Iflissiogsche Couraot tweede blad HONIG S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor IOcL UJT VROEGERE DAGEN. BRIEVEN UIT DE HQFSTAD Uit de Vlissingsche Courant van vóór 50 jaar. PINKSTEREN. FEUILLETON In het holst van den nacht van gebladerte sprake kan zijn. De boer loopt over zijn land en de tuinman gaat over zijn akker, maar beiden schudden ze bedenkelijk het hoofd. „De boel staat te praten zoo zegt de landman maar er zit geen voortgang in." Het nieuwe leven is er wel, maar er zit nog geen geest in, geen kracht en geen sterkte. Dé geest waart over de akkers, als het omstreeks Pinksteren is. Dan is er plots geen sprake meer van ontwikkeling, maar dan groeit de boel, da., con stateert mén plots geweldigen wasdom, welke naar rijpte snelt. De geest en de kracht zijn in het jonge leven gevaren 1 Ook de mensch uit zich zoo omstreeks Pinksteren in volle levenslust, in kracht en sterkte. De menschelijke geest voelt zich herwekt en het volle leven bruischt in ons. Och, 'at we in ons geloof, in ons leven, in onze werken toch zoo lang moge lijk dien goeden geest trachte.: vast te houden, welke aan ons zijn en ons doen „wijding" geeft. En dat we toch ook altijd in hetgeen tot ons-komt, mogen trachten den goe den geest te zoeken, want al wat niet van dien goeden geest is vervuld, kan voor ons niet begeerenswaard wezen. De mo derne tijd is vervuld van beweging, van nieuw geloof en van nieuw willen. Dat we niet verblind geraken door den schijn, maar zoeken naar en in het binnenste, naar de hoedanigheid van den geest als grondslag van het werken. DE LEGENDE VAN HET RONDE PUTJE TE OOST-SOUBURG. Slot. Treurig stapt Zoetje voort. Hoe meer zij aan den dag van gisteren denkt, hoe moei lijker zij het krijgt. Het keellint van haar schulphoed begint te klemmen. Zij maakt het los en laat de kleurige linten over de schouders fladderen. Dus Nelis nam Grietje, omdat aeze zoo in het goud stond. Had zij ook maar geld, dan kocht zij een nieuwe groote gouden naald en misschien ook nieuwe krullen en strikken. Dan zou Nelis zeker haar verkie zen boven Grietje. Maar hoe moet zij aan geld komen Zij weet, waar de baas het melkgeld bewaart. Als zij nu endan eens Neen, neen, dat nooit. Niet stelen. Hoe dan aan geld te komen Zoo'denkend stapt zij langzaam voort. Daar komt zij aan het Ronde Putje, welks heldere water door het overhangende kreupelhout des zomers steeds koel blijft. Hoe vaak heeft zij hier niet haar dorst ge- lescht en op de bank wat uitgerust van den langen, vermoeienden tocht naar de stad. Ook nu wil zij zich laven, al is het nog vroeg in den morgen. Zij neemt het melk- maatje uit een der emmers en daalt in den put af. Bij den eersten slok van het frissche wa ter, komt in eens bij haar een gedachte op. Als zij eens enkele maatjes water bij de melk deed De stadsmenschen zullen dat niet zoo proeven. De baas krijgt gewoon zijn geld en het overige is voor haar. Zoo wordt niemand benadeeld en zij steelt niet. Toch is zij niet gerust. Zij kijkt even rond of niemand aankomt. Neen. 't Is ook nog wat vroeg. Nu gaat zij haar gang en wel dra is elke emmer een weinig voller ge worden. Zij neemt haar last weer op en richt haar schreden naar de stad. Nu gaat zij aan het rekenen, hoeveel geld zij voor haar zelf zal ontvangen, als zij straks huiswaarts keert. Dat is dan zooveel per dag, en zooveel in de week. En al spoedig heeft zij uitgerekend na hoeveel weken zij van haar zoogenaamd eigen geld zelf een gouden naald kan koopen. Dan hoeft Grietje haar niet meer d'ooge uit te steken. EnNelis zal dan haar verkiezen. Dag aan dag bezoekt zij het putje. Het onrustig geweten spreekt niet meer. Gere geld vermeerdert haar rijkdom. Op zekeren dag, echter, als de baas uit de stad is gekomen, vraagt hij aan Zoetje hoe het toch komt, dat de melk in de laatste weken zoo dun en blauw is. De klanten in de stad hebben tegen hem er over geklaagd. Dadelijk is zij met het antwoord gereed. „Ja Baas", zegt ze, „dat heb ik ook ge merkt. Ik geloof, dat Blaerkop niet te goed is". Toch klopt haar hart sneller, als zij dit antwoord geeft. Het blozend gelaat wordt nog rooder. Daar de baas haar van niets verdenkt, merkt hi, het laatste niet. Eindelijk is haar wensch vervuld. Zij heeft bij den goudsmid, op den Burgt het verlangde goudstuk gekocht en dit goed in haar beugeltasch verborgen. Nauwelijks is zij een eind uit de stad, of zij wil het nog eens goed bekijken. Als zij niemand ziet komen, zet zij -de leege em mers neer en haalt haar schat voor den dag. Wat zal het haar goed staan. Door een weinig met haar schort er over te wrijven, verhoogt Zi0 den glans. Zij kan den lust niet weerstaan de naald aan te binden. Deze past haar goed. Waarom zou zij de naald niet tot thuis aanhouden Zij neemt haar emmers weer op en blij moedig stapt zij voort. W' zij tegen komt kijkt zij vrijmoedig aan, als vraagt zij Staat het mij niet goed En wat zal Nelis wel niet denken, als hij haar ziet. Zij zal wel zorgen, dat zij hem a.s. Zondag bij het naar de kerk gaan, ontmoet. Wie weet, of hij met haar geen praatje maakt Koe gaarne zou zij zelf eens zien, hoe knap zij er mee staat. Had zij maar een spiegelt in den zak. Maar wacht, daar is het Ronde Putje. Geen spiegel, zoo glad, als het stille watervlak. Spoedig is zij bfl de bekende plaats, waar zij dag aan dag haar rijkdom uithaalde. Zij buigt zich over het water om te wil len zien, hoe schoon haar de naald staat. Maar... wat plompt daar in het water Het goud, los geschoten, zinkt neer en ver dwijnt in de diepte. Zij grijpt het na. Ver- geefsch. Als zij nog een oogenblik op het rimpe lend water staart, waarin haar schat is verdwenen, rijst uit de put een stem, die haar toeroept„Wat van mij kwam, keert tot mij weder. Nooit dijt gestolen goed". V Opmerkelijk, dat deze legende van het melkmeisje ook in Limburg en in Vlaande ren voorkomt. De bijzonderheden zijn ver schillend, maar de hoofdstrekking is de zelfde. In de Limburgsche en de Vlaamsche legende leeft bet meisje, na het verlies van haar goud niet lang meer. Zij heeft echter nog geen rust gekregen want na haar dood moet zij ronddolen, al roepend „Half water, half melk, Te scherp gemeten-, De ziel vergeten". R. B. J, d. M. Stadhuis-toekomstmuziek. Gelijk de dagbladen reeds gemeld hebben, is het stadhuisvraagstuk in onze stad een stadium verder gekomen doordat de keuze van het cntwerp thans min of meer defini tief schijnt te zijn. Min of mee zeggen we, want het staat allerminst vast, dat deze keuze inderdaad definitief is. De kritiek zal nog los komen, allerlei details zullen nog nader bezien moeten worden, het vind- bedrag dient nog gefixeerd te worden en de gansche terrein-situatie hangt nog in de lucht. De uiterlijke vorm is nu dan vastgelegd in één der gekozen ontwerpen. Hier heeft men al het eerste punt van strijd. Is achter deze gevel een bewoonbaar en praktisch gebouw mogelijk Menigeen zal het als een dwaasheid beschouwen, dat men op deze wijze aanvangt met den bouw van een stad huis, maar dat is nu eenmaal de moderne methode. Wij hadden veel liever eerst een plattegrond van de indeeling gezien, een min of meer theoretisch wiskundig pro bleem dat heel wat moeilijker is. Vandaar dat wij herhaaldelijk het denkbeeld hebben verdedigd om op een gansch andere wijze te werk te gaan bij de stichting van een raadhuis. In het kort kwam onze meening hierop neer, dat men een betrekkelijk klein monumentaal hoofdgebouw zou stichten, waarin de zetel der dagelij ksche bestuurs- leiding gevestigd zou zijn de raadzaal, de receptiezaal, de kamers voor burgemeester en wethouders en secretaris en dat dit hoofdgebouw zal zijn het vóórgebouw voor een eenvoudig complex kantoorlokalen, die vooral zóó zijn ontworpen, dat uitbreiding gemakkelijk zeer mogelgk zijn. Het Alexander-veld biedt daarvoor alle gelegenheid en mogelijkheid het is enorm groot, lang en breed, aan ten minste twee kanten geheel vrijstaand en op den duur aan vier kanten vrij te maken door geleide lijke afbraak. Maar ook zonder die af braak biedt het terrein alle ruimte voor de uitvoering van het denkbeeld. Het ontwerp dat nu is uitgekozen geeft niet de minste gelegenheid tot uitbreiding, het morst met het terrein en is een zoo danig afgerond geheel, dat van uitbreiding geen sprake kan zijn. Dat is en blijft een grove fout, die zich vooral elders bij stad huisbouw wreekt. Het Rotterdamsche stad huis was al te klein toen het klaar was allerlei diensten zijn elders ondergebracht en in tal van andere steden is het niet veel beter. Wat wil men in een stadhuis onderbren gen Dat k de eerste vraag die gesteld wordt. Natuurlijk blijven tal van diensten geheel zelfstandig. De bedrijven bijvoor beeld zullen in de onmiddellijke nabijheid der fabrieksgebouwen hun hoofdzetel hou den. Het az'ehief blijft elders het bevol kingsbureau stelt eigen eischen van inrich ting en zoo gaat het voort. Blijft ten slotte over de dagelijksche leiding, de afdeelin- gen financiën, onderwijs en nog eenige an- dert kunnen in het stadhui3 gevestigd blij ven, maar de rest kan evengoed geheel los staan. Vandaar dat ons denkbeeld van een hoofdgebouw, dat door alle tijden heen een voldoende ruimte biedt, alleszins aanbeve ling verdient. Het zou ook dat vóór hebben, dat de bouw geleidelijk kon geschieden door de uitbreiding die aansluit aan het be sta. Jide. Wat het nu gekozen ontwerp betreft, voor zoover het op een teekening is te be- oordeelen, heeft het onze sympathie niet. Wij houden nu eenmaal niet van dit genre, dat ons met mooie dikke woorden als geniaal wordt aangeprezen. Het museum, dac op dit oogenblik zijn voltooiing nadert, is zoo'n .--fgryselijk leelijk complex van hok ken en brokken, dat wij voor herhaling van dit stelsel zeer terugdeinzen. De kosten zijn niet gering. Reeds nu be draagt'de raming 5,6 millioen gulden. Men kan als altijd rekenen, dat die raming veel te laag is. We durven wel de voorspelling aan, dat het er acht millioen zal worden. Verder telt men heelemaal de waarde van den grond niet mee, heeft men nu al ver geten de aankoopen d'e al geschied zijn van eenige woningen aan de Javastraat mee te rekenen dat men niet heeft geschat wat er alsnog meer aangekocht de slooping zal worden dat de meubileering vorr een groot deel nieuw zal moeten zijn. Het is dus heusch geen pessimisme als we de totaal-koster op rond tie. millioen schatten. Van dit bedrag zal me" n"b wei eens schrikken en wij gelooven daarom dat het heusch met de uitvoering niet zoo'n vaart zal loopen. Misschien zal het er toe leiden, dat men nog eens overweegt of het niet 20e week 1884. De werkzaamheden voor het in orde brengen van het badhuis, dat eene belang rijke wijziging in de laatste dagen heeft ondergaan, zijn thans zoover gevorderd, dat binnen korten tijd de opening daarvan kan verwacht worden. Behalve een woning voor den pachter met bergplaats en meerdere geriefelijkhe den, welke bij het bestaande gebouw zijn aangebracht, is het omliggende terrein op zeer doelmatige wijze in orde gemaakt, om tal van bezoekers behoorlijk te kunnen plaatsen. Daarenboven is het thans door een hou ten hek afgesloten terrein aan de landzijde toegankelijk gemaakt door een flinke hou ten trap en de vroegere onbegaanbare zandweg bij de duinen in een behoorlijken straatweg herschapen, langs welken het badhuis vanaf den Koudekerkschenweg door voetgangers en rijtuigen gemakkelijk kan worden bereikt. Wanneer de waranda rond bet bacfhtiis, waarvan men tevens langs een bouten trap het strand zal kunnen bereiken, zal zijn daargesteld en de verdere nog voorgeno men werkzaamheden zullen zijn voltooid, belooft hét geheel een aangenaam verblijf op te leveren, dat in de aandacht van het publiek verdient aanbevolen te worden. En zulks te meer daar, naar men ver neemt, de exploitatie van het badhuis zal toevertrouwd worden aan solide en op de hoogte van den tijd staande personen, van wier goede voornemens, gesteund door de medewerking van het gemeentebestuur, veel goeds voor de toekomst kan verwacht worden. Ds. N. A. de Gaay Fortman, pred. der Ned. Herv. gemeente alhier, heeft het be roep naar Amsterdam aangenomen. De nieuw gebouwde kerk der Chr. Ge reformeerde gemeente aan de voormalige Duinpoort alhier, waarvan de eerste steen werd gelegd op Woensdag 5 Maart jl., zal op Donderdag 22 Mei a.s. des middags 3 uur worden ingewijd. Het debiet der Vlissingsche Duinwater leiding Mij. vermeerdert in die mate, dat binnenkort een groot reservoir bij de ma chine aangelegd zal moeten worden. De gemeenteraad van Veere heeft met 5 tegen 2 stemmen besloten, den beker van Maximiliaan aan het Rijksmuseum te Amsterdam in bruikleen af te staan voor een jaarlijksche contributie van 2000. De postdirecteur uit IJzendijke is voort vluchtig met een bedrag van 60.000. Men weet alleen, dat hij in de richting van Bel gië is vertrokken. anders en goedkooper kan. Zelfs bij een neel lange-termijn-levering zouden de kos ten van dit plan met een half millioen gul den 's jaars het budeet gedurende twee ge slachten blijven drukken. Men mag dus wel goed weten wat men in deze wil. Wij herinneren nier er nog eens aan, dat ook het Rijk nog voor de noodzakelijkheid staat een monumentaal gebouw te moeten stichten in het park Zorg vb et, dat ons land var de familie Goekoop cadeau ontving op voorwaarde dat daarop binnen tien jaar een representatief gebouw gesticht zal zijn. Het is te begrijpen dat men daaraan onder de huidige tijdsomstandigheden nog niet heeft kunnen denken. Er zijn nu al twee jaar van die tien om en het wordt dus zoetjes-aan tjjd, dat men eens zijn gedach ten daarover laat gaan. Eerst komt dan de keuze van de plaats, daarna de aard van het gebouw, dan de ontwerpen, dan de uit werking en eindelijk de bouw. Men mag wel rekenen dat dit tesamen een vijf zes jaar in beslag zal nemen en dus begint het er al op te lijken, dat het eerste begin eens wordt aangepakt. Hoe lang het stadhuisvraagstuk in den van de van Zaterdag 19 Mei 1934. No. 117. In het christen-geloof domineert boven alles het machtige goddelijke Verlos singswerk, waarbij Christus zich zoende voor der menschheid zondeschuld en waardoor ons de genade van het eeuwig leven werd herschonken. Dé groote christenfeesten hebben dan ook alle op dat Verlossingswerk betrekking. Met Kerstmis herdenken we de geboorte van den Verlosser, op Goeden Vrijdag, Diens dood, met Paschen de verrijzenis, daarna vieren we 's Heeren Hemelvaart. Dat laatste feest sluit de herdenking van het vertoeven van Jezus op deze aarde af, maar nochtans kent de christenheid als laatste schakel in de keten van belang rijke feestdagen Pinksteren. En niet ten onrechte. De nederdaling van den H. Geest over de apostelen, wel ke we op Pinksteren herdenken, vormde de noodzakelijke bekroning van het Ver lossingswerk. Immers, wanneer Christus na Zijn Hemelvaart de menschheid in haar menschelijke hulpeloosheid zou heb ben achtergelaten, wat zoude dan voor haar de feitelijke winste van de Verlos sing zijn geweest De apostelen ge lóófden, zoolang Christus bij hen was en hen door Zijn teekenen bezielde, maar nauwelijks was de Heer van hun zijde, ofPetrus verloochende zijn Meester. Toen Christus in het graf was gelegd, uitten de Emmaüsgangers hun mistrou wen tegenover elkaar en meesmuilden ze: „Wij voor ons hoopten, dat Hij het was, die Israël zoude verlossen, maar met al dat is het heden de derde dag sinds deze feiten gebeurd zijn." Twijfel en ongeloof kwamen bij de Emmaüsgangers al boven op den derden dag, nadat ze Jezus henen wisten. Hoe zou het ons na negentien eeuwen zijn vergaan, wanneer God Zijn apostelen en met hen allen, die gelooven, niet hadden bezield met den heiligen Geest De Geest des Vaders, welke de geest der waarheid is, houdt onze zielen ontvankelijk voor het geloof en geeft ons kracht en.sterkte om ons geloof te onderhouden en te be leven, waardoor we tevens aan het Ver lossingswerk deelachtig blijven. 9 f f 't Is, of het jaargetijde, waarin de christelijke feestdagen plegen te vallen, op nadrukkelijke wijze de beteekenis dier dagen.accentueeren. Als Christus geboren werd, lag de menschheid in de verzonkenheid van de zonde en van afdwaling neder. De schuld der menschheid jegens God was zwaar en nog onafgelost. Om de wereld hing de sfeer des doods. Getuigt de natuur in de dagen van Kerstmis van iets anders Denken we nu aan Paschen, het feest der Herrijzenis, het Verlossingswerk is volbracht en de menschheid is herleefd. Waarvan getuigt rond Paschen de na tuur? Schiet het nieuwe en verjongde leven niet uit den nog dood lijkenden grond? Zingen de vogelen niet het lied van liefde en leven Zijn ze niet druk doende om het komende nieuwe leven in hen en door hen, te verzorgen Maar let op, hoe het daarna gaatDe boomen boften, maar o, wat duurt het toch eigenlijk nog lang, eer er werkelijk Naar het Duitsch, bewerkt door J. VAN DER SLUYS. (Nadruk verboden 19) Het was namelijk op zijn uitdrukkelijk verlangen, dat ik hem op zulk een onge woon uur kwam bezoeken en hij had niet de minste reden om bang voor mij te zijn. Nu u dit weet, zult u wel begrijpen, waar om uw afwijzing, die op zijn eigen verzoek heette te geschieden, mij zoo buitengewoon verbaasde." Erich Roggenbach leunde terug in zijn stoel en zijn gezicht stond ernstig. „Moet ik hieruit opmaken, meneer Hey nitz, dat u aan mijn woorden twijfelt „Neemt u mij niet kwalijk", klonk het onmiddellijk, op verontschuldigenden toon, „ik heb me misschien een beetje onhandig uitgedrukt, maar het was volstrekt mijn bedoeling niet u te beleedigen. Maar u moet u mijn verwondering voorstellen, wan neer ilc u vertel, dat Beiersdorf en ik in tieme vrienden waren en gewichtige ge meenschappelijke belangen hadden. Als zijn geest nog geheel normaal was geweest, had hij juist in dit kritieke uur moeten verlan gen mij bij zich te hebben." Roggenbach keek den ander scherp aan; een onbedriegelijke intuïtie zei hem, dat Heynitz hem voorloog. „De boodschap, die u mij voor meneer Beiersdorf gaf, ademde een heel anderen geest", merkte hij koel op. „Ik zou u met een lang en weinig-boeiend verhaal moete i lastig vallen", luidde het bescheid, „om u de motieven van deze boodschap te verklaren. In ieder geval wist Beiersdorf drommels goed, dat ze niet kwaad bedoeld was en dat ik er niets an ders mee beoogde dan een eenigszins nala tig man aan een aangegane verplichting te herinneren. Ook tusschen de beste vrien den kan een beetje krachtige aandrang niet altijd vermeden worden." Erich bedacht, dat hij hoopte van dezen man belangrijke inlichtingen te kunnen krijgen en de U-op, dien het gesprek nam, bracht hem in dit opzicht niet veel verder. Ziji aanvankelijke afkeer van zijn tafelge noot was weer met volle kracht teruggeko men en het kostte hem eenige moeite, de vraag te doen, die hem misschien den sleu tel tot het mysterie van de schemerige vrouwengestalte zou verschaffen. Maar hij drong dat gevoel terug en zei na enkele oogenblikkén van stilte „Ten slotte zijn dat dingen, die mij niet aangaan. Maar wanneer u een intiem vriend van meneer Beiersdorf was, weet u waarschijnlijk welke bekenden hij nog meer in Berlijn had en wie zonder plichtplegingen bij hem in- en uitgingen." Erich Roggenbach's hart klopte sneller toen hij dit vroeg hij had het gevoel dat zijn vraag een beleediging voor Traute Falkenhayn was. En hij huiverde bij de gedachte haar naam uit den mond van dezen man te zullen hooren. Heynitz stak langzaam een sigaret op, keek naar de eerste rookwolkjes, die hij uitblies en zei bedachtzaam „Ik geloof niet dat Beiersdorf geheimen voor mij had en juist daarom moet ik be zwaar maken uw vraag te beantwoorden zoolang ik niet weet wat u daarmee precies bedoelt." De privaat-docent probeerde het langs een anderen weg. „Uw vriend leefde, voor zoover ik kan beoordeelen, cp uiterst-bescheiden voet. Gelooft u, dat hij niettegenstaande dat, met menschen uit beter-gesitueerde kringen omging „Het hangt er vanaf, wat u daaronder verstaat. Ik weet dat hjj begonnen was voor verschillende uitgevers te werken. Hij schreef ook in tijdschriften en op die ma nier kwam hij ongetwijfeld met allerlei menschen in aanraking." Een oogenblik verkeerde Erich in twijfel of hij den naam van den bankdirecteur zou noemen, maar een blik op het onsympathie ke gezicht tegenover hem, gevoegd bij de voorzichtig ontwijkende manier, waarop de ander zijn antwoorden inkleedde, deed hem besluiten van dit voornemen af te zien. En hij bepaalde zich ertoe te zeggen „Ik dacht speciaal aan vrouwen uit ge goede kringen. Is u er iets van bekend, dat hij daarmede verkeerde De kleine, stekende oogjes keken den spreker doordringend aan. „Waarom wilt u dat weten klonk het scherp. „Omdat ik reden heb aan te nemen, dat Beiersdorf nog den laatsten nacht van zijn leven bezoek van een dame had." „U zegt dat u reden had dat aan te ne men, dus u weet het niet absoluut zeker. U vertelde mij toen, dat u hem op straat uw hulp had aangeboden omdat hij onwel werd en hem naar huis hebt begeleid. Bent u dan daarna niet bij hem in de kamer ge bleven „Neen, kort nadat u was heengegaan, werd meneer Beiersdorf kalmer en ik ging in de kleine kamer naasv de zijne op een divan wat rusten. En ik heb den zeer ster ken indruk, dat er toen iemand bij hem was." „Iemand, die u voor een dame hield „Ja. „Dat is me niet duideljjk. U moet toch iets bepaalds gezien of gehoord hebben „In een toestand tusschen slapen en wa ken zag ik vaag een vrouwengestalte, die zich over het bed van meneer Beiersdorf boog. Toen ik een oogenblik later in zijn kamer kwam, was de gedaante verdwenen." „Buitengewoon merkwaardig. Waaruit _idt u af, dat het een dame uit den gegoe den stand moet zijn geweest „Uit hetgeen ik van haar kleeren en sie raden zag „En haar gezicht Was ze jong of oud Mooi of leelijk Ik zou graag willen, meneer Roggenbach, dat u mij deze dame nauwkeuriger kon beschrijven." „Dat is mij onmogelijk. Ik heb haar ge zicht niet gezien." „Zoo, u hebt haar gezicht niet gezien herhaalde Heynitz op peinzenden toon. „En toen u in Beiersdorf's kamer kwam, was ze spoorloos verdwenen. Hoe „Door de deur, die van het portaal naar de trap voert, veronderstel ik. Een andere weg was er niet." „Dat wil dus zeggen, dat ze ook door die deur moet zijn binnengekomen", conclu deerde de ander. „Maar ik heb toch duide lijk gehoord, dat u de deur achter mij sloot „Dat heb ik inderdaad", bevestigde Erich. „En er is geen andere verklaring mogelijk, dan dat de dame in het bezit van een sleu-» tel was." „Hebt u niets tegen Beiersdorf gezegd, van wat u opgemerkt hebt „Daar had t geen gelegenheid meer voor, omdat hij bij mijn binnenkomen al overleden was." Georg Heynitz blies snel achter elkaar een paar rookwolken uit en staarde naar het plafond. Er gingen eenige seconden voorbij, voor hij weer het woord nam. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1934 | | pagina 5