinig
heden kon bekommeren. Met een snelheid,
onbegrijpelijk voor ieder, die deze vochtige
heidestreek niet kent, sloeg de vochtige,
klamme damp neer en verdoezelde alles in
zijn grauwen sluier. Behalve de druipende
doornsciuiken voor mij, kon ik in het ge
heel niets zien het was of men daarachter
tegen een zware deken staarde.
Ik lag bewegingloos, ingespannen luiste
rend naar eenig geluid van mijn vervolgers.
Alleen het voortdurend druipen van den
regen verbrak de stite.
Voor het eerst sinds den sprong van den
muur was ik genoeg op mijn gemak om den
toestand onder oogen te zien. Het trof mij,
dat alleen een ongeneeslijk optimist dien
hoopvol had kunnen noemen. Ik had mijn
sprong bijna instinctief gewaagd, zonder
eerst te kunnen overwegen, welke kansen
ik had om uit de voeten te blijven en ik
werd mij nu pijnlijk bewust, dat deze kan
sen uiterst gering waren. Zelfs wanneer ik
er in slaagde, uit mijn tegenwoordige
schuilplaats weg te komen naar de grootere
bosschen van de Walkham-Vallei, werkten
alle omstandigheden er toe mee, dat men
mij tenslotte weer gevangen zou nemen.
Nog nooit was een ontsnapt gevangene c-r
in geslaagd, zgn. vrijheid langer dan enkele
dagen te behouden, en waar menschen van
zooveel meer ondervinding in deze poging
waren gestrand, scheen het ontmoedigend
onwaarschijnlijk, dat ik fortuinlijker zou
zijn. Ik begon mij af te vragen, hoe het
Cairns, den man wiens wegvluchten uit den
troef» de aanleiding tot mijn eigen ont
vluchting was geweest, zou vergaan zijn.
Ik wist, dat hij een van de handigste kerels
uit de gevangenis was en wanneer het eer
ste schot hem had gemist, was het zeer
waarschijnlijk, dat ook hij niet weer ach
terhaald was. Ik hoopte het van harte
het zou heel wat aandacht van mijn eigen
persoontje afleiden.
Wanneer hij nog in vrijheid was, kon ik
er niet zonder afgunst aan denken, hoeveel
gunstiger zijn kansen voor een algeheele
ontsnapping waren dan de mgne. Om uit
deze streek vandaan te komen, was het
zear stellig noodzakelgk zich in het bezit
van kleeding en voedsel te stellen en ik
zag geen andere manier om dit te doen,
dan in een afgelegen boerderij het aller
noodzakelijkste weg te nemen. Ik kon dan
lata^ wel eenige vergoeding geven. Maar
bij een onderneming van deze soort zou ik
waarschijnlijk een armzalig knoeier blijken
in vergelijking met zoo'n vakman als
Catrns, die een van de volleerdste voorman
nen in Engeland was en voor wien daden,
die mij onmogelijk schenen, wel niet meer
dan kinderspel zouden zijn.
Maar het had geen nut, te tobben over
wat niet meer te veranderen viel. Mijn
eerste werk moest zgn, veilig in het bosch
van Walkham te belanden daarna zou er
tijd genoeg zijn om te overdenken, hoe ik
struikroover worden moest.
Ik richtte mij zittend op en keek uit in
den mist. De toestand was nog niets ver
beterd en het trof mij plotseling, dat ik bij
zonder dwaas deed, zoo stil te blijven lig
gen. Ik werd koud en stgf, maar vooral 3
ik verspeelde de beste kans, die ik waar
schijnlijk ooit zou krijgen, om Walkham te
bereiken.
Met een ongeduldigen uitroep stond ik
op. De eenige vraag was, of ik den weg uit
het bosch vinden kon. Een oogenblik aar
zelde ik, toen besloot ik het te wagen. Ten
slotte was de mist even nadeelig voor de
schildwachten als voor mij en zelfs als ik
er niet in slaagde de Walkham-Vallei te
bereiken, zou ik waarschijnlijk wel een
even goede schuilplaats vinden, eer de mist
optiok.
(Wordt vervolgd.)