Vlissiigsche Courant TWEEDE BLAD De dochter van den Dictator VRAAGT SPOOR/GESTAMPTE N UISJES FEUILLETON BINNENLAND Pinda... pinda... lekka... van de van Vrijdag 11 November 1932. No 266 KAMEROVERZICHT TWEEDE KAMER. Vergadering van Donderdag. Algemeen debat. Het woord was ditmaal allereerst aan den heer Colijn. Volgens hem was het geen vraag of dit Kabinet al dan niet nog leeft. Het heeft zich bereid verklaard een debat te aanvaarden over de voorziening in de mid delen der schatkist. Zoolang dit debat niet is gehouden is er in het Kabinet niets ver anderd. Men heeft dit debat dus af te wach ten eer men weet waartoe de Regeering al dan niet bereid is. Volgens den heer Colijn is de financieele toestand des lands veel ongunstiger dan de miilioenen-nota deed zien. Er is bijvoorbeeld groote achterstand in de aflossing der spoor weg-tekorten en der pensioenen voor het spoorwegpersoneel. Voorts was er een ach terstand in de aanvulling der kosten voor woningbouw. Te samen bedragen die tekor ten wel een half milliard. In de millioenen- nota is van deze tekorten niet gewaagd. De tijd is daar, dat wij ons leven op een lager-liggend niveau moeten instellen. Dat was tien jaar geleden al noodig en slechts zeer gering is die daling in die jaren ge weest. Thans zal men daartoe gedwongen worden, want de vooruitzichten zijn nog al lesbehalve gunstig. Een blijvend verlies voor West-Europa is het dat de export zeer is ver minderd naar die landen welke zelf geen voldoende industrieele ontwikkeling hadden. Nederland heeft rekening te houden meteen fc lij vend wegvallen van een deel van zijn export, speciaal naar Engeland en Duitsch- land, die vrijwel ons geheele overschot van bodemproducten opnamen. De voornaamste taak op economisch gebied is trachten de handelsbelemmeringen weg te nemen en zoo veel mogelijk onzen export te bevorderen. Wie bij ons niet verkoopen kan, kan op den duur bij ons ook niet koopen. De Regeering heeft met dit alles rekening te houden óók bij haar steunverleening. Bij die verleening moet rekening worden gehouden met de toe komstige afzet-mogelijkheden en met even- tueele omvorming van cultures, o.a. van de bodem-cultuur. Dat is natuurlijk heel moeilijk te beoor- deelen, maar de Regeering moet acht slaan op de tendenzen in die algemeene verande ringen. Aanmoediging tot verandering kan de Regeering betrachten bij haar steunver leening. Op het oogenblik houdt de Regee ring nog te veel vast aan handhaving van al het bestaande en dat is niet juist met het oog op de toekomst. Ook moet de Regeering de belangen van alle groepen tegen elkaar afwegen. De Staat is geen melkkoe. De middelen van den Staat zijn beperkt en daarmede moet ernstig reke ning gehouden worden. Niemand zal de cri sis doorkomen zonder ze te gevoelen en het is onmogelijk het peil te handhaven. De crisis heeft gevaren ook voor het mo- reele weerstandsvermogen van het volk. Er wordt te veel geleund op de hulp van den Staat. Geestelijke en moreele anarchie gaat als een golf over de wereldzij zal er altijd door heen komen als de fundamenteele krachten van eerlijkheid en trouw blijven bestaan. Aan dit puntje werd een preekje vastgeknoopt over godsdienst, gezag en ge zin, over revolutionaire beroeringen en om keeringen en nog meer. Niet minder dan de economische en financieele vraagstukken is dit vraagstuk van belang. Een volgend onderwerp was dat van de werkloosheid en haar probleem. Driehonderd duizend werkloozen zijn er thans in ons land, met de gezinnen mee zijn er een millioen ROMAN VAN EDGAR JEPSON yertaald door P. van Velsen. Nadruk verboden) 34) Ik bemerkte nu en dan wel, dat zij met een bezorgden blik naar mij keek, als ik de gravin opvallende attenties bewees, en toen zij zag, dat ik ook prinses Ottillie met bij zondere onderscheiding behandelde, werd haar blik zelfs stroef en achterdochtig. Met prinses Ottillie verkeerde ik overigens steeds op zeer goeden voet. Ik had diep me delijden met het arme vrouwtje, dat zoo schandelijk door haar echtgenoot werd ver waarloosd. Wij spraken wel eens over de verhoudingen aan het hof en het bleek mij dan duidelijk, dat zij er zwaar onder leed. „Er is maar één persoon, die u zou kun nen helpen en die het ook met genoegen doen zou, als zij van de heele situatie op de hoogte was", zei ik eens tegen haar. „O neen", zei zij neerslachtig, „er is nie mand die dat zou kunnen. Wie zou het ook hunnen zijn?" „Juffrouw Cumberland „Juffrouw Cumberland", zei prinses Ottillie met verontwaardiging, „het meisje dat om mijn gemaal heenfladdert als een vlinder, 't Is een fraaie hulp waarvan u my ver zekert." menschen by betrokken. Daarom is dit vraagstuk, materieel en moreel, het belang rijkste van alle. Met steun alleen is het niet op te lossen omdat niemand kan waarbor gen dat ons land jaarlijks daarvoor 150 mil lioen gulden kan blijven uittrekken. En te voorzien is, dat de werkloosheid nog lang zal aanhouden. Werkverruiming en werkver schaffing zijn dus in eerste instantie noo dig, maar het werk moet anders zijn dan het was. Onze export-industrie zou het kunnen zijn, maar daarop is geen hoop meer. Ver- grooting van ons bodem-oppervlak is daar om noodig en voor een dadelijke voortzet ting van de Zuiderzee-plannen pleitte daar om de heer Colijn. De geldelijke gevolgen van die plannen zullen geringer zijn dan die van de bestrijding der werkloosheid. Bij dit puntje zag de heer Colijn over het hoofd dat onze bevolking per jaar met hon derd duizend zielen toeneemt, zoodat het geheele terrein van de Zuiderzee nauwelijks voor een paar jaar dezen aanwas zou kun nen opvangen. De heer Colijn hoopte dat dit Kabinet tot de verkiezingen zal blijven. Als de Regee ring den wil tot samenwerking toont zal hij gaarne meehelpen. Na de verkiezingen zag hij gaarne nor male parlementaire toestanden geen extra parlementair Kabinet meer omdat dit altijd een gewaagde onderneming is. Maar welk Kabinet er ook moge komen, hij hoopte, dat het er één zou zijn met moed voor verant woordelijkheid. Dat het den Weg zurück ons zal wijzen, den weg naar een goede gezonde democratie. De rede was zeer mak en bijzonder wel willend tegenover de Regeering, maar zij liet ook vele hiaten door alleen de puzzles te stellen en ze niet op te lossen. De laatste partijleider van beteekenis die het woord voerde was de heer Aalberse. Ook zeer minzaam en met weinig hulde. Wél veel theorie over het gecompliceerde van het economisch leven, dat al te simplistisch door den heer Albarda werd behandeld. Het ging over prijsdaling en loonsverlaging die parallel moeten gaan, omdat anders de één den ander tegenhoudt. Ook de mogelijkheid van bezuiniging werd nog eens geschetst en het weinig beteekenende van een verminde ring van den arbeidsduur. Wat het Kabinet betrof, wilde hij graag meewerken aan het zoeken van andere middelen dan tariefs herziening en desnoods was hij bereid goed te keuren het sluiten van een leening. Minzaam was de rede, een fraai college, maar veel verder bracht ze ons niet. Alles hangt thans af van het plan der Regeering, dat wij Dinsdag wel zullen hooren. Steunverleening aan schipperskinderen. Naar wij vernemen heeft de Koningin een belangrijk bedrag doen toekomen aan den heer G. de Jong, directeur van het Onder wijsfonds voor de Scheepvaart te Amster dam, om aan te wenden voor de steunver leening aan schippers en schipperskinderen, waarvoor het Onderwijsfonds voor de Scheep vaart een landelijk comité in het leven heeft geroepen. Wijziging van het wetsontwerp tot tijdelijke heffing van opcenten op alle invoerrechten. De regeering heeft bij de Tweede Kamer een nota van wijziging op het wetsontwerp tot tijdelijke heffing van opcenten op alle invoerrechten ingediend. Daarbij wordt voor gesteld 30 opcenten te heffen op den invoer van goederen, die hier te lande niet worden voortgebracht. Ten einde te voorzien in de vermindering van inkomsten, die uit deze wij ziging zal voortkomen, stelt de regeering voor 20 opcenten op den suikeraccijns te heffen. Nu de behandeling van het wetsontwerp vertraging heeft ondervonden, stelt de regee- rig voor den datum van inwerkingtreding op 1 Januari ais. te stellen. Vrees voor schadelijke bezuiniging bij kinderbescherming. De Nederlandsche Bond tot Kinderbe scherming heeft een adres gezonden aan „U bent verkeerd ingelicht of verkeert in dwaling", zei ik zeer beslist. „Zij denkt er niet aan om den prins tot zich te trekken, zij is werkelijk te onschuldig voor zoo'n ge vaarlijk spel." „Nonsens. Denkt u.... gelooft u aan dergelijke onschuld. O, wat zijn mannen toch kortzichtig." „Ach", zei ik langzaam, „als vrouwen elk aar wat meer vertrouwden, zou er heel wat minder kwaad gedaan worden." „Neen, neen, 't. is onmogelijk, 't Is be lachelijk 1" riep zij uit. „Toch is het zooals ik gezegd heb", zei ik met eenige plechtigheid en liet haar alleen om over alles na te kunnen denken. XX. EEN LES IN GOEDE MANIEREN. Dat ik niet geweerd werd door het hof, had ik waarschijnlijk te danken aan de tusschenkomst van prinses Ottillie, die in mij een mededinger zag van den prins. Zy be greep wel, dat Emma my niet onverschillig liet. De prins werd voortdurend.meer tegen my ingenomen. Dat hy my zoo dikwyis in gezelschap van Emma zag, hinderde hem, hoewel ik hem daartoe feitelijk geen by- zondere aanleiding gaf. Maar een man, die zich teleurgesteld voelt is al spoedig met een verdenking gereed. Dat ik gravin Rudini nog al in het oogloopend het hof maakte, scheen hem niet op te vallen, doch Emma lette er te meer op en het wekte zichtbaar haar misnoegen. Gedurende een bal had ik echter - gelegen den minister van justitie, waarin adressant uiting geeft aan zyn vrees, dat als gevolg van de reeds ingevoerde en aangekondigde bezuinigingsmaatregelen op het gebied der particuliere kinderbescherming, het werk der instellingen voor kinderbescherming niet zou kunnen worden voortgezet zóó, dat de verwaarloosde en bedreigde jeugd de be scherming zou kunnen genieten, waarop zy krachtens de wet aanspraak kan maken. Overtuigd van den ernstigen wil der in stellingen tot kinderbescherming om in deze benarde tijden het hoofd te bieden aan de vele en toenemende moeilijkheden, doet adressant nogmaals een dringend beroep op den minister om van rijkswege het werk der particuliere kinderbescherming te biyven steunen in die mate, dat maatregelen, die op grond van de bestaande wetgeving in het belang van de bedreigde jeugd redelykerwyze noodig biyken, niet achterwege zullen behoe ven te blyven of schadeiyke beperking zul len behoeven te ondergaan. Een radio-belasting De „Katholieke Radio Gids" moet niets van een radio-belasting hébben. Het blad heeft zich dan ook over het voorstel van mi nister De Geer ten zeerste verbaasd. Zijn er dan werkelijk nog ontwikkelde men schen, die denken, dat de radio voornamelijk als amusementsfactor in het tegenwoordig maatschappelijk- en gezinsleven kan be schouwd worden, terwyl toch zoo duidelijk de ontwikkeling van den omroep en de politieke geschiedenis der laatste jaren het tegendeel bewezen heeft. Wy moeten veronderstellen, dat de minister geen luisteraar is of behoort tot degenen, die de radio nog steeds een „Spielerei" achten, hoogstens geschikt om het dagelyksch sleur- leven wat op te vroolyken. De minister dient echter toch te weten, vóór hij met zijn handen grypt naar een wel kom belastingobject, dat de radio een groote cultuurfactor is gewordenhet groote middel om de massa te bereikenhet instrument, dat door de staatslieden gebruikt wordt om het volk te sprekenhet nieuwe apostolaat om het evangelie te verkondigen aan mil- lioenen, die in onze ongeloovige samenleving van de Blijde Boodschap niet gehoord heb ben. Hij zal toch wel weten, dat zijn eigen geloofsgenooten en de katholieken geheel hun godsdienstig leven cn cultuur uitzendendat de professoren onzer universiteiten voor de microfoon spreken de radio de school is geworden voor den ongeletterde om zich te ontwikkelen op allerlei gebied. En kan dan een radiotoestel, dat al die ontwikkelende en beschavende invloeden in het huisgezin brengt, tot een weelde-instrument gerekend worden, dat de staat belast als een biljart of motorboot Zullen we nu in Nederland dat betreurens waardig verschijnsel gaan krijgen, dat een zieke of ongelukkige, die aan zyn legerstede of huiskamer gebonden is, belasting zal moe ten betalen als hij naar een preek hoort, of luistert naar een troostend woord van zyn priester of leeraar Maar in het buitenland wordt toch ook belasting betaald Zeker, maar daar zorgt de staat voor de geheele uitzending en bekostigt ze. Hier be kostigt de omroep alles, de staat niets. Maar bovendien plukt de staat van de omroepen per jaar eenige honderdduizenden voor het gebruik der telefoonlynen en nog eenige tien duizenden guldens voor de licenties aan de zenders. Als nu de minister zyn zin krygt, zal de staat nu nog eens dezelfde menschen uitpompen, die reeds geheel hun eigen omroep bekostigen. Het is toch wel heel erg. Wij hopen daii ook, dat, zou de heer De Geer niet op zyn voornemen terugkomen, er van ons luisterend volk een krachtig verzet uit moge gaan tegen deze belasting, wy wachten nog af, doch waarschuwen nu reeds allen, die belang hebben by dezen voorgeno men maatregel, om het verloop dezer zaak niet uit het oog te verliezen. heid om haar te laten bhjken dat myn gene genheid voor haar niet verminderd was. Aan haar opgewektheid zag ik, dat zy daarom verheugd was. Later, op denzelfden avond zat Ik met tante Agnes op een bank in de lange gang, dicht bij de dikke gordynen, waarmee de kleine zaal was afgesloten, toen wij zacht en gedempt hoorden spreken. Tante Agnes onderhield my juist over myn omgang met gravin Rudini, toen duidelyk een mannenstem hoorbaar werd. „Dat is lord Pecke", zei ik lachend. „Wat een walgelijk jongmensch Is dat toch, vind je niet vroeg tante. „Zoo was hy altyd", antwoordde ik, „als schooljongen was hy al zoo'n onaangenaam sujet." Plotseling werd het gordyn opzy gerukt ezi kwam Emma te voorschyn. Zy leunde tegen de deurpost, bleek als een doode, haar oogen schitterden en haar lippen trilden. „De bruut", mompelde zy, „de bruut. Toen stokte haar stem. Achter haar klonk de gemeene lach van Peeke. Verschrikt keek zy my aan, haar wangen kleurden, haastig liep zy de gang uit, wankelde byna. „Ik geloof, dat juffrouw Cumberland niet wel is", zei ik tegen tante Agnes. ,,'t Zal misschien goed zyn als u haar helpen wilt". „Ik bemoei my niet graag met dergeiyke menschen", zei tante Agnes, die aanstalten maakte om op te staan, doch bleef zitten. „'t Is merkwaardig in u, dat u meer luis tert naar uw hart dan naar uw verstand", zei ik bits. De Noord- en Zuid-Hollandsche Redding- Maatschappij. Heden herdenkt de Noord- en Zuid-Hol- landsche Redding Maatschappy den dag, waarop zy vóór 108 jaren werd opgericht. Ook nu weer zond de maatschappy, ouder gewoonte, aan velen een kalender, ter herin nering aan het feit, dat onze kust 108 jaren lang voorzien is geweest van goede reddings middelen, en dat moedige kustbewoners daar van hebben gebruik gemaakt tot het redden van schipbreukelingen. Het aantal geredde menschenlevens be draagt op het gedeelte der kust dat de Red- dingmaatschappy beheert byna 6000. Gedurende de verloopen 108 jaren werd zij uitsluitend door vrijwillige bydragen ge steund. Deze stelden haar in staat de red dingmiddelen te houden op de hoogte van den tyd. Ook voor de toekomst wordt gehoopt op dien steun, die haar in staat zal stellen het hoofd te bieden aan de zwaardere eischen, die aan de reddingmiddelen gesteld worden, zoowel door de ontwikkeling van de techniek als door steunverleening aan bejaarde red ders en aan hunne nagelaten betrekkingen. De commanditaire vennootschap Wm. H. Muller Co. In het verslag over 1931 van de comman ditaire vennootschap Wm. H. Muller Co. wordt medegedeeld dat, na aftrek van vry ge komen reserves een verlies-saldo van f 6.522.842 overblijft, tegenover 4.902.595 over 1930, welke verliessaldo werd gedekt door afschrijving op de reserve. Het wereldverbruik aan staal en yzer en als direct gevolg de productie daarvan is ge zonken tot een vierde, zoo niet nog minder, van het normale. Op scheepvaartgebied inkrimping van het aantal reizen van onze Batavier-lyn naar Londen tengevolge van gebrek aan lading voor zoover wij hebben kunnen nagaan in het honderdjarig bestaan dezer lijn nog niet voor gekomen. Zoo heeft zich dan de toestand verder on gunstig ontwikkeld en wy moeten nog tevre den zyn, dat het bedrijf over 1931 op zich zelf na bestryding van alle onkosten en de nor male afschrijvingen en alle verschuldigde in teresten een, zij het ook bescheiden, batig saldo liet, met andere woorden, self-suppor ting bleek te zyn. Tot ons leedwezen is sedert dien, dus in 1932 verdere achteruitgang te constateeren. Al meent men hier en daar teekenen van her stel te bespeuren, noch in de scheepvaart, noch in de staalindustrie komt dit tot op he den concreet tot uiting. De Chineesche straatventer in het Hollandsche stadsbeeldwaar de Chineesche pinda-lekkernij gefabri ceerd wordteen avond in de Chi- neezen-wijk te Rotterdam. (Van onzen specialen verslaggever). De Zuid-Hollandsche steden en stadjes kennen al eenigen tyd twee verschynselen de yo-yo en de pinda, die beide gemeen hebben, dat ze zich razend snel nieuwe gebieden ver werven. Gezien het succes, dat de yo-yo vrywel overal in den lande ten deel is gevallen, kan verwacht worden, dat het tweede verschynsel, de pinda, zijn in het westen des lands aan gevangen zegetocht, weldra naar andere stre ken zal verlengen en dat het in alle oorden van eenige beteekennis de populariteit zal verwerven, die tot nu toe nog als het geheim van het infecteerend op- en afrolspel kan worden beschouwd. En daarom thans iets over pinda.pinda. Men verstaat er tweeër lei onder nl. een rechthoekig, platte harde substantie bestaande uit gesmolten suiker met gebrande Chineesche pinda-noten en den meestal armoedig gekleeden, droomerig voor zich uitstarenden Chinees, die deze Ooster- Zy keek my verstoord aan, maar stond onmiddellijk op en liep in de richting waarin wy Emma naar den tuin hadden zien ver- dwynen. Langzaam stond ik ook op en ging de zy- kamer in. Op een sofa zat Peeke, met de armen op zyn knieën naar het tapyt te .staren. „Ik veronderstel, dat u juffrouw Cumber land beleedigd hebt", zei ik. „En u komt optreden als haar bescher mer", antwoordde hy verachtelyk, een poging doende om te geeuwen. „Dus u verwacht de afrekening", zei ik opgewonden en gaf hem een harden slag in zyn onnoozel gezicht. Hy viel languit op de sofa en sprong op. Hy wilde zich op my werpen, doch ik was hem voor en gaf hem een tweeden slag, zóó hard, dat hy over de sofa heen tuimelde. Enkels pogenblikken zag ik het gespartel van zijn beenen, toen wprd het stiL Ik schoof de sofa opzy, om hem te laten opstaan. Ik was gereed om hem een derde portie toe te dienen. Ik was over myn woede heen. Op datzelfde oogenblik kwam Wyse binnen. „O, ben je hier, Hulston", zei hy, „lady Hazelrigg vroeg of ik.... maar wat betee- kent dat vroeg hy opeens vol verbazing. „Dat beteekent een jongmensch, dat les krygt in goede manieren", zei ik en verliet met Wyse do kamer. Het gordyn trok ik achter my dicht. „Wat heb je in 's hemelsnaam uitgevoerd Zoo iets komt toch niet te pas."- sche zoetigheid in kleurige blikken brood trommels tegen 5 cent per stuk te koop aan biedt, onder het 0ansch niet luid of opdrin gerig gemompelPinda..pinda..lekka Het tweede begrip, interessanter dan de zoe tigheid, die in de Hollandsche straten gretig aftrek vindt, zullen wy hier nader bezien. De vraag, die men zich onwillekeurig stelt als men op de hoeken der straten, bij 0 sta tions, in de treinen, kortom by alle gelegen heden waar verkeer van eenige beteekenis is, Chineezen met onuitputtelijk geduld en het schier eindeloos uithoudingsvermogen den Oosterling eigen, de pinda lekkerny ziet ven ten, luidt„vanwaar zijn toch de laatste maanden al die Chineezen gekomen Het was de beantwoording van deze vraag, die ons na eenige or ëntatie, naar Rotterdam deed reizen, waar men ons dra verwees naar Katendrecht, reeds sedert de tyden, dat Chi neezen als stokers op de Oceaanbooten dienst doen, het Chineezen-centrum van de groote Zuid-Hollandsche havenstad. In Katendrecht, dat het internationale ka rakter van een havenwijk opvallend naar buiten draagt, hokken sinds onheugelijke tij den de niet varende Chineezen in de groezelig uitziende boardinghuizen en armelijke kost huizen, in welks nabijheid ontelbare café's, winkels en eethuizen met Chineesche op schriften zyn verrezen. Het geviel, dat wij terecht kwamen in het Chineesch restaurant van Tsong San Lao, dat, zoo bleek ons, behalve voor Chineezen, die zich een vry weelderigen maaltijd kunnen permitteeren, een aantrekkelijke halteplaats is voor gegoede Europeanen, die een exotische c ïgeving en exotische spyzen op prys stel len, en die er, naast de met stokjes hun rijst verorberende Chineezen gezeten, van schotels met niet uit te spreken namen (waagt u zich maar eens aan Kay Sie Tjao Min, wat ge bakken bami met kip beteekent) te goed doen. In Tsong Sai Lao's gezellig ingericht eethuis, troffen wij in een Hollander, die als oud-zendeling in China, wAar hy meer dan 20 jaren verblyf hield, een zeer te waardee- ren verbinding tusschen het Oosten en het Westen vormt, een gids, zonder wiens hulD het voor ons niet mogelijk geweest zou zyn van het leven der Chineezen op Katendrecht iets meer dan den buitenkant te zien. Onze gids gaf, alvorens den tocht door de Chineezenwijk aan te vangen, tal van inte ressante mededeelingen over de tegenwoor dige toestanden, waarin de te Rotterdam wonende zonen van het Hemelsche Ryk ver- keeren. De vroegere betrekkelyke welvaart van deze menschen is in armoede veranderd. Er is geen voldoende scheepvaart, er is geen vraag naar stokers, de Chineezen zyn ge doemd in een vreemd land in hun levenson derhoud te voorzien. Naar schatting omvat de Chineezenbevolking op Katendrecht thans ongeveer 1200 zielen. De meeste ballingen zijn ongetrouwd, er zyn er echter ook, die een Hollandsche vrouw en kinderen hebben. Merkwaardig is, dat de Chineezen, toen de in de machinekamers der Hollandsche stoom- booten zuur verdiende penningen opgemaakt waren en toen er onder hen gebrek aan voedsel en aan kleeren ontstond, geen enkel oogenblik het voornemen hebben gehad te gaan bedelen. „Een bedelende Chinees in ons land is niet denkbaar", zei de gids. „Hij draagt er zyn hart te hoog voor". Men kwam op de gedach te de in China zeer begeerde lekkerny Pin da..pinda.te vervaardigen en te trach ten deze zoetigheid in ons land ingang te doen vinden. Weldra vormden zich groepen Chineezen, die met behulp van door beter gesitueerde landgenooten verstrekte kleine credieten, suiker, pinda, noten papier en trommels kochten en er met de pinda's op uittrokken. Aanvankelyk werd uitsluitend Rotterdam bewerkt, doch toen meer Chinee zen zich op het maken en verkoopen van de snel populair geworden zoetigheid gingen toe leggen, waardoor de Maasst ad als handels- terrein te klein werd, zwermden de nijvere kerels, nooit te lui om wat te verdienen, naar andere steden uit. Des morgens by het krieken van den dag daalden ze uit hun hooggelegen kamertjes af en begaven zich, meestal te voet naar de dikwyis vele uren gaans gelegen standplaat sen. Aanvankelyk wekte deze handelsgeest der Oosterlingen, gepaard aan een weldadige bescheidenheid, slechts de bewondering op, doch toen andere neringdoenden .sagen, hoe- „Hy heeft iets gedaan dat niet te pas komt en dat heb ik hem afgeleerd. Vraag nu maar niets meer, want ik praat er niet graag over en hy waarschijnlijk ook niet." ,,'t Is een ongunstig type. 't Is maar beter om niet al te diep in zyn doen en laten door te dringen", zei Wyse. „Hy zag er niet uit alsof hy nog veel moed had. Zyn ver diende loon zal hy wel hebben." Wy dronken samen een glas champagne en kwamen juist in de balzaal toen het or kest een nieuwen wals inzette. Ik zag noch Emma, noch tante Agnes. Ik wilde hen eerst gaan zoeken, maar oordeelde het by nader inzien toch beter om die twee maar by elkaar te laten. Mijn hulp was nu toch overbodig. Eerst danste ik met gravin Rudini en later met prinses Ottillie. Na dezen dans was Emma nog niet terug en de prins, Cumber land en enkele andere bewonderaars van Emma stonden by een en vroegen my of ik wist waar zy was. Het deed my genoegen, dat zy zoo Iets aan my vroegen, want er bleek uit dat zy my als het ware verant- woordeiyk voor haar achtten. „Toen ik haar voor het laatst zag, ging zy met lady Hazelrigg den tuin in", ant woordde ik. Ik liep naar het zyzaaltje om eens te gaan kijken naar Peeke, maar hy was er niet meer. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1932 | | pagina 5