BRIEVEN UIT BELGIE
GEMENGD NIEUWS
Menschenwrakken. „Kijk niet
boven UVerborgen schatten.
Lijn 96
Een dwarssteegje der donkere Zuidlaan.
Voor den in de duisternis grauw opdoemenden
melaatschen gevel van een bouwvallig huis
blijft een jonge vrouw stilstaan. Zij aarzelt
een oogenblik, kijkt even schuw naar links en
rechts en sluipt dan heimelijk een in de
zwarte donkerte verdoken deur binnen. Op
den hoek van het straatje verschijnen plot
seling twee mannen, naar hun kleeding te
oordeelen vreedzame provincialen. Het zijn
echter beambten der zedenpolitie. Hun prooi,
de vluchtende vrouw, is ontsnapt....
Is dit een beeld van den nood der tijden
Of het leed der doeming van het rampzalig
Kaïnteeken dat boven de glorie en de zonde
der groote steden staat Wij gelooven het
laatste. Het kwaad wortelt in den boezem van
iedere groote stad. Uit alle lagen der samen
leving groepen daar menschen saam en wijl
het contingent der ontberenden het grootst
op deze wereld is, zijn ook de maatschappe-
lijk-uitgestootenen, de zwervers en de dool-
sters die vanuit den vreemde Brussel binnen
dringen om er praktijken uit te oefenen
waarvoor zij van elders verdreven werden,
het grootst in aantal. Dat dit aantal, door de
huidige benarde tijdsomstandigheden, nog op
schrikbarende wijze vergroot wordt, zal men
begrijpen. Doch deze tijdsomstandigheden zijn
geen oorzaak, die ligt dieper.
Er zijn gelukkigendegenen die het leven
beschermend onder zijn vleugelen spreidt in-
plaats van hen neer te slaan. Het is waar,
dat ook zij, als alle menschenkinderen, hun
kleine en groote zorgen en tegenslagen heb
ben, Maar tegenover die door het leven aan
een ieder gegarandeerde bekommernissen, blij
ven rijke bronnen van vreugde te genieten in
uren van zielsgenot. Liefde, achting, sympa
thie, goedheid en schoonheid zijn de moreele
elementen die, met de materieele genoegdoe
ningen van het fortuin of tenminste het noo-
dige welzijn, als voldoende tegenwicht dienen
voor de kleine of grootere in het leven on
vermijdelijke teleurstellingen.
Er zijn ook ongelukki&en, verschoppelingen,
slachtoffers, menschenwrakken. Zielen die in
's levens stormen ontworteld werden en alle
klappen van het noodlot krijgen. Zij hebben
zich op willen richten uit hun afgrond, doch
gelegenheid en wellicht ook moed hebben er
toe ontbroken. Moreel hebben zij geen kracht
genoeg gehad om tegen den stroom des ver-
derfs in te gaan. Door ziekte, lichamelijke en
geestelijke zwakte, passie en ondeugd, bleven
zij gevangen in de branding der donker-drei-
gende kolken van de onderwereld en eindelijk
uitgeworpen zijn zij in den maalstroom der
perversie boven komen drijven, verloren en
vergaan, als menschenwrakken.
Van den grooten Belgischen schrijver Joris
Eekhoud, in 1927 te Brussel gestorven, heb
ik het woord dat mij ter leering strekte
„Kijk niet boven UWilt ge gelukkig zijn,
verwaardig U dan naar beneden te zien. Dan
slechts zult ge ervaren, altijd en overal, dat
er menschen zijn ongelukkig en beklagens
waardiger dan gij En in waarheid zijn deze
levenswrakken der groote steden te beklagen
en wekken zij eer medelijden dan verachting.
Onze samenleving laat zich nochtans tegen
over hen niet onbetuigd. Hetgeen reeds en
kele jaren, in hun belang, in den strijd tegen
de geestelijke en materieele ellende, gedaan
wordt, is de schoonste en zuiverste overwin
ning van den universeelen vooruitgang op
moreel gebied. Wij noemen slechts de mijl
palen afgelegd op dien weg van barmhartig
heid sociale wetgeving, ziekte- en ouder-
domsverzekering, georganiseerde armenzorg,
werkloosheidszorg, steun in geld en natura,
moederhuizen en nachtasyls, actie tegen de
woonkrotten, reclasseering enz.
In de praktijk komt dat alles meer op een
belangrijke verbetering zoo van den moreelen
als van den materieelen levensstandaard. De
groote steden lijden niet meer zoo zwaar als
voorheen onder de geestelijke melaatschheid
die vroeger onbestreden in de achterbuurten
woekerde. De „dramatis personae" van een
Shakespeare, de ongure typen als een Vau-
trin, het helsch breinwroehtsel van de Bal
zac, de „Ellendigen" van Victor Hugo, de
boeven en apaches van Chautari, die in hun
snijdend argot zelfs de ziel „la fausse" (de
valsche), het geweten „la nuette" (de stom
me) en de schaamte uit schande „la rouge"
(de roode) noemden, zouden in onze samen
leving niet meer kunnen bestaan. Doch al
ruimt onze samenleving geen plaats meer in
aan dergelijke huiveringwekkende tooneelen,
al hebben geleerde psychiaters en begaafde
criminalisten het lichamelijk-geestelijk ver
band gezien tusschen misdaad en krankzin
nigheid, de allergrootste oorzaak daarvan, de
ondeugd, de kern van het kwaad, hebben zij
nooit weg kunnen nemen. En zij zullen daarin
niet slagen zoolang er menschen bestaan.
Hoe Brussel reageert op het offensief der
twee groote kwalen van alle tijden, de ellen
de en de ontucht, leeren ons eenige door de
Brusselsche zedenpolitie verstrekte gegevens.
De' van publieke ontucht verdachte zonder
vaste woonplaats en zonder middelen van be
staan op straat aangehouden vrouwen, wor
den naar de doorgangshuizen gezonden, waar
zy een tijd voor medisch onderzoek in obser
vatie blijven en na eenige maanden van af
zondering weer aan de maatschappij terug
gegeven worden. Het regiem dier afzonde
ringshuizen is niet dat der gevangenissen
doch streng genoeg om afschrik in te boeze
men, zoodat recidivisten er zeldzaam zijn. Van
1925 tot 1930 is het aantal der in de door
gangshuizen opgesloten vrouwen met de helft
verminderd. De twee crisisjaren 1931 en 1932
geven echter weer een beduidende stijging
van het aantal aan. Ook bij het sterke ge
slacht is de zwerf zucht belangrijk minder dan
vóór den oorlog. Een cijfer is in dit verband
teekenend: de bevolking (mannen) van het
bedelaarshuis te Marxplas, waarheen niet al
leen bedelaars en landloopers, doch ook sou
teneurs en dergelijke parasieten heen gezon
den worden, bestaat momenteel uit 400 ge
vangenen. Voor den oorlog echter varieerde
dit aantal van 4500 tot 5000.
Antwerpen is een vreemde stad. Men be
schuldigt haar gaarne van vuig mercantilis
me, enge handelsgeest en onbarmhartig
egoïsme. En men meent dat het geestelijk
leven ik bedoel meer het intellectueele en
zuiver artistieke er ónmogelijk is. In elk
geval, zegt men, bestaat het er niet. Nu werd
er burgemeester, Kamiel Huysmans een so
cialist en een groot kunstminner bovendien.
De wil der stof heeft het derhalve nog niet
geheel gewonnen van den geest. Niettemin
verwachten de pessimisten „weeral meer ma
terialisme" en voorspellen dat Antwerpen zal
worden als Rotterdam „een koude meedoo-
genlooze handelsstad". Die zoo spreken ver
geten echter dat Kamiel Huysmans een door
iedereen gewaardeerd minister van kunsten
en wetenschappen was, een sterke persoon
lijkheid, die zich boven de partijen wist te
stellen. En dat hij ook te Antwerpen, bij zijn
waardigheid van burgemeester, als schepene
van kunsten en wetenschappen zal fungee-
ren. Verder dat Antwerpen, zwart of rood,
voort "al gaan als voorheen met geld te ver
dienen en te verteren.
Te Antwerpen wordt men rijk of men
ruïneert er zich. Maar mediteeren doet men
er niet. Déze machtige city, door de sterke
hand van Mercurius geworpen over den
Schelde-stroom die haar voedt, bekommert
zich niet om poëten of philosofen, noch om
mystiekers of pure kunstenaars. Zij koopt en
verkoopt en amuseert zich. Tijd is geld voor
haar en geen fantasie of mystiek. En kunst
heeft zij slechts noodig voor haar steeds op
gerichte eere-bogen, haar onophoudelijke
feesten en haar luisterrijke Zondagsche op
tochten. Dat alles weten de sinjoren der
Scheldestad en zij erkennen het. Doch zij
weten niet dat de kunst zich binnen haar
muren verbergt als in de spelonk van een
kluizenaar. In deze stad, vijandig, naar het
schijnt, aan lies wat niet voo geld te koop
is, verbergen zich zonderlinge wezens, mo
derne asceten, die alleen leven voor de kunst.
Slechts ingewijden zullen hun verblijven ont
dekken, want zij sluiten er zich op als gieri
gaards, die angstvallig waken over hun ver
worven schatten. Het is alsof zij een misdaad
begingen en bevreesd zijn van zich te doen
spreken. Zij gaan door het leven als boosdoe
ners, die het licht van den vollen dag en de
massa der menschen schuwen. Curieuze lie
den die, hetzij door bedeesdheid of beschei
denheid, hetzij door hoovaardigheid of ver
achting van al te vulgaire belangstelling, zich
afzijdig houden van het groote publiek en
volharden in een fier zwijgen.
Doch zou de eigenlijke oorspronkelijkheid
van Antwerpen niet gelegen zijn in het be
staan dezer fanatici, wier associale eigen
schappen in den goeden zin (hun ongeschikt
heid om in een laag-bij-den-grondsche sa
menleving te worden opgenomen) hun eenig-
ste deugden zijn? Deze fanatici zijn er niet
legio maar toch talrijk en als men ter hun
ner ontdekking uitgaat, treft men er in alle
graden van de groote familie der kunst,
vanaf de trouwe bezoekers der musea tot de
groote schilders die voor de musea werken,
vanaf le rijke verzamelaars van kunstwerken
tot de arme kunstenaars die te midden hun
ner onbegrepen scheppingen verhongeren
Nooit hadden we gedacht dat we, op en
kele passen der Antwerpsche Midden-Statie
dit wijdsch en pralerig monument uit een
onbekend voor-oorlogsch vijfjarenplan de
grootste en schoonste collectie van Félicien
Reps moesten ontdekken. Meer dan 2000 et
sen, tachtig kopergravures, ivoor-gravures,
schilderstukken, aquarellen, 800 brieven met
penteekeningen en driehonderd boekwerken,
onder welke van Baudelaire en mindere go
den, door den meester verlucht. Om de iden
titeit van den mysterieuzen Ali-Baba dezer
rijke kunstschatten vast te kunnen stellen
hebben wij moeten klimmen hoog boven een
eethuis, het „Restaurant Criterium", om daar
te ervaren dat den heer Edmond Denie,
exploitant van het eethuis, tevens eigenaar
was van het kunsthuis daar boven verborgen.
De heer Denie is zelf een artist, zij het dan
op, een voor ons geheel onbekend gebied. Hij
was achtereenvolgens.... meester-kok aan
het Belgisch hof, daarna aan de Fransche
Ambassade te Brussel, voorts in het Mon-
naie-restaurant dierzelfde stad en in het
„Hotel 'des Deux Villes" te 's-Gravenhage.
Sinds jJ. Zaterdag zijn de Antwerpenaars in
staat gesteld een gedeelte der reusachtige
Rops-collectie van den heer Denie te aan
schouwen. Door de goede zorgen van den Ant-
werpschen Kunstkring „AKOS" is in diens
lokaal, op de St. Nicolaasplaats, een Rops-
tentoonstelling georganiseerd. De geëxposeer
de kunstwerken zijn met kennis uit de rijke
verzameling gekozen en het publiek kan zich
derhalve een eenigszins volledig idee vormen
van het genie dat genoemd mag worden met
den eerenaam van den grootsten graveur der
negentiende eeuw Félicien Rops.
De tram van lijn 96 is vol als een haring
ton. Binnen hurken de passagiers op elkaar,
buiten puilen de balcons menschenlijven uit.
Bij ieder oponthoud klinkt als een lijzige
klacht het „complet" van den receveur, dat
hy, in zijn Brusselsch-Marolliaansch dialect,
uitstoot als „Komplei". Wij staan verstoken
in de levende en gegarandeerd dichte ver
pakking van het laatste balcon, waartusschen
ook drie dames hangen. Er is teleurstelling
in hun oogen, waarmede zij verontwaardigde
blikken werpen naar eenige heeren, die bin
nen nog een plaats gevonden hebben. En er
is verwijt in hun stem
Ces messieurs se prélassant a l'inté-
rieur(Die heeren zitten daar wel gezellig
binnen
Hun opmerking heeft doel getroffen. Een
der bedoelde heeren staat op en biedt galant
zijn plaats aan, terwijl hij beleefd zegt
Ma place a l'ainée de ces dames. (Mijn
plaats aan de oudste der dames).
Maar o verrassing De drie dames op het
balcon kijken elkander verlegen aan en geen
hunner durft binnen te gaan om de aange
boden itplaats in te nemen. Voor den over-
beleefden meneer blijft er niets anders over
dan na een lange minuut van aarzeling maar
weer te gaan zitten. Hetgeen hij doet terwijl
hij met moeite een spotlach weerhoudt.
De tram stopt weer. Als aan een zwerm
van bijen kleven zich haastige menschen aan
het balcon. En tevergeefs klinkt krijschend de
Marolliaansche waarschuwing van den rece
veur
Komplei.... allei.... roelei
W. v. M.
Een afschuwelijke moord.
Dezer dagen werd de Londensche brand
weer gealarmeerd voor een brand in een kan
toor van een bouwersfirma op Harley
Crescent in S. Pancras. Toen het vuur ge-
bluscht was, vond men op het kantoor het ten
deele verbrande lijk van den architect. Bij
nader onderzoek bleek de architect, Furnace
geheeten, echter niet in de vlammen te zijn
omgekomen, doch met revolverschoten ver
moord te zijn. De politie denkt, dat de moor
denaar het kantoor in brand heeft gestoken,
om zoo te trachten het spoor van zijn mis
daad uit te wisschen. Het zonderlinge van de
zaak is, dat men tot dusver geen enkel motief
voor den moord kan vinden. De heer Furnace,
iemand van 39 jaar, was een uiterst vrien
delijk en welwillend man, die een sober leven
leidde. Misschien is diefstal het motief tot
den moord geweest en ook is het mogelijk,
dat Furnace, die ten tijde van de „black and
tans" in Ierland gediend heeft, zich daar
iemands wrok op den hals heeft gehaald. De
politie stelt in beide richtingen een onder
zoek in.
Een spionnage-historie
uit Madrid. Het is in den laatsten
tijd te Madrid velen opgevallen, dat steeds
meer vooraanstaande persoonlijkheden uit het
monarchistische kamp de hoofdstad verlaten
en zich te San Sebastian of ook wel over de
Spaansche grens te Hendaye of Biarritz in
Frankrijk vestigen. Een correspondent van
Reuter heeft naar dit merkwaardige ver
schijnsel eens een onderzoek ingesteld, waar
bij hem bleek, dat de oorzaak voor deze ver
huizingen gelegen is in het feit, dat Madrid
op het oogenblik wemelt van republikeinsche
spionnen.
O.a. zijn verscheiden monarchisten naar
aan den Reuter-correspondent werd verklaard
misleid door een beeldschoone dame, die
de elegante café's frequenteert en daar con
necties met aristocratische en dus meestal
monarchistische bezoekers aanknoopt. Ver
blind door haar schoonheid, gaan deze in
hun uitlatingen over het huidige republikein
sche bewind in Spanje dan al gauw te ver,
daar zij er geen oogenblik aan denken, met
een spionne te doen te hebben.
Den volgenden ochtend ontvangen zij ech
ter een bevel van de politie, om op het hoofd
commissariaat te verschijnen, waar zij zich
over hun anti-republikeinsche uitlatingen van
den vorigen dag te verantwoorden krijgen.
Hun aardige begeleidster had zich namelijk
tijdens een onderh ad onder een of ander
voorwendsel even verwijderd en dan haastig
al het gesprokene ter kennis van de autori
teiten gebracht.
Op weg naar zijn graf
herrezen en gestorven.
Toen in een dorp in de nabijheid van Limoges
(departement Haut Vienne) een '65-jarige
man naar zijn laatste rustplaats werd gedra
gen, hoorden de dragers plotseling uit het
binnenste van de kist een kloppen.
Zij zetten terstond de kist neer en openden
deze. Het bleek dat de zoogenaamde doode
slechts schijndood geweest was.
De emotie en opwinding van den doodge
waande was evenwel zóó hevig, dat de man,
ondanks de hulp van terstond ontboden dok
toren, toch enkele oogenblikken later stierf.
—■Autobussen op rails. Na
dat de Oostenrijksche spoorwegen op het
baanvak Weenen-Graz een proef hebben ge
nomen met een autobus op rails, net zooiets
als de Micheline, die hier te lande op proef
geweest is, heeft zij besloten bij Daimler tien
„railbussen" te bestellen, die echter aanzien
lijk van het eerste model af zullen wijken.
Was dit nog echt de bus op rails, die aan
de eindstations omgekeerd moest worden, de
nieuwe wagens krijgen twee motoren, aan
beide uiteinden een en kunnen dus net als de
reeds bestaande motorwagens in beide rich
tingen rijden. Zij krijgen het uiterlijk van
gewone wagens, vier krijgen vier assen en
zullen plaats bieden aan 60 reizigers, de zes
overigen worden rijtuigen met twee assen
voor 42 passagiers. Zij zien er uit als D-wa-
gens, met groote ramen.
Behalve deze benzine-auto's op rails heb
ben de Oostenrijksche bondsspoorwegen ook
20 dieselmotorwagens besteld. Tien daarvan
zijn ingericht als passagierrijtuig, de tien an
dere als bagagewagen. Zij zullen rijden met
aanhangwagens.
Groote benzinetank in
brand. In de fabriek der „Shell Mes
Company" in Ellesmere-Port aan de Mersey
bij Liverpool, geraakte gisteren een groote
benzinetank, welke ongeveer 380.000 liter kan
bevatten, in brand. De steekvlammen be
reikten een hoogte van 30 meter. Het ge-
heele gebied was in dichte rookwolken ge
huld. Uren lang moest de brandweer werken
voor dat men er zeker van was, dat de brand
niet meer naar de nabijgelegen 36 tanks kon
overslaan. De brand in de tank duurt nog
voort.
MATA HARI.
Een stukje biografie.
Over de film „Mata Hari", die door de
Metro Goldwyn verfilmd werd, met Greta
Garbo en verschillende andere bekende ster
ren in de hoofdrollen, hebben we reeds veel
geschreven. Nu iets over het leven van
Mata Hari.
Margaretha Geertruida Zelle, de latere
Mata Hari,werd op 7 Augustus 1876 te
Leeuwarden geboren als kind van Adam
Zelle en Antje van der Meulen, beiden van
bescheiden afkomst. Adam Zelle had een
mutsen- en pettenwinkel, die failliet ging,
teen Margaretha veertien jaar was. Zij is
dus zooals we reeds uit de pers vernamen,
een Nederlandsche van geboorte.
Na de school te Leeuwarden te hebben
bezocht, was Margaretha enkele maanden
bij haar voogd te Sneek in huis, daarna
ging zij naar de kweekschool voor onder
wijzeressen te Leiden. Zij voltooide haar
studie evenwel niet, en ging wonen bij een
oom uit Den Haag. Toen zij achttien jaar
was las zij in „Het Nieuws van den Dag" een
advertentie, waarin een Indisch kapitein,
met verlof in Holland, een hem passende
vrouw zocht. Gretha, reeds toen hevig be
vangen door de liefde voor de uniform,
schreef er onmiddellijk op en zoo kwam zij
contact met kapitein Rudolf. Mac Leod,
stammend uit een oud Schotsch geslacht. In
Juni 1877 was deze tot tweeden luitenant
benoemd en enkele maanden later vertrok
hij naar Indië, waar hij zich o.a. in Atjeh
dapper gedroeg. Na een dienst van zeventien
jaren zonder onderbreking ging de inmid
dels tot kapitein bevorderde Mac Leod naar
Nederland met verlof en daar plaatste hij in
het begin van 1895 de reeds genoemde ad
vertentie. Kapitein Mac Leod, zeer ontvan
kelijk voor vrouwelijk schoon, werd terstond
door Margaretha ingepalmd. In een schrijven
van hem vinden wij de beschrijving van het
meisje als volgt„Een overvloed van prach
tig golvend haar, zwart met blauwen weer
schijn, kroont het lage voorhoofd, en hangt
in een breeden wrong in den nek. Het ovaal
van het gelaat wordt verlicht door bijzon
dere mooie oogen van een machtige betoo-
vering, amandelvormig, fluweelen, donker
bruin met gouden lichtpunten, omschaduwd
door de franje van lange zy-ige wimpers, en
overhuifd door donkere geteekende wenk
brauwen.... De matte gelaatskleur is van
een nuance, die de Indische Nederlander
koelit langsap noemt. Het geheel is van een
zeldzame bekoring."
Weldra zijn Gretha Zelle en de kapitein
verloofd en het is uit dezen verlovingstijd,
dat Heymans een aantal authentieke brie
ven publiceert, waaruit ten duidelijkste
blijkte van hoe gepassioneerden aard de be
trekking tusschen de beide verloofden was.
In die correspondentie worden grootendeels
alleen zaken van genotzuchtigen aard be
handeld.
Op 11 Juli 1895 trouwde Margaretha Zelle
en kapitein Map Leod op het stadhuis te
Amsterdam, op 23 April 1896 werden zij
c'oor Koningin Wilhelmina aan het Hof ont
vangen. Enkele maanden tevoren had me
vrouw Mac Leod haar eerste kindje gekre
gen, dat den naam Norman ontving. Op 1
Mei 1897 verliet de „Prinses Amalia" met
kapitein Leod, zijn vrouw en het kindje het
vaderland en in Juni 1897 liep het schip te
Tandjong Priok binnen. Achtereenvolgens
vinden wij het echtpaar nu te Ambarawa,
Malang, Medan, Banjoeirboe, Sidanglaja en
te Tjipanas, waar zij in Maart 1902 bij dr.
Roelfsema logeerden. Vervolgens vertrokken
de inmiddels tot majoor bevorderde Mac
Leod, zijn vrouw en hun dochtertje Nonni,
(het zoontje Norman was intusschen aan
een vergiftiging, wraakneming wegens on
rechtvaardig geachte behandeling van een
van Mac Leod's ondergeschikten, overleden),
naar Batavia, waar het gezin, dat in werke
lijkheid geen gezin meer was, zich naar
Europa inscheepte.
In de jaren, dat kapitein Mac Leod met
zijn vrouw in Indië woonde, had hun ech
telijk leven zich langzamerhand tot een hel
ontwikkeld. Het is moeilijk na te gaan,
welke schuldmaat aan ieder der beide echt-
genooten moet worden toegemeten, maar
zeker is het wel, dat mevrouw Mac Leod
voor andere mannen, meest officieren, meer
dan voor haar veel ouderen echtgenoot aan
dacht had en dat zij haar kinderen ver
waarloosde.
De plaatsruimte ontbreekt hier om over
het verdere leven der echtgenooten en hun
scheiding uit te wijden.
In October 1903 verliet mevrouw Mac Leod
Nederland om in de hoofdstad van Frankrijk
baar fortuin te beproeven. Zij was toen zeven
en twintig jaar, en trok ieders aandacht door
een rijpe, ietwat exotische schoonheid. Zij
had wat men tegenwoordig noemt, sex ap
peal, in de hoogste mate, en zou weldra
toonen, dat zij zich daarvan ten zeerste be
wust was. Te Parijs poseerde zij eerst voor
enkele schilders en beeldhouwers. Zy be
vond zich weldra in de sfeer, die haar paste,
bad echter helaas niet de middelen om aan
haar wenschen te voldoen. Na een kort ver
blijf te Nijmegen vinden wij baar weer ue
Parijs, ditmaal als danseres. Waarschijnlijk
op advies van een van de schilders, waarvoor
zij poseerde, had zij zich plotseling toege
legd op de bestudeering van Hindoesche
dansen. In dien tijd noemde zij zich lady
Gresha Mac Leod en gaf zich uit voor de
vrouw of de weduwe van een Britschen
officier. Weldra gelukte het haar in ver
schillende salons als Hindoesche dqnseres op
te treden. Misleid door haar eenigszins exo
tisch voorkomen, geloofde ieder inderdaad,
dat zij uit het Oosten afkomstig was. Lady
Mac Leod's beroemdste dans was, die dei-
zeven sluiers, sluiers, die successievelijk wer
den afgerukt, waarna zij zich neerwierp aan
de voeten van god Shiwa als hoogste offer
zelf. Het is ook in dezen tijd dat zij den
naam Mata Hari aanneemt, d.w.z. „oog van
de Zon." Zij wordt de bayardère, de hei
lige danseres van de tempels van Indië, de
vrouw van wier dansen een sensueele, on
weerstaanbare bekoring uitgaat. Zij wordt
de nieuwe godin, waarvoor Parys in vuur zal
raken. Op 13 Maart treedt Mata Hari voor
een kring van genoodigden, waaronder en
kele Oriëntaliërs van naam op, waar zij, weer
slechts uiterst schaars bedekt de dans aan
Shiwa vertoont. Deze voorstelling was voor
Mata Hari een groot succes, haar naam
wordt bekend tot buiten Frankrijk. Kort na
dit optreden wordt zij geëngageerd door het
Olympia Theatre en het jaar daarop vinden
wy haar te Weenen. Haar eigenlijke dans
kunst schijnt nu en dan nog al wat te wen
schen over te laten, maar ieder werd gevan
gen door de schoonheid van haar lichaam,
dat zy zoo gunstig mogelijk liet uitkomen.
Haar loopbaan had zooals vele andere zeer
vele up and downs. Haar genre was een
maal gefixeerd en onderging weinig veran
dering. Europeesche dansen kende zij niet.
Mata Hari was niet slechts danseres, zij was
en werd steeds meer een courtisane in groot-
schen stijl, een vrouw, die er in de allereer
ste plaats op uit was zich luxe en genot te
verschaffen. Zij heeft een groot aantal
minnaars, meestal officieren en staatslieden
onder haar aanbidders gehad, en dezen
hebben zich vaak voor haar geruïneerd. Mata
Hari verlangde, doch kende geen liefde, haar
hart bleef onbewogen. En onbewogen moest
het blijven, omdat nu wel vaststaat, dat zij
een schoone vrouw was, aan wie elke diepe
genegenheid wreed was. In de vele getuige
nis, die over haar bestaan, vinden wy er
geen enkele ,die ons voor haar sympathiek
kan doen stemmen. Enkel aan het eind van
haar leven, gedurende haar opsluiting in de
gevangenis van St. Lazare, schijnt Mata
Hari, waarschijnlijk onder den druk der
omstandigheden, eenigszins veranderd, zich
eenige sympathie te hebben verworven, zy
wist de genegenheid te winnen van dr. Bra-
lez, arts, in de bovengenoemde gevangenis,
zoo ook van enkele daar dienende zusters.
Het is echter moeilijk uit te maken, in hoe
verre haar houding zy beweerde nog
steeds een Indoesche te zijn pose of wer-
kelyk gemeend was. Zeker is het, dat zy op
den morgen van de executie van een derge
lijke pose allerminst was verstoken. Tot haar
eer moet echter worden gezegd, dat zij moe
dig en onverschrokken de dood inging. Ook
daar achtte zy zich boven. Elf van de twaalf
kogels troffen haar. Elf kogels maakten een
eind aan haar leven. Een leven, dat niemand
iets van echte waarde heeft geschonken,
WEER CLARA BOW.
Clara Bow zal de première van haar film
„Cail her savage" te Londen bijwonen, en
dan naar St. Moritz reizen. Met nieuwsgie
righeid zullen wij naar het wederverschijnen
dezer eens geliefde ster uitkijken.
FEYDER TERUG.
Jacques Feyder, de beroemde regisseur,
heeft Hollywood verlaten en zal te Parijs
voor de firma Pathé—Nathan eenige films
vervaardigen.
„HELL'S ANGELS" ONGESCHIKT.
Op verzoek van de Duitsche regeering
heeft het Peruaansche gouvernement de
film „Heli's Angels" ongeschikt geacht voor
publieke vertooning. Voor deze film zyn
millioenen uitgegeven, die algemeen als te
cenzydige gekleurde weergave beschouwd
wordt van een bepaalde politieke situatie.
PRIX C. I. D. A. L. C.
De internationale jury voor de filmprys-
vraag van den Volkenbond zal Maandag 16
Januari a.s. te Parijs haar eerste plenaire
zitting houden. Daarna is de „commission de
lecture" bezig tot den 26en Januari. Dén
dag daaropvolgende wordt de tweede en
laatste zitting gehouden. Op Dinsdag 31 Ja
nuari zullen de leden van het Comité Exe-
cutif aan de leden der internationale jury
een maaltijd aanbieden, v. ïlke wordt gepre
sideerd door mCvr. Hélène Vacaresco, presi
dente van de O. I. D. A. L. C., en door
Edouard Herriot. Bij dezen maaltyd zal de
jaariyksche prys, welke intusschen, gezien
de oeconomische omstandigheden tot 50.000
francs is gereduceerd, worden toegekend.