BRIEVEN UIT BELGIE GEMENGD NIEUWS Menschenwrakken. „Kijk niet boven UVerborgen schatten. Lijn 96 Een dwarssteegje der donkere Zuidlaan. Voor den in de duisternis grauw opdoemenden melaatschen gevel van een bouwvallig huis blijft een jonge vrouw stilstaan. Zij aarzelt een oogenblik, kijkt even schuw naar links en rechts en sluipt dan heimelijk een in de zwarte donkerte verdoken deur binnen. Op den hoek van het straatje verschijnen plot seling twee mannen, naar hun kleeding te oordeelen vreedzame provincialen. Het zijn echter beambten der zedenpolitie. Hun prooi, de vluchtende vrouw, is ontsnapt.... Is dit een beeld van den nood der tijden Of het leed der doeming van het rampzalig Kaïnteeken dat boven de glorie en de zonde der groote steden staat Wij gelooven het laatste. Het kwaad wortelt in den boezem van iedere groote stad. Uit alle lagen der samen leving groepen daar menschen saam en wijl het contingent der ontberenden het grootst op deze wereld is, zijn ook de maatschappe- lijk-uitgestootenen, de zwervers en de dool- sters die vanuit den vreemde Brussel binnen dringen om er praktijken uit te oefenen waarvoor zij van elders verdreven werden, het grootst in aantal. Dat dit aantal, door de huidige benarde tijdsomstandigheden, nog op schrikbarende wijze vergroot wordt, zal men begrijpen. Doch deze tijdsomstandigheden zijn geen oorzaak, die ligt dieper. Er zijn gelukkigendegenen die het leven beschermend onder zijn vleugelen spreidt in- plaats van hen neer te slaan. Het is waar, dat ook zij, als alle menschenkinderen, hun kleine en groote zorgen en tegenslagen heb ben, Maar tegenover die door het leven aan een ieder gegarandeerde bekommernissen, blij ven rijke bronnen van vreugde te genieten in uren van zielsgenot. Liefde, achting, sympa thie, goedheid en schoonheid zijn de moreele elementen die, met de materieele genoegdoe ningen van het fortuin of tenminste het noo- dige welzijn, als voldoende tegenwicht dienen voor de kleine of grootere in het leven on vermijdelijke teleurstellingen. Er zijn ook ongelukki&en, verschoppelingen, slachtoffers, menschenwrakken. Zielen die in 's levens stormen ontworteld werden en alle klappen van het noodlot krijgen. Zij hebben zich op willen richten uit hun afgrond, doch gelegenheid en wellicht ook moed hebben er toe ontbroken. Moreel hebben zij geen kracht genoeg gehad om tegen den stroom des ver- derfs in te gaan. Door ziekte, lichamelijke en geestelijke zwakte, passie en ondeugd, bleven zij gevangen in de branding der donker-drei- gende kolken van de onderwereld en eindelijk uitgeworpen zijn zij in den maalstroom der perversie boven komen drijven, verloren en vergaan, als menschenwrakken. Van den grooten Belgischen schrijver Joris Eekhoud, in 1927 te Brussel gestorven, heb ik het woord dat mij ter leering strekte „Kijk niet boven UWilt ge gelukkig zijn, verwaardig U dan naar beneden te zien. Dan slechts zult ge ervaren, altijd en overal, dat er menschen zijn ongelukkig en beklagens waardiger dan gij En in waarheid zijn deze levenswrakken der groote steden te beklagen en wekken zij eer medelijden dan verachting. Onze samenleving laat zich nochtans tegen over hen niet onbetuigd. Hetgeen reeds en kele jaren, in hun belang, in den strijd tegen de geestelijke en materieele ellende, gedaan wordt, is de schoonste en zuiverste overwin ning van den universeelen vooruitgang op moreel gebied. Wij noemen slechts de mijl palen afgelegd op dien weg van barmhartig heid sociale wetgeving, ziekte- en ouder- domsverzekering, georganiseerde armenzorg, werkloosheidszorg, steun in geld en natura, moederhuizen en nachtasyls, actie tegen de woonkrotten, reclasseering enz. In de praktijk komt dat alles meer op een belangrijke verbetering zoo van den moreelen als van den materieelen levensstandaard. De groote steden lijden niet meer zoo zwaar als voorheen onder de geestelijke melaatschheid die vroeger onbestreden in de achterbuurten woekerde. De „dramatis personae" van een Shakespeare, de ongure typen als een Vau- trin, het helsch breinwroehtsel van de Bal zac, de „Ellendigen" van Victor Hugo, de boeven en apaches van Chautari, die in hun snijdend argot zelfs de ziel „la fausse" (de valsche), het geweten „la nuette" (de stom me) en de schaamte uit schande „la rouge" (de roode) noemden, zouden in onze samen leving niet meer kunnen bestaan. Doch al ruimt onze samenleving geen plaats meer in aan dergelijke huiveringwekkende tooneelen, al hebben geleerde psychiaters en begaafde criminalisten het lichamelijk-geestelijk ver band gezien tusschen misdaad en krankzin nigheid, de allergrootste oorzaak daarvan, de ondeugd, de kern van het kwaad, hebben zij nooit weg kunnen nemen. En zij zullen daarin niet slagen zoolang er menschen bestaan. Hoe Brussel reageert op het offensief der twee groote kwalen van alle tijden, de ellen de en de ontucht, leeren ons eenige door de Brusselsche zedenpolitie verstrekte gegevens. De' van publieke ontucht verdachte zonder vaste woonplaats en zonder middelen van be staan op straat aangehouden vrouwen, wor den naar de doorgangshuizen gezonden, waar zy een tijd voor medisch onderzoek in obser vatie blijven en na eenige maanden van af zondering weer aan de maatschappij terug gegeven worden. Het regiem dier afzonde ringshuizen is niet dat der gevangenissen doch streng genoeg om afschrik in te boeze men, zoodat recidivisten er zeldzaam zijn. Van 1925 tot 1930 is het aantal der in de door gangshuizen opgesloten vrouwen met de helft verminderd. De twee crisisjaren 1931 en 1932 geven echter weer een beduidende stijging van het aantal aan. Ook bij het sterke ge slacht is de zwerf zucht belangrijk minder dan vóór den oorlog. Een cijfer is in dit verband teekenend: de bevolking (mannen) van het bedelaarshuis te Marxplas, waarheen niet al leen bedelaars en landloopers, doch ook sou teneurs en dergelijke parasieten heen gezon den worden, bestaat momenteel uit 400 ge vangenen. Voor den oorlog echter varieerde dit aantal van 4500 tot 5000. Antwerpen is een vreemde stad. Men be schuldigt haar gaarne van vuig mercantilis me, enge handelsgeest en onbarmhartig egoïsme. En men meent dat het geestelijk leven ik bedoel meer het intellectueele en zuiver artistieke er ónmogelijk is. In elk geval, zegt men, bestaat het er niet. Nu werd er burgemeester, Kamiel Huysmans een so cialist en een groot kunstminner bovendien. De wil der stof heeft het derhalve nog niet geheel gewonnen van den geest. Niettemin verwachten de pessimisten „weeral meer ma terialisme" en voorspellen dat Antwerpen zal worden als Rotterdam „een koude meedoo- genlooze handelsstad". Die zoo spreken ver geten echter dat Kamiel Huysmans een door iedereen gewaardeerd minister van kunsten en wetenschappen was, een sterke persoon lijkheid, die zich boven de partijen wist te stellen. En dat hij ook te Antwerpen, bij zijn waardigheid van burgemeester, als schepene van kunsten en wetenschappen zal fungee- ren. Verder dat Antwerpen, zwart of rood, voort "al gaan als voorheen met geld te ver dienen en te verteren. Te Antwerpen wordt men rijk of men ruïneert er zich. Maar mediteeren doet men er niet. Déze machtige city, door de sterke hand van Mercurius geworpen over den Schelde-stroom die haar voedt, bekommert zich niet om poëten of philosofen, noch om mystiekers of pure kunstenaars. Zij koopt en verkoopt en amuseert zich. Tijd is geld voor haar en geen fantasie of mystiek. En kunst heeft zij slechts noodig voor haar steeds op gerichte eere-bogen, haar onophoudelijke feesten en haar luisterrijke Zondagsche op tochten. Dat alles weten de sinjoren der Scheldestad en zij erkennen het. Doch zij weten niet dat de kunst zich binnen haar muren verbergt als in de spelonk van een kluizenaar. In deze stad, vijandig, naar het schijnt, aan lies wat niet voo geld te koop is, verbergen zich zonderlinge wezens, mo derne asceten, die alleen leven voor de kunst. Slechts ingewijden zullen hun verblijven ont dekken, want zij sluiten er zich op als gieri gaards, die angstvallig waken over hun ver worven schatten. Het is alsof zij een misdaad begingen en bevreesd zijn van zich te doen spreken. Zij gaan door het leven als boosdoe ners, die het licht van den vollen dag en de massa der menschen schuwen. Curieuze lie den die, hetzij door bedeesdheid of beschei denheid, hetzij door hoovaardigheid of ver achting van al te vulgaire belangstelling, zich afzijdig houden van het groote publiek en volharden in een fier zwijgen. Doch zou de eigenlijke oorspronkelijkheid van Antwerpen niet gelegen zijn in het be staan dezer fanatici, wier associale eigen schappen in den goeden zin (hun ongeschikt heid om in een laag-bij-den-grondsche sa menleving te worden opgenomen) hun eenig- ste deugden zijn? Deze fanatici zijn er niet legio maar toch talrijk en als men ter hun ner ontdekking uitgaat, treft men er in alle graden van de groote familie der kunst, vanaf de trouwe bezoekers der musea tot de groote schilders die voor de musea werken, vanaf le rijke verzamelaars van kunstwerken tot de arme kunstenaars die te midden hun ner onbegrepen scheppingen verhongeren Nooit hadden we gedacht dat we, op en kele passen der Antwerpsche Midden-Statie dit wijdsch en pralerig monument uit een onbekend voor-oorlogsch vijfjarenplan de grootste en schoonste collectie van Félicien Reps moesten ontdekken. Meer dan 2000 et sen, tachtig kopergravures, ivoor-gravures, schilderstukken, aquarellen, 800 brieven met penteekeningen en driehonderd boekwerken, onder welke van Baudelaire en mindere go den, door den meester verlucht. Om de iden titeit van den mysterieuzen Ali-Baba dezer rijke kunstschatten vast te kunnen stellen hebben wij moeten klimmen hoog boven een eethuis, het „Restaurant Criterium", om daar te ervaren dat den heer Edmond Denie, exploitant van het eethuis, tevens eigenaar was van het kunsthuis daar boven verborgen. De heer Denie is zelf een artist, zij het dan op, een voor ons geheel onbekend gebied. Hij was achtereenvolgens.... meester-kok aan het Belgisch hof, daarna aan de Fransche Ambassade te Brussel, voorts in het Mon- naie-restaurant dierzelfde stad en in het „Hotel 'des Deux Villes" te 's-Gravenhage. Sinds jJ. Zaterdag zijn de Antwerpenaars in staat gesteld een gedeelte der reusachtige Rops-collectie van den heer Denie te aan schouwen. Door de goede zorgen van den Ant- werpschen Kunstkring „AKOS" is in diens lokaal, op de St. Nicolaasplaats, een Rops- tentoonstelling georganiseerd. De geëxposeer de kunstwerken zijn met kennis uit de rijke verzameling gekozen en het publiek kan zich derhalve een eenigszins volledig idee vormen van het genie dat genoemd mag worden met den eerenaam van den grootsten graveur der negentiende eeuw Félicien Rops. De tram van lijn 96 is vol als een haring ton. Binnen hurken de passagiers op elkaar, buiten puilen de balcons menschenlijven uit. Bij ieder oponthoud klinkt als een lijzige klacht het „complet" van den receveur, dat hy, in zijn Brusselsch-Marolliaansch dialect, uitstoot als „Komplei". Wij staan verstoken in de levende en gegarandeerd dichte ver pakking van het laatste balcon, waartusschen ook drie dames hangen. Er is teleurstelling in hun oogen, waarmede zij verontwaardigde blikken werpen naar eenige heeren, die bin nen nog een plaats gevonden hebben. En er is verwijt in hun stem Ces messieurs se prélassant a l'inté- rieur(Die heeren zitten daar wel gezellig binnen Hun opmerking heeft doel getroffen. Een der bedoelde heeren staat op en biedt galant zijn plaats aan, terwijl hij beleefd zegt Ma place a l'ainée de ces dames. (Mijn plaats aan de oudste der dames). Maar o verrassing De drie dames op het balcon kijken elkander verlegen aan en geen hunner durft binnen te gaan om de aange boden itplaats in te nemen. Voor den over- beleefden meneer blijft er niets anders over dan na een lange minuut van aarzeling maar weer te gaan zitten. Hetgeen hij doet terwijl hij met moeite een spotlach weerhoudt. De tram stopt weer. Als aan een zwerm van bijen kleven zich haastige menschen aan het balcon. En tevergeefs klinkt krijschend de Marolliaansche waarschuwing van den rece veur Komplei.... allei.... roelei W. v. M. Een afschuwelijke moord. Dezer dagen werd de Londensche brand weer gealarmeerd voor een brand in een kan toor van een bouwersfirma op Harley Crescent in S. Pancras. Toen het vuur ge- bluscht was, vond men op het kantoor het ten deele verbrande lijk van den architect. Bij nader onderzoek bleek de architect, Furnace geheeten, echter niet in de vlammen te zijn omgekomen, doch met revolverschoten ver moord te zijn. De politie denkt, dat de moor denaar het kantoor in brand heeft gestoken, om zoo te trachten het spoor van zijn mis daad uit te wisschen. Het zonderlinge van de zaak is, dat men tot dusver geen enkel motief voor den moord kan vinden. De heer Furnace, iemand van 39 jaar, was een uiterst vrien delijk en welwillend man, die een sober leven leidde. Misschien is diefstal het motief tot den moord geweest en ook is het mogelijk, dat Furnace, die ten tijde van de „black and tans" in Ierland gediend heeft, zich daar iemands wrok op den hals heeft gehaald. De politie stelt in beide richtingen een onder zoek in. Een spionnage-historie uit Madrid. Het is in den laatsten tijd te Madrid velen opgevallen, dat steeds meer vooraanstaande persoonlijkheden uit het monarchistische kamp de hoofdstad verlaten en zich te San Sebastian of ook wel over de Spaansche grens te Hendaye of Biarritz in Frankrijk vestigen. Een correspondent van Reuter heeft naar dit merkwaardige ver schijnsel eens een onderzoek ingesteld, waar bij hem bleek, dat de oorzaak voor deze ver huizingen gelegen is in het feit, dat Madrid op het oogenblik wemelt van republikeinsche spionnen. O.a. zijn verscheiden monarchisten naar aan den Reuter-correspondent werd verklaard misleid door een beeldschoone dame, die de elegante café's frequenteert en daar con necties met aristocratische en dus meestal monarchistische bezoekers aanknoopt. Ver blind door haar schoonheid, gaan deze in hun uitlatingen over het huidige republikein sche bewind in Spanje dan al gauw te ver, daar zij er geen oogenblik aan denken, met een spionne te doen te hebben. Den volgenden ochtend ontvangen zij ech ter een bevel van de politie, om op het hoofd commissariaat te verschijnen, waar zij zich over hun anti-republikeinsche uitlatingen van den vorigen dag te verantwoorden krijgen. Hun aardige begeleidster had zich namelijk tijdens een onderh ad onder een of ander voorwendsel even verwijderd en dan haastig al het gesprokene ter kennis van de autori teiten gebracht. Op weg naar zijn graf herrezen en gestorven. Toen in een dorp in de nabijheid van Limoges (departement Haut Vienne) een '65-jarige man naar zijn laatste rustplaats werd gedra gen, hoorden de dragers plotseling uit het binnenste van de kist een kloppen. Zij zetten terstond de kist neer en openden deze. Het bleek dat de zoogenaamde doode slechts schijndood geweest was. De emotie en opwinding van den doodge waande was evenwel zóó hevig, dat de man, ondanks de hulp van terstond ontboden dok toren, toch enkele oogenblikken later stierf. —■Autobussen op rails. Na dat de Oostenrijksche spoorwegen op het baanvak Weenen-Graz een proef hebben ge nomen met een autobus op rails, net zooiets als de Micheline, die hier te lande op proef geweest is, heeft zij besloten bij Daimler tien „railbussen" te bestellen, die echter aanzien lijk van het eerste model af zullen wijken. Was dit nog echt de bus op rails, die aan de eindstations omgekeerd moest worden, de nieuwe wagens krijgen twee motoren, aan beide uiteinden een en kunnen dus net als de reeds bestaande motorwagens in beide rich tingen rijden. Zij krijgen het uiterlijk van gewone wagens, vier krijgen vier assen en zullen plaats bieden aan 60 reizigers, de zes overigen worden rijtuigen met twee assen voor 42 passagiers. Zij zien er uit als D-wa- gens, met groote ramen. Behalve deze benzine-auto's op rails heb ben de Oostenrijksche bondsspoorwegen ook 20 dieselmotorwagens besteld. Tien daarvan zijn ingericht als passagierrijtuig, de tien an dere als bagagewagen. Zij zullen rijden met aanhangwagens. Groote benzinetank in brand. In de fabriek der „Shell Mes Company" in Ellesmere-Port aan de Mersey bij Liverpool, geraakte gisteren een groote benzinetank, welke ongeveer 380.000 liter kan bevatten, in brand. De steekvlammen be reikten een hoogte van 30 meter. Het ge- heele gebied was in dichte rookwolken ge huld. Uren lang moest de brandweer werken voor dat men er zeker van was, dat de brand niet meer naar de nabijgelegen 36 tanks kon overslaan. De brand in de tank duurt nog voort. MATA HARI. Een stukje biografie. Over de film „Mata Hari", die door de Metro Goldwyn verfilmd werd, met Greta Garbo en verschillende andere bekende ster ren in de hoofdrollen, hebben we reeds veel geschreven. Nu iets over het leven van Mata Hari. Margaretha Geertruida Zelle, de latere Mata Hari,werd op 7 Augustus 1876 te Leeuwarden geboren als kind van Adam Zelle en Antje van der Meulen, beiden van bescheiden afkomst. Adam Zelle had een mutsen- en pettenwinkel, die failliet ging, teen Margaretha veertien jaar was. Zij is dus zooals we reeds uit de pers vernamen, een Nederlandsche van geboorte. Na de school te Leeuwarden te hebben bezocht, was Margaretha enkele maanden bij haar voogd te Sneek in huis, daarna ging zij naar de kweekschool voor onder wijzeressen te Leiden. Zij voltooide haar studie evenwel niet, en ging wonen bij een oom uit Den Haag. Toen zij achttien jaar was las zij in „Het Nieuws van den Dag" een advertentie, waarin een Indisch kapitein, met verlof in Holland, een hem passende vrouw zocht. Gretha, reeds toen hevig be vangen door de liefde voor de uniform, schreef er onmiddellijk op en zoo kwam zij contact met kapitein Rudolf. Mac Leod, stammend uit een oud Schotsch geslacht. In Juni 1877 was deze tot tweeden luitenant benoemd en enkele maanden later vertrok hij naar Indië, waar hij zich o.a. in Atjeh dapper gedroeg. Na een dienst van zeventien jaren zonder onderbreking ging de inmid dels tot kapitein bevorderde Mac Leod naar Nederland met verlof en daar plaatste hij in het begin van 1895 de reeds genoemde ad vertentie. Kapitein Mac Leod, zeer ontvan kelijk voor vrouwelijk schoon, werd terstond door Margaretha ingepalmd. In een schrijven van hem vinden wij de beschrijving van het meisje als volgt„Een overvloed van prach tig golvend haar, zwart met blauwen weer schijn, kroont het lage voorhoofd, en hangt in een breeden wrong in den nek. Het ovaal van het gelaat wordt verlicht door bijzon dere mooie oogen van een machtige betoo- vering, amandelvormig, fluweelen, donker bruin met gouden lichtpunten, omschaduwd door de franje van lange zy-ige wimpers, en overhuifd door donkere geteekende wenk brauwen.... De matte gelaatskleur is van een nuance, die de Indische Nederlander koelit langsap noemt. Het geheel is van een zeldzame bekoring." Weldra zijn Gretha Zelle en de kapitein verloofd en het is uit dezen verlovingstijd, dat Heymans een aantal authentieke brie ven publiceert, waaruit ten duidelijkste blijkte van hoe gepassioneerden aard de be trekking tusschen de beide verloofden was. In die correspondentie worden grootendeels alleen zaken van genotzuchtigen aard be handeld. Op 11 Juli 1895 trouwde Margaretha Zelle en kapitein Map Leod op het stadhuis te Amsterdam, op 23 April 1896 werden zij c'oor Koningin Wilhelmina aan het Hof ont vangen. Enkele maanden tevoren had me vrouw Mac Leod haar eerste kindje gekre gen, dat den naam Norman ontving. Op 1 Mei 1897 verliet de „Prinses Amalia" met kapitein Leod, zijn vrouw en het kindje het vaderland en in Juni 1897 liep het schip te Tandjong Priok binnen. Achtereenvolgens vinden wij het echtpaar nu te Ambarawa, Malang, Medan, Banjoeirboe, Sidanglaja en te Tjipanas, waar zij in Maart 1902 bij dr. Roelfsema logeerden. Vervolgens vertrokken de inmiddels tot majoor bevorderde Mac Leod, zijn vrouw en hun dochtertje Nonni, (het zoontje Norman was intusschen aan een vergiftiging, wraakneming wegens on rechtvaardig geachte behandeling van een van Mac Leod's ondergeschikten, overleden), naar Batavia, waar het gezin, dat in werke lijkheid geen gezin meer was, zich naar Europa inscheepte. In de jaren, dat kapitein Mac Leod met zijn vrouw in Indië woonde, had hun ech telijk leven zich langzamerhand tot een hel ontwikkeld. Het is moeilijk na te gaan, welke schuldmaat aan ieder der beide echt- genooten moet worden toegemeten, maar zeker is het wel, dat mevrouw Mac Leod voor andere mannen, meest officieren, meer dan voor haar veel ouderen echtgenoot aan dacht had en dat zij haar kinderen ver waarloosde. De plaatsruimte ontbreekt hier om over het verdere leven der echtgenooten en hun scheiding uit te wijden. In October 1903 verliet mevrouw Mac Leod Nederland om in de hoofdstad van Frankrijk baar fortuin te beproeven. Zij was toen zeven en twintig jaar, en trok ieders aandacht door een rijpe, ietwat exotische schoonheid. Zij had wat men tegenwoordig noemt, sex ap peal, in de hoogste mate, en zou weldra toonen, dat zij zich daarvan ten zeerste be wust was. Te Parijs poseerde zij eerst voor enkele schilders en beeldhouwers. Zy be vond zich weldra in de sfeer, die haar paste, bad echter helaas niet de middelen om aan haar wenschen te voldoen. Na een kort ver blijf te Nijmegen vinden wij baar weer ue Parijs, ditmaal als danseres. Waarschijnlijk op advies van een van de schilders, waarvoor zij poseerde, had zij zich plotseling toege legd op de bestudeering van Hindoesche dansen. In dien tijd noemde zij zich lady Gresha Mac Leod en gaf zich uit voor de vrouw of de weduwe van een Britschen officier. Weldra gelukte het haar in ver schillende salons als Hindoesche dqnseres op te treden. Misleid door haar eenigszins exo tisch voorkomen, geloofde ieder inderdaad, dat zij uit het Oosten afkomstig was. Lady Mac Leod's beroemdste dans was, die dei- zeven sluiers, sluiers, die successievelijk wer den afgerukt, waarna zij zich neerwierp aan de voeten van god Shiwa als hoogste offer zelf. Het is ook in dezen tijd dat zij den naam Mata Hari aanneemt, d.w.z. „oog van de Zon." Zij wordt de bayardère, de hei lige danseres van de tempels van Indië, de vrouw van wier dansen een sensueele, on weerstaanbare bekoring uitgaat. Zij wordt de nieuwe godin, waarvoor Parys in vuur zal raken. Op 13 Maart treedt Mata Hari voor een kring van genoodigden, waaronder en kele Oriëntaliërs van naam op, waar zij, weer slechts uiterst schaars bedekt de dans aan Shiwa vertoont. Deze voorstelling was voor Mata Hari een groot succes, haar naam wordt bekend tot buiten Frankrijk. Kort na dit optreden wordt zij geëngageerd door het Olympia Theatre en het jaar daarop vinden wy haar te Weenen. Haar eigenlijke dans kunst schijnt nu en dan nog al wat te wen schen over te laten, maar ieder werd gevan gen door de schoonheid van haar lichaam, dat zy zoo gunstig mogelijk liet uitkomen. Haar loopbaan had zooals vele andere zeer vele up and downs. Haar genre was een maal gefixeerd en onderging weinig veran dering. Europeesche dansen kende zij niet. Mata Hari was niet slechts danseres, zij was en werd steeds meer een courtisane in groot- schen stijl, een vrouw, die er in de allereer ste plaats op uit was zich luxe en genot te verschaffen. Zij heeft een groot aantal minnaars, meestal officieren en staatslieden onder haar aanbidders gehad, en dezen hebben zich vaak voor haar geruïneerd. Mata Hari verlangde, doch kende geen liefde, haar hart bleef onbewogen. En onbewogen moest het blijven, omdat nu wel vaststaat, dat zij een schoone vrouw was, aan wie elke diepe genegenheid wreed was. In de vele getuige nis, die over haar bestaan, vinden wy er geen enkele ,die ons voor haar sympathiek kan doen stemmen. Enkel aan het eind van haar leven, gedurende haar opsluiting in de gevangenis van St. Lazare, schijnt Mata Hari, waarschijnlijk onder den druk der omstandigheden, eenigszins veranderd, zich eenige sympathie te hebben verworven, zy wist de genegenheid te winnen van dr. Bra- lez, arts, in de bovengenoemde gevangenis, zoo ook van enkele daar dienende zusters. Het is echter moeilijk uit te maken, in hoe verre haar houding zy beweerde nog steeds een Indoesche te zijn pose of wer- kelyk gemeend was. Zeker is het, dat zy op den morgen van de executie van een derge lijke pose allerminst was verstoken. Tot haar eer moet echter worden gezegd, dat zij moe dig en onverschrokken de dood inging. Ook daar achtte zy zich boven. Elf van de twaalf kogels troffen haar. Elf kogels maakten een eind aan haar leven. Een leven, dat niemand iets van echte waarde heeft geschonken, WEER CLARA BOW. Clara Bow zal de première van haar film „Cail her savage" te Londen bijwonen, en dan naar St. Moritz reizen. Met nieuwsgie righeid zullen wij naar het wederverschijnen dezer eens geliefde ster uitkijken. FEYDER TERUG. Jacques Feyder, de beroemde regisseur, heeft Hollywood verlaten en zal te Parijs voor de firma Pathé—Nathan eenige films vervaardigen. „HELL'S ANGELS" ONGESCHIKT. Op verzoek van de Duitsche regeering heeft het Peruaansche gouvernement de film „Heli's Angels" ongeschikt geacht voor publieke vertooning. Voor deze film zyn millioenen uitgegeven, die algemeen als te cenzydige gekleurde weergave beschouwd wordt van een bepaalde politieke situatie. PRIX C. I. D. A. L. C. De internationale jury voor de filmprys- vraag van den Volkenbond zal Maandag 16 Januari a.s. te Parijs haar eerste plenaire zitting houden. Daarna is de „commission de lecture" bezig tot den 26en Januari. Dén dag daaropvolgende wordt de tweede en laatste zitting gehouden. Op Dinsdag 31 Ja nuari zullen de leden van het Comité Exe- cutif aan de leden der internationale jury een maaltijd aanbieden, v. ïlke wordt gepre sideerd door mCvr. Hélène Vacaresco, presi dente van de O. I. D. A. L. C., en door Edouard Herriot. Bij dezen maaltyd zal de jaariyksche prys, welke intusschen, gezien de oeconomische omstandigheden tot 50.000 francs is gereduceerd, worden toegekend.

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1933 | | pagina 12