Iflissiogsche Couraot
tweede blad
HONIG S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor IOcL
UJT VROEGERE DAGEN.
BRIEVEN UIT DE HQFSTAD
Uit de Vlissingsche Courant
van vóór 50 jaar.
PINKSTEREN.
FEUILLETON
In het holst van den nacht
van gebladerte sprake kan zijn. De boer
loopt over zijn land en de tuinman gaat
over zijn akker, maar beiden schudden
ze bedenkelijk het hoofd. „De boel staat
te praten zoo zegt de landman
maar er zit geen voortgang in." Het
nieuwe leven is er wel, maar er zit nog
geen geest in, geen kracht en geen
sterkte.
Dé geest waart over de akkers, als het
omstreeks Pinksteren is. Dan is er plots
geen sprake meer van ontwikkeling,
maar dan groeit de boel, da., con
stateert mén plots geweldigen wasdom,
welke naar rijpte snelt. De geest en de
kracht zijn in het jonge leven gevaren 1
Ook de mensch uit zich zoo omstreeks
Pinksteren in volle levenslust, in kracht
en sterkte. De menschelijke geest voelt
zich herwekt en het volle leven bruischt
in ons.
Och, 'at we in ons geloof, in ons leven,
in onze werken toch zoo lang moge
lijk dien goeden geest trachte.: vast te
houden, welke aan ons zijn en ons doen
„wijding" geeft.
En dat we toch ook altijd in hetgeen
tot ons-komt, mogen trachten den goe
den geest te zoeken, want al wat niet van
dien goeden geest is vervuld, kan voor
ons niet begeerenswaard wezen. De mo
derne tijd is vervuld van beweging, van
nieuw geloof en van nieuw willen. Dat
we niet verblind geraken door den schijn,
maar zoeken naar en in het binnenste,
naar de hoedanigheid van den geest
als grondslag van het werken.
DE LEGENDE VAN HET RONDE
PUTJE TE OOST-SOUBURG.
Slot.
Treurig stapt Zoetje voort. Hoe meer zij
aan den dag van gisteren denkt, hoe moei
lijker zij het krijgt. Het keellint van haar
schulphoed begint te klemmen. Zij maakt
het los en laat de kleurige linten over de
schouders fladderen.
Dus Nelis nam Grietje, omdat aeze zoo
in het goud stond. Had zij ook maar geld,
dan kocht zij een nieuwe groote gouden
naald en misschien ook nieuwe krullen en
strikken. Dan zou Nelis zeker haar verkie
zen boven Grietje.
Maar hoe moet zij aan geld komen Zij
weet, waar de baas het melkgeld bewaart.
Als zij nu endan eens
Neen, neen, dat nooit. Niet stelen. Hoe
dan aan geld te komen
Zoo'denkend stapt zij langzaam voort.
Daar komt zij aan het Ronde Putje,
welks heldere water door het overhangende
kreupelhout des zomers steeds koel blijft.
Hoe vaak heeft zij hier niet haar dorst ge-
lescht en op de bank wat uitgerust van
den langen, vermoeienden tocht naar de
stad.
Ook nu wil zij zich laven, al is het nog
vroeg in den morgen. Zij neemt het melk-
maatje uit een der emmers en daalt in den
put af.
Bij den eersten slok van het frissche wa
ter, komt in eens bij haar een gedachte op.
Als zij eens enkele maatjes water bij de
melk deed De stadsmenschen zullen dat
niet zoo proeven. De baas krijgt gewoon
zijn geld en het overige is voor haar. Zoo
wordt niemand benadeeld en zij steelt niet.
Toch is zij niet gerust. Zij kijkt even rond
of niemand aankomt. Neen. 't Is ook nog
wat vroeg. Nu gaat zij haar gang en wel
dra is elke emmer een weinig voller ge
worden. Zij neemt haar last weer op en
richt haar schreden naar de stad.
Nu gaat zij aan het rekenen, hoeveel
geld zij voor haar zelf zal ontvangen, als
zij straks huiswaarts keert. Dat is dan
zooveel per dag, en zooveel in de week. En
al spoedig heeft zij uitgerekend na hoeveel
weken zij van haar zoogenaamd eigen geld
zelf een gouden naald kan koopen. Dan
hoeft Grietje haar niet meer d'ooge uit te
steken. EnNelis zal dan haar
verkiezen.
Dag aan dag bezoekt zij het putje. Het
onrustig geweten spreekt niet meer. Gere
geld vermeerdert haar rijkdom.
Op zekeren dag, echter, als de baas uit
de stad is gekomen, vraagt hij aan Zoetje
hoe het toch komt, dat de melk in de
laatste weken zoo dun en blauw is. De
klanten in de stad hebben tegen hem er
over geklaagd.
Dadelijk is zij met het antwoord gereed.
„Ja Baas", zegt ze, „dat heb ik ook ge
merkt. Ik geloof, dat Blaerkop niet te goed
is". Toch klopt haar hart sneller, als zij dit
antwoord geeft. Het blozend gelaat wordt
nog rooder. Daar de baas haar van niets
verdenkt, merkt hi, het laatste niet.
Eindelijk is haar wensch vervuld. Zij
heeft bij den goudsmid, op den Burgt het
verlangde goudstuk gekocht en dit goed in
haar beugeltasch verborgen.
Nauwelijks is zij een eind uit de stad, of
zij wil het nog eens goed bekijken. Als zij
niemand ziet komen, zet zij -de leege em
mers neer en haalt haar schat voor den
dag. Wat zal het haar goed staan. Door
een weinig met haar schort er over te
wrijven, verhoogt Zi0 den glans. Zij kan den
lust niet weerstaan de naald aan te binden.
Deze past haar goed. Waarom zou zij de
naald niet tot thuis aanhouden
Zij neemt haar emmers weer op en blij
moedig stapt zij voort. W' zij tegen komt
kijkt zij vrijmoedig aan, als vraagt zij
Staat het mij niet goed
En wat zal Nelis wel niet denken, als hij
haar ziet. Zij zal wel zorgen, dat zij hem
a.s. Zondag bij het naar de kerk gaan,
ontmoet. Wie weet, of hij met haar geen
praatje maakt Koe gaarne zou zij zelf
eens zien, hoe knap zij er mee staat. Had
zij maar een spiegelt in den zak. Maar
wacht, daar is het Ronde Putje. Geen
spiegel, zoo glad, als het stille watervlak.
Spoedig is zij bfl de bekende plaats, waar
zij dag aan dag haar rijkdom uithaalde.
Zij buigt zich over het water om te wil
len zien, hoe schoon haar de naald staat.
Maar... wat plompt daar in het water
Het goud, los geschoten, zinkt neer en ver
dwijnt in de diepte. Zij grijpt het na. Ver-
geefsch.
Als zij nog een oogenblik op het rimpe
lend water staart, waarin haar schat is
verdwenen, rijst uit de put een stem, die
haar toeroept„Wat van mij kwam, keert
tot mij weder. Nooit dijt gestolen goed".
V
Opmerkelijk, dat deze legende van het
melkmeisje ook in Limburg en in Vlaande
ren voorkomt. De bijzonderheden zijn ver
schillend, maar de hoofdstrekking is de
zelfde. In de Limburgsche en de Vlaamsche
legende leeft bet meisje, na het verlies van
haar goud niet lang meer. Zij heeft echter
nog geen rust gekregen want na haar
dood moet zij ronddolen, al roepend
„Half water, half melk,
Te scherp gemeten-,
De ziel vergeten".
R. B. J, d. M.
Stadhuis-toekomstmuziek.
Gelijk de dagbladen reeds gemeld hebben,
is het stadhuisvraagstuk in onze stad een
stadium verder gekomen doordat de keuze
van het cntwerp thans min of meer defini
tief schijnt te zijn. Min of mee zeggen we,
want het staat allerminst vast, dat deze
keuze inderdaad definitief is. De kritiek
zal nog los komen, allerlei details zullen nog
nader bezien moeten worden, het vind-
bedrag dient nog gefixeerd te worden en
de gansche terrein-situatie hangt nog in de
lucht.
De uiterlijke vorm is nu dan vastgelegd
in één der gekozen ontwerpen. Hier heeft
men al het eerste punt van strijd. Is achter
deze gevel een bewoonbaar en praktisch
gebouw mogelijk Menigeen zal het als een
dwaasheid beschouwen, dat men op deze
wijze aanvangt met den bouw van een stad
huis, maar dat is nu eenmaal de moderne
methode. Wij hadden veel liever eerst een
plattegrond van de indeeling gezien, een
min of meer theoretisch wiskundig pro
bleem dat heel wat moeilijker is. Vandaar
dat wij herhaaldelijk het denkbeeld hebben
verdedigd om op een gansch andere wijze
te werk te gaan bij de stichting van een
raadhuis. In het kort kwam onze meening
hierop neer, dat men een betrekkelijk klein
monumentaal hoofdgebouw zou stichten,
waarin de zetel der dagelij ksche bestuurs-
leiding gevestigd zou zijn de raadzaal, de
receptiezaal, de kamers voor burgemeester
en wethouders en secretaris en dat dit
hoofdgebouw zal zijn het vóórgebouw voor
een eenvoudig complex kantoorlokalen, die
vooral zóó zijn ontworpen, dat uitbreiding
gemakkelijk zeer mogelgk zijn.
Het Alexander-veld biedt daarvoor alle
gelegenheid en mogelijkheid het is enorm
groot, lang en breed, aan ten minste twee
kanten geheel vrijstaand en op den duur
aan vier kanten vrij te maken door geleide
lijke afbraak. Maar ook zonder die af
braak biedt het terrein alle ruimte voor de
uitvoering van het denkbeeld.
Het ontwerp dat nu is uitgekozen geeft
niet de minste gelegenheid tot uitbreiding,
het morst met het terrein en is een zoo
danig afgerond geheel, dat van uitbreiding
geen sprake kan zijn. Dat is en blijft een
grove fout, die zich vooral elders bij stad
huisbouw wreekt. Het Rotterdamsche stad
huis was al te klein toen het klaar was
allerlei diensten zijn elders ondergebracht
en in tal van andere steden is het niet veel
beter.
Wat wil men in een stadhuis onderbren
gen Dat k de eerste vraag die gesteld
wordt. Natuurlijk blijven tal van diensten
geheel zelfstandig. De bedrijven bijvoor
beeld zullen in de onmiddellijke nabijheid
der fabrieksgebouwen hun hoofdzetel hou
den. Het az'ehief blijft elders het bevol
kingsbureau stelt eigen eischen van inrich
ting en zoo gaat het voort. Blijft ten slotte
over de dagelijksche leiding, de afdeelin-
gen financiën, onderwijs en nog eenige an-
dert kunnen in het stadhui3 gevestigd blij
ven, maar de rest kan evengoed geheel los
staan. Vandaar dat ons denkbeeld van een
hoofdgebouw, dat door alle tijden heen een
voldoende ruimte biedt, alleszins aanbeve
ling verdient. Het zou ook dat vóór hebben,
dat de bouw geleidelijk kon geschieden door
de uitbreiding die aansluit aan het be
sta. Jide.
Wat het nu gekozen ontwerp betreft,
voor zoover het op een teekening is te be-
oordeelen, heeft het onze sympathie niet.
Wij houden nu eenmaal niet van dit
genre, dat ons met mooie dikke woorden als
geniaal wordt aangeprezen. Het museum,
dac op dit oogenblik zijn voltooiing nadert,
is zoo'n .--fgryselijk leelijk complex van hok
ken en brokken, dat wij voor herhaling van
dit stelsel zeer terugdeinzen.
De kosten zijn niet gering. Reeds nu be
draagt'de raming 5,6 millioen gulden. Men
kan als altijd rekenen, dat die raming veel
te laag is. We durven wel de voorspelling
aan, dat het er acht millioen zal worden.
Verder telt men heelemaal de waarde van
den grond niet mee, heeft men nu al ver
geten de aankoopen d'e al geschied zijn
van eenige woningen aan de Javastraat mee
te rekenen dat men niet heeft geschat wat
er alsnog meer aangekocht de slooping
zal worden dat de meubileering vorr
een groot deel nieuw zal moeten zijn. Het
is dus heusch geen pessimisme als we de
totaal-koster op rond tie. millioen schatten.
Van dit bedrag zal me" n"b wei eens
schrikken en wij gelooven daarom dat het
heusch met de uitvoering niet zoo'n vaart
zal loopen. Misschien zal het er toe leiden,
dat men nog eens overweegt of het niet
20e week 1884.
De werkzaamheden voor het in orde
brengen van het badhuis, dat eene belang
rijke wijziging in de laatste dagen heeft
ondergaan, zijn thans zoover gevorderd,
dat binnen korten tijd de opening daarvan
kan verwacht worden.
Behalve een woning voor den pachter
met bergplaats en meerdere geriefelijkhe
den, welke bij het bestaande gebouw zijn
aangebracht, is het omliggende terrein op
zeer doelmatige wijze in orde gemaakt, om
tal van bezoekers behoorlijk te kunnen
plaatsen.
Daarenboven is het thans door een hou
ten hek afgesloten terrein aan de landzijde
toegankelijk gemaakt door een flinke hou
ten trap en de vroegere onbegaanbare
zandweg bij de duinen in een behoorlijken
straatweg herschapen, langs welken het
badhuis vanaf den Koudekerkschenweg
door voetgangers en rijtuigen gemakkelijk
kan worden bereikt.
Wanneer de waranda rond bet bacfhtiis,
waarvan men tevens langs een bouten trap
het strand zal kunnen bereiken, zal zijn
daargesteld en de verdere nog voorgeno
men werkzaamheden zullen zijn voltooid,
belooft hét geheel een aangenaam verblijf
op te leveren, dat in de aandacht van het
publiek verdient aanbevolen te worden.
En zulks te meer daar, naar men ver
neemt, de exploitatie van het badhuis zal
toevertrouwd worden aan solide en op de
hoogte van den tijd staande personen, van
wier goede voornemens, gesteund door de
medewerking van het gemeentebestuur,
veel goeds voor de toekomst kan verwacht
worden.
Ds. N. A. de Gaay Fortman, pred. der
Ned. Herv. gemeente alhier, heeft het be
roep naar Amsterdam aangenomen.
De nieuw gebouwde kerk der Chr. Ge
reformeerde gemeente aan de voormalige
Duinpoort alhier, waarvan de eerste steen
werd gelegd op Woensdag 5 Maart jl., zal
op Donderdag 22 Mei a.s. des middags
3 uur worden ingewijd.
Het debiet der Vlissingsche Duinwater
leiding Mij. vermeerdert in die mate, dat
binnenkort een groot reservoir bij de ma
chine aangelegd zal moeten worden.
De gemeenteraad van Veere heeft met
5 tegen 2 stemmen besloten, den beker van
Maximiliaan aan het Rijksmuseum te
Amsterdam in bruikleen af te staan voor
een jaarlijksche contributie van 2000.
De postdirecteur uit IJzendijke is voort
vluchtig met een bedrag van 60.000. Men
weet alleen, dat hij in de richting van Bel
gië is vertrokken.
anders en goedkooper kan. Zelfs bij een
neel lange-termijn-levering zouden de kos
ten van dit plan met een half millioen gul
den 's jaars het budeet gedurende twee ge
slachten blijven drukken. Men mag dus wel
goed weten wat men in deze wil.
Wij herinneren nier er nog eens aan, dat
ook het Rijk nog voor de noodzakelijkheid
staat een monumentaal gebouw te moeten
stichten in het park Zorg vb et, dat ons land
var de familie Goekoop cadeau ontving op
voorwaarde dat daarop binnen tien jaar een
representatief gebouw gesticht zal zijn.
Het is te begrijpen dat men daaraan onder
de huidige tijdsomstandigheden nog niet
heeft kunnen denken. Er zijn nu al twee
jaar van die tien om en het wordt dus
zoetjes-aan tjjd, dat men eens zijn gedach
ten daarover laat gaan. Eerst komt dan de
keuze van de plaats, daarna de aard van
het gebouw, dan de ontwerpen, dan de uit
werking en eindelijk de bouw. Men mag wel
rekenen dat dit tesamen een vijf zes jaar
in beslag zal nemen en dus begint het er al
op te lijken, dat het eerste begin eens wordt
aangepakt.
Hoe lang het stadhuisvraagstuk in den
van de
van
Zaterdag 19 Mei 1934. No. 117.
In het christen-geloof domineert boven
alles het machtige goddelijke Verlos
singswerk, waarbij Christus zich zoende
voor der menschheid zondeschuld en
waardoor ons de genade van het eeuwig
leven werd herschonken. Dé groote
christenfeesten hebben dan ook alle op
dat Verlossingswerk betrekking. Met
Kerstmis herdenken we de geboorte van
den Verlosser, op Goeden Vrijdag, Diens
dood, met Paschen de verrijzenis, daarna
vieren we 's Heeren Hemelvaart. Dat
laatste feest sluit de herdenking van het
vertoeven van Jezus op deze aarde af,
maar nochtans kent de christenheid als
laatste schakel in de keten van belang
rijke feestdagen Pinksteren.
En niet ten onrechte. De nederdaling
van den H. Geest over de apostelen, wel
ke we op Pinksteren herdenken, vormde
de noodzakelijke bekroning van het Ver
lossingswerk. Immers, wanneer Christus
na Zijn Hemelvaart de menschheid in
haar menschelijke hulpeloosheid zou heb
ben achtergelaten, wat zoude dan voor
haar de feitelijke winste van de Verlos
sing zijn geweest De apostelen ge
lóófden, zoolang Christus bij hen was en
hen door Zijn teekenen bezielde, maar
nauwelijks was de Heer van hun zijde,
ofPetrus verloochende zijn Meester.
Toen Christus in het graf was gelegd,
uitten de Emmaüsgangers hun mistrou
wen tegenover elkaar en meesmuilden
ze: „Wij voor ons hoopten, dat Hij het
was, die Israël zoude verlossen, maar
met al dat is het heden de derde dag
sinds deze feiten gebeurd zijn."
Twijfel en ongeloof kwamen bij de
Emmaüsgangers al boven op den derden
dag, nadat ze Jezus henen wisten. Hoe
zou het ons na negentien eeuwen zijn
vergaan, wanneer God Zijn apostelen en
met hen allen, die gelooven, niet hadden
bezield met den heiligen Geest De Geest
des Vaders, welke de geest der waarheid
is, houdt onze zielen ontvankelijk voor
het geloof en geeft ons kracht en.sterkte
om ons geloof te onderhouden en te be
leven, waardoor we tevens aan het Ver
lossingswerk deelachtig blijven.
9 f f
't Is, of het jaargetijde, waarin de
christelijke feestdagen plegen te vallen,
op nadrukkelijke wijze de beteekenis dier
dagen.accentueeren.
Als Christus geboren werd, lag de
menschheid in de verzonkenheid van de
zonde en van afdwaling neder. De
schuld der menschheid jegens God was
zwaar en nog onafgelost. Om de wereld
hing de sfeer des doods. Getuigt de
natuur in de dagen van Kerstmis van iets
anders
Denken we nu aan Paschen, het feest
der Herrijzenis, het Verlossingswerk is
volbracht en de menschheid is herleefd.
Waarvan getuigt rond Paschen de na
tuur? Schiet het nieuwe en verjongde
leven niet uit den nog dood lijkenden
grond? Zingen de vogelen niet het lied
van liefde en leven Zijn ze niet druk
doende om het komende nieuwe leven in
hen en door hen, te verzorgen
Maar let op, hoe het daarna gaatDe
boomen boften, maar o, wat duurt het
toch eigenlijk nog lang, eer er werkelijk
Naar het Duitsch, bewerkt door
J. VAN DER SLUYS.
(Nadruk verboden
19)
Het was namelijk op zijn uitdrukkelijk
verlangen, dat ik hem op zulk een onge
woon uur kwam bezoeken en hij had niet
de minste reden om bang voor mij te zijn.
Nu u dit weet, zult u wel begrijpen, waar
om uw afwijzing, die op zijn eigen verzoek
heette te geschieden, mij zoo buitengewoon
verbaasde."
Erich Roggenbach leunde terug in zijn
stoel en zijn gezicht stond ernstig.
„Moet ik hieruit opmaken, meneer Hey
nitz, dat u aan mijn woorden twijfelt
„Neemt u mij niet kwalijk", klonk het
onmiddellijk, op verontschuldigenden toon,
„ik heb me misschien een beetje onhandig
uitgedrukt, maar het was volstrekt mijn
bedoeling niet u te beleedigen. Maar u
moet u mijn verwondering voorstellen, wan
neer ilc u vertel, dat Beiersdorf en ik in
tieme vrienden waren en gewichtige ge
meenschappelijke belangen hadden. Als zijn
geest nog geheel normaal was geweest, had
hij juist in dit kritieke uur moeten verlan
gen mij bij zich te hebben."
Roggenbach keek den ander scherp aan;
een onbedriegelijke intuïtie zei hem, dat
Heynitz hem voorloog.
„De boodschap, die u mij voor meneer
Beiersdorf gaf, ademde een heel anderen
geest", merkte hij koel op.
„Ik zou u met een lang en weinig-boeiend
verhaal moete i lastig vallen", luidde het
bescheid, „om u de motieven van deze
boodschap te verklaren. In ieder geval wist
Beiersdorf drommels goed, dat ze niet
kwaad bedoeld was en dat ik er niets an
ders mee beoogde dan een eenigszins nala
tig man aan een aangegane verplichting te
herinneren. Ook tusschen de beste vrien
den kan een beetje krachtige aandrang niet
altijd vermeden worden."
Erich bedacht, dat hij hoopte van dezen
man belangrijke inlichtingen te kunnen
krijgen en de U-op, dien het gesprek nam,
bracht hem in dit opzicht niet veel verder.
Ziji aanvankelijke afkeer van zijn tafelge
noot was weer met volle kracht teruggeko
men en het kostte hem eenige moeite, de
vraag te doen, die hem misschien den sleu
tel tot het mysterie van de schemerige
vrouwengestalte zou verschaffen. Maar hij
drong dat gevoel terug en zei na enkele
oogenblikkén van stilte
„Ten slotte zijn dat dingen, die mij niet
aangaan. Maar wanneer u een intiem
vriend van meneer Beiersdorf was, weet u
waarschijnlijk welke bekenden hij nog meer
in Berlijn had en wie zonder plichtplegingen
bij hem in- en uitgingen."
Erich Roggenbach's hart klopte sneller
toen hij dit vroeg hij had het gevoel dat
zijn vraag een beleediging voor Traute
Falkenhayn was. En hij huiverde bij de
gedachte haar naam uit den mond van
dezen man te zullen hooren.
Heynitz stak langzaam een sigaret op,
keek naar de eerste rookwolkjes, die hij
uitblies en zei bedachtzaam
„Ik geloof niet dat Beiersdorf geheimen
voor mij had en juist daarom moet ik be
zwaar maken uw vraag te beantwoorden
zoolang ik niet weet wat u daarmee precies
bedoelt."
De privaat-docent probeerde het langs
een anderen weg.
„Uw vriend leefde, voor zoover ik kan
beoordeelen, cp uiterst-bescheiden voet.
Gelooft u, dat hij niettegenstaande dat, met
menschen uit beter-gesitueerde kringen
omging
„Het hangt er vanaf, wat u daaronder
verstaat. Ik weet dat hjj begonnen was
voor verschillende uitgevers te werken. Hij
schreef ook in tijdschriften en op die ma
nier kwam hij ongetwijfeld met allerlei
menschen in aanraking."
Een oogenblik verkeerde Erich in twijfel
of hij den naam van den bankdirecteur zou
noemen, maar een blik op het onsympathie
ke gezicht tegenover hem, gevoegd bij de
voorzichtig ontwijkende manier, waarop de
ander zijn antwoorden inkleedde, deed hem
besluiten van dit voornemen af te zien. En
hij bepaalde zich ertoe te zeggen
„Ik dacht speciaal aan vrouwen uit ge
goede kringen. Is u er iets van bekend,
dat hij daarmede verkeerde
De kleine, stekende oogjes keken den
spreker doordringend aan.
„Waarom wilt u dat weten klonk het
scherp.
„Omdat ik reden heb aan te nemen, dat
Beiersdorf nog den laatsten nacht van zijn
leven bezoek van een dame had."
„U zegt dat u reden had dat aan te ne
men, dus u weet het niet absoluut zeker. U
vertelde mij toen, dat u hem op straat uw
hulp had aangeboden omdat hij onwel werd
en hem naar huis hebt begeleid. Bent u
dan daarna niet bij hem in de kamer ge
bleven
„Neen, kort nadat u was heengegaan,
werd meneer Beiersdorf kalmer en ik ging
in de kleine kamer naasv de zijne op een
divan wat rusten. En ik heb den zeer ster
ken indruk, dat er toen iemand bij hem
was."
„Iemand, die u voor een dame hield
„Ja.
„Dat is me niet duideljjk. U moet toch
iets bepaalds gezien of gehoord hebben
„In een toestand tusschen slapen en wa
ken zag ik vaag een vrouwengestalte, die
zich over het bed van meneer Beiersdorf
boog. Toen ik een oogenblik later in zijn
kamer kwam, was de gedaante verdwenen."
„Buitengewoon merkwaardig. Waaruit
_idt u af, dat het een dame uit den gegoe
den stand moet zijn geweest
„Uit hetgeen ik van haar kleeren en sie
raden zag
„En haar gezicht Was ze jong of oud
Mooi of leelijk Ik zou graag willen,
meneer Roggenbach, dat u mij deze dame
nauwkeuriger kon beschrijven."
„Dat is mij onmogelijk. Ik heb haar ge
zicht niet gezien."
„Zoo, u hebt haar gezicht niet gezien
herhaalde Heynitz op peinzenden toon. „En
toen u in Beiersdorf's kamer kwam, was
ze spoorloos verdwenen. Hoe
„Door de deur, die van het portaal naar
de trap voert, veronderstel ik. Een andere
weg was er niet."
„Dat wil dus zeggen, dat ze ook door die
deur moet zijn binnengekomen", conclu
deerde de ander. „Maar ik heb toch duide
lijk gehoord, dat u de deur achter mij
sloot
„Dat heb ik inderdaad", bevestigde Erich.
„En er is geen andere verklaring mogelijk,
dan dat de dame in het bezit van een sleu-»
tel was."
„Hebt u niets tegen Beiersdorf gezegd,
van wat u opgemerkt hebt
„Daar had t geen gelegenheid meer
voor, omdat hij bij mijn binnenkomen al
overleden was."
Georg Heynitz blies snel achter elkaar
een paar rookwolken uit en staarde naar
het plafond. Er gingen eenige seconden
voorbij, voor hij weer het woord nam.
(Wordt vervolgd.)