Vlissingsche Courant beste stflüdflü rdraedill LEEST EN BEDENKT WAT MOOI DRUKWERK U SCHENKT! TWEEDE BLAD HUISHUREN EN CRISIS. BINNENLAND INTERNATIONAAL BELASTING- WEE. Versch gekarnd met 25°/o allerfijnste Roomboter onder Rijkscontrole. FEUILLETON De man van Nergenshuizen Een goede perscampagne Is noodig voor uw zaak. Niet zóómaar een vernisje Maar intensief en raak Want het publiek moet weten Wat gij tekoop aanbiedt, Doch 't ligt ook aan den vorm Waarop zooiets geschiedt. Een uitgelezen feestmaal Smaakt niet zoo, uit een pan, Maar opgediend met bloemen. Daar smult een ieder van. De firma VAN DE VELDE Licht u deskundig in. Maakt alles appétitelijk En naar 't publiek zijn zin. (Wordt morgen vervolgd) van de van Dinsdag 16 Augustus 1932. N° 192. flitsen Het is een verschijnsel, dat in breede krin gen aandacht trekt, dat alle kosten van le vensonderhoud zijn gedaald, doch dat de huishuren niet noemenswaardig zijn vermin derd. Op het budget van hem, die het minst met aardsch slijk gezegend is, drukken de huishuren dubbel zwaar dan bij hen, die in goeden financieelen staat verkeeren. Het is verklaarbaar, dat hiertegen met kracht wordt opgekomen en dat men eigenaren van huizen en huisjes met minder vriendelijke woorden betitelt. Het vraagstuk is echter zeer gecom pliceerd en men komt er, tenminste voorzoo ver wij kunnen oordeelen, niet zonder krach tig staats ingrijpen. Wat is het geval Op de huishuren werken factoren van di versen aard. Ten eerste natuurlijk vraag en aanbod. Er is een verschuiving te bemerken van de zeer dure huizen naar flatwoningen en goedkoopere tal van groote heerenhuizen staan leeg, worden ten deele tot winkels om gebouwd, terwijl flats uit den grond gestampt worden. In flats heeft meh tal van gemak ken, die in groote en andere huizen slechts met hooge kosten zijn aan te brengen. Wa ren de flats eertijds zeer duur, nu is men ook hier aan het verlagen van de huurprij zen. De vraag naar goedkoopere huizen is groot, juist van de zijde van hen, die gedwon gen worden om hun vroegere paleizen voor minder luxueuze woningen te verruilen. Doch ook in de goedkoopere huizen is een stage verschuiving merkbaar. Hoe scherper de cri sis gaat woeden, hoe meer vraag er juist zal komen naar de middelsoort-woningen en het is te begrijpen, dat die huren op peil blijven. Hieraan kan slechts getornd worden door veel nieuwe woningen te bouwen, want dan zullen de lagere huren van dien nieuwbouw (die door de daling der grondstoffen ook lager in kostprijs zullen zijn) ook die der oudere hui zen drukken. In deze richting zou een na tuurlijke prijsverlaging tot stand kunnen ko men, ware het niet, dat algemeen de bouw activiteit tot het nulpunt is gedaald, met uitzondering van enkele steden, die om spe ciale redenen aan het opkomen zijn. In zulke steden is er natuurlijk geen enkele aanleiding om vanzelf lagere woninghuren te verwach ten. De hoofdreden, dat de huren niet even redig dalen is het feit, dat de meeste huizen met geleend geld worden gebouwd. Men heeft tegenover den arbeid, het materiaal, ook re kening te houden met de hypotheek en de hypotheek-rente. Het zijn deze laatste posten, aflossing en rente die huurverlaging tegenhouden en op deze wijze dringt ook de nevel van het „geld" dit gebied binnen. Men denkt er nu eenmaal niet aan, om vrijwillig de in „geld" geleende sommen te verminde ren naar verhouding tot de waardestijgingen van dat geld. Een gulden van 1920 was heel wat minder waard dan de gulden van 1932, terwijl zij, die destijds guldens van 1920 ge leend hebben, nu guldens van 1932 en wel tot een gelijk bedrag hebben terug te betalen. De schuldeischers van toen worden met circa 30 in koopkracht ven-ijkt en dat ten koste van hen, die nu moeizaam hun kost kunnen verdienen. Er moet op een gegeven moment nivellatie tot stand komen, kan het niet vrij willig, dan zal het gedwongen gaan door sterke toename 'van het aantal faillissemen ten. Er moet een oplossing gevonden worden om den schulden-pyramide te schragen, welke op het punt staat om te vallen. Een eigenaar van een huis met hypotheek kan niet vrijwil lig de huur verlagen, zoolang ook de hypo theekgever zijn voorwaarden niet verzacht. En deze hypotheekhouder kan op zijn beurt niet aan faciliteiten denken, wanneer zijn uitstaande pandbrieven of andere schulden niet op de een of andere wijze in verhouding tot de huurvermindering worden geregeld. De huishuren immers vormen een schakel in een lange reeks schuldeischers en schuldenaren eenzijdig kan men niet ingrijpen, want wil men een regeling maken, dan moet de ge- heele schakel daarin worden betrokken. Dit is o.m. nu alleen mogelijk door het natuur lijke aanpassingsproces, dat echter uiterst hard zal zijn of door dwingend ingrijpen van den Staat. Dit dwingend ingrijpen van de overheid, hoe nuttig en billijk overigens, zal ernstige consequenties na zich slepen en op hevig verzet stuiten van hen, die uiteinde lijk de onbillijke verrijking rechtstreeks on dervinden, Vandaar, dat het wel lang zal duren, voordat men dezen weg zal inslaan. Wij hebben de groote moeilijkheden onder vonden, die er aan de ingediende pachtwet ten verbonden waren en in wezen berust de verlaging van pachten op dezelfde principes als die der huishuren. Een andere moeilijkheid is de kwestie, dat huurders en verhuurders van woningen ge woonlijk meerjarige contracten maken. Tegen den tijd, dat de huur eindigt ziet de huurder op tegen de moeite, maar ook tegen de kosten der verhuizing en het is deze ma- terieele en ook psychologische kwestie, die in de kaart van den verhuurder speelt. Men ver laat nu eenmaal niet gaarne een woning, waarmede men tevreden is en waarin men lief en leed heeft doorgemaakt. Door al deze factoren is kwestie der huurverlaging indivi dueel moeilijk te regelen I Grievende woorden voor een verdachte Het lid van de Eerste Kamer de heer Her mans heeft den minister van justitie ge vraagd, of deze kennis heeft genomen van het verslag eener zitting van het gerechts hof te 's-Gravenhage, waarin, in hooger be roep, behandeld werd de overval in de In- cassobank aan den Goudschen singel te Rot terdam. Zoo ja, heeft de minister dan ook gelezen, vraagt de heer Hermans verder, dat de pre sident van genoemd gerechtshof den ver dachte in deze zaak heeft toegevoegd „Nu sta je hier, alsof je geen tien kunt tellen, je moest je schamen, je hebt je heele leven be dorven. Je lijkt wel gek, of liever was het dat maar. Dat zou beter voor je zijn. En even laterJe bent een dom me lummel? De heer Hermans vraagt den minister nu of deze niet van meening is, dat het beter ware geweest, wanneer de hier gespatieerde woorden, als ze werkelijk gesproken zijn, achterwege waren gebleven, omdat zij on- noodig grievend zijn voor den verdachte. En als de minister deze meening is toegedaan, wil zijne excellentie dan een wenk in die richting geven De Rijkspostspaarbank in 1931. Aan het verslag van de Rijkspostspaarbank over 1931 zijn de volgende cijfers ontleend In 1931 bedroeg het aantal inlagen 2.637.583 tegen 2.586.274 in 1930, terwijl het bedrag der inlagen was 194.972.14 tegen 148.956.752.76 in het voorafgaande jaar. De inlagen ver meerderden dus in totaal met 101.309 en li- bedrag met 46.015.676.38. Terugbetaald werd in 1.447.285 posten 141.193.328.16 of, na aftrek van de rente, in den loop van het jaar uitbetaald bij geheele afbetaling van boekjes, 140.976.764.25 tegen in 1930 in 1.372.016 posten 133.563.862, ver meerdering dus in aantal 75.269 en in bedrag 7.412.902.25. Aan rente werd goedgeschreven een be drag van 10.058.930.60 (incl. de in den loop van 't jaar uitbetaalde rente ad 216.653.91) zoodat het tegoed der inleggers einde 1931 bedroeg 439.237.670.42 zijnde 63.833.149.6* meer dan einde 1930. Het aantal spaarbankboekjes steeg met 73.194, waardoor er 31 December 1931 2.217.220 in omloop waren. Het aantal staatsschuldboekjes vermeer der ae in 1931 per saldo met 653 en steeg daar door tot 27.630. Het nominaal bedrag, ingeschreven op deze boekjes, vermeerderde in 1931 met 1.733.300 en steeg daardoor tot 44.172.950. Berekenc naar den op 30 December geldende beurs koers hadden de titularissen van staats schuldboekjes te vorderen 27.332.012.81 te gen 34.641.364.31 op het einde van 1930. De wijziging van de kieswet en de kleine partijen. Allerkleinste partijen moeten geen kans hebben bij de stembus, betoogt de chr.-hist. „Nederlander". Doch het blad erkent tege lijk, dat deze uitspraak een gevaarlijke zijde heeft. De meesten, die nu groot zijn en dus bin nen zijn, hebben klein moeten beginnen. Is het nobel, dat zij groot geworden dit verge ten en den volger, die den zelfden weg wil gaan, dien pas afsnijden en dus eigenlijk van hun macht misbruik maken Het bezwaar gevoelen wij volkomenwij willen er ook niet luchtig overheen stappen. Maar het nationale en politieke nadeel van een vertegenwoordiging der zeer kleine par tijen blijft bestaan. Het blad herinnert dan aan de door de re geering voorgelegde wetswijziging, dat voort aan een lijst den kiesdeeler moet hebben ge haald en dus met drie-kwart zooals tot nu toe niet meer zal kunnen worden volstaan. Dit schijnt ons alleszins redelijk. Een misbruik van macht kan men hier niet constateeren. Wie in gansch het land zelfs nog niet slagen kan om op honderd Kamer leden één honderdste van de stemmen te ver garen, die mag voorshands nog van een Ka merzetel verstoken blijven om al zijn kracht te concentreeren op de propaganda en dan over vier jaar opnieuw de kans te wagen. Onnoodig te zeggen en te herhalen, dat dit voor de kiezers in ons volk geen reden worden mag om te stemmen op de kleine partijen. Wat de wetgever niet mag doen, dat moe ten de kiezers doen de verbrokkeling van het parlementaire leven weigeren. En wat de belijdende protestanten doen moeten, is al mee volkomen helder. Hun stemmen verdeelen over vijf, zes partijen... dat is afgezien van 11e parlementarisme geestelijk en zedelijk en protestantsch in ons tijdsgewricht weinig minder dan een mis daad. Dit ziet elk. Er staan thans waarachtig wel zóó groote dingen op het spel, dat wij ons de weelde van al meer splijting en verzwakking niet veroorloven mogen. Belasting betalen doet niemand graag. Al leen een belangrijk percentage der auto- en motorrijders betaalt een bepaalde belasting zonder al te veel tegenzin de wegenbelas ting. De wegen zijn sedert de instelling dier belasting belangrijk verbeterd, op de meeste plaatsen vrijwel ideaal. De toestand is in een paar jaar wel zeer sterk veranderd. Merkte men vroeger duidelijk, dat men de steden achter den rug had, omdat de heirbanen in een abominabelen toestand verkeerden, te genwoordig is het tegendeel het gevalde buitenwegen zijn beter dan de straten in de stad. Over de wegenbelasting dus niet al te veel kwaad Overigens evenwel gaat niemand met genoegen naar het belastingkantoor.. Daarom is het wellicht goed, eens eenige cij fers te publiceeren over den belastingdruk in andere landen. In Duitschland moet iedereen belasting be talen, zoodra hij 720 Mark per jaar verdient. Men mag dus veilig aannemen, dat iedereen in Duitschland inkomstenbelasting betaalt. In Frankrijk is men royaler. Daar moet men in Duitsch geld omgerekend 2241 Mar* verdienen, eer men belasting behoeft te be talen, dus ongeveer drie maal zoo veel. En m Engeland is men nog royaler. Geen inkom stenbelasting zoo lang men geen 2396 Mark verdient. Een gehuwde met twee kinderen moet in Duitschland inkomstenbelasting betalen, zoo dra hij 1200 Mark verdient. Men neemt dus aan, dat zijn vrouw en twee kinderen per jaar niet meer dan 480 Mark aan noodzake lijk levensonderhoud vorderenEen En- gelschman in hetzelfde geval behoéït geen belasting te betalen, zoolang hij maar minder dan 5750 mark verdient, een Franschman zoolang hij minder dan 4257 Mark per jaar kan incasseeren. De verschillen springen hier wel heel duidelijk in het oog Michel is niet te benijden Deze cijfers toonen immers aan, dat een arbeider in Frankrijk en Engeland eigenlijk bijna nooit inkomstenbelasting behoeft te be talen. In Duitschland daarentegen alleen aan inkomstenbelasting bij een inkomen van 1500 200 Mark reeds 7 a 8 van het geheel. Deze verschillen blijven gehandhaafd over de geheele linie. By een inkomen van 15000 Mark moet de alleen in de wereld staande Duitscher al 12.10 aan den fiscus offerende Brit ech ter slechts 3.82 en de Franzoos 5.45 Om nog een paar vergelijkingscijfers te geven. Bij een inkomen van 10.000 Mark gaat er by den Duitscher 15.51 afbij den Franschman 7.62 en by den Brit 11.2 Van een inkomen van 50.000 mark offert de Duitscher 33.10 op het altaar des vader- BLUE BAND door VICTOR BRIDGES. (Nadruk verboden 53) „Toe, kom mee naar binnen", drong York aan. En zich tot lady Baradell wendend, zei hy lachend „Zeg hem dat hy het moet doen, u zal hy wel gehoorzamen." zy schudde haar hoofd. „Het spyt my, maar ik geef hem groot geiyk. Ik ben er van overtuigd, dat hy zyn tyd aangenamer kan besteden, dan met den vicaris te praten en een verhandeling over knolrapen aan te hooren." York bromde. „Nu, ik vind het niets aardig van je, Northcote", zei hy afkeurend, toen wy de poort inreden, „jy en Vane maken je er aardig van af." „Het is een voorrecht van den leef tyd", zei ik, terwyi ik den auto inhield, toen wy de deur naderden. „Ik hoop jelui aan tafel weer terug te zien en een'volledig verslag te hooren." Indien York nog eenige opmerkingen had willen maken, zouden die toch onderbroken zyn door het verschynen van den hulsknecht. Lady Baradell zag er heelemaal niet uit als een suffragette, toen zy gracieus uitstapte en dat zei ik haar ook. Zy reageerde op myn compliment echter niet anders, dan door een coquet knikje en ik reed in snelle vaart de laan af en nam den weg naar Woodford. Ik brandde van verlangen om Billy myn wedervaren te vertellen, doch toen ik „de Ploeg" binnenkwam, bemerkte ik, dat hy, zooals ik eigenlyk wel vermoedde, nog niet van zyn menschenjacht in het moeras was teruggekeerd. Ik ging naar de garage het een en ander aan den auto doen en slenterde daarna in de onmiddeliyke omgeving van „de Ploeg" nog ruim een uur rond, in de hoop, dat hy terug zou komen. Eindelyk ging ik de gelagkamer binnen en schreef hem een kort briefje, waarin ik meldde, dat ik belangryk nieuws had en hem verzocht zonder mankeeren morgenochtend op Ashton te komen. Ik gaf het briefje aan de buffet juffrouw om het Billy te geven en haastte my toen naar huis, want ik begreep, dat ik al veel te lang was uitgebleven en daardoor de achterdocht van Maurice in niet geringe mate zou opwekken of vermeerderen. Toevallig bereikte Ik de villa, toen de an deren in het rytuig de laan opreden. Na- tuuriyk reed hy mij voorby en toen ik aan de voordeur kwam, stonden zy allen in de portiek. i „Nu, ik geloof, dat Je wel een beetje verle gen met je zelf zal zyn, Northcote", lachte York. „Je ziet hier voor je vier menscheiyke wrakken, doof gekletst en lamgezeurd, terwyi 0 en Vape en Baradell er tqsschen ujt ge knepen zyn en je op een andere manier ver maakt hebt." „Was het er zoo vervelend vroeg ik be langstellend. „Hoe maakt de vicaris het en hoe staat het met de knolrapen?" „De vicaris maakt het uitstekend", zei miss York, terwyi zy een scheef gezicht trok. „Hy was ook genoodigd." „Was dat de vicaris vroeg lady Baradell, „ik dacht, dat het een pachter was, omdat hy over niets dan knolrapen sprak." Er volgde een algemeen gelach, dat echter onderbroken werd door de komst van den huisknecht van Maurice, die een telegram op een zilveren blad aanbood. „Pardon, mynheer", begon hy. „Dit werd bezorgd even nadat u was weggereden. Ik dacht, dat u het gaarne zoudt willen lezen." Maurice nam het telegram en terwyl hy het openmaakte hervatten de anderen het gesprek. Miss York wilde met alle geweld weten, hoe ik myn middag had besteed. TerwUl ik haar antwoordde natuuriyk geheel bezyden de waarheid keek ik toe vallig in de richting waar Maurice stond. Ik zag, dat hy my over het telegram heen aanstaarde met een blik, die een combinatie vormde van duivelschen haat, triomfgenot en twyfel. Het duurde slechts een oogenblik. Toen onze blikken elkaar kruisten, veran derde de uitdrukking op zyn gelaat, alsof zy er met een spons werd afgeveegd en from melde hy het telegram tot een balletje in zyn hand. Met een kort, onaangenaam lachje voegde hy zich by ons- „Ja, dat is een vervelende boodschap", verklaarde hy. In koor klonk nu de vraag„Wat is er aan de hand „Het spyt my, maar ik moet vanavond nog naar Londen. Er schynt iets niet in orde met een maatschappy, waarvan ik commis saris ben zoo iets moet het zyn het telegram is niet erg duideiyk, maar zy vra gen of ik onmiddellyk wil komen om een conferentie te houden." Allen, behalve ik, gaven met warmte te kennen, dat zy het jammer vonden. „O", zei Maurice, ,,'t is niet zoo erg. Ik ge loof, dat ik morgenavond en op z'n aller laatst overmorgenochtend weer terug ben. Blyven jelui nu allen hier. Ik ben overtuigd, dat de besprekingen misschien niet langer dan een paar uur zullen vorderen en nu vooral zal tante Mary bly zyn u allen om zich heen te hebben. Ah, daar is tante." Tante Mary, die inmiddels was genaderd en omtrent het nieuws ingelicht, gaf bly ken van groote teleurstelling. „Moet je werkelyk weg, beste Maurice sprak zy. „Wat vreeselijk vervelend 1 Je moet zeker met den trein van negen vyftig Na- tuüriyk mag niemand zyn bezoek verkorten. Stuart zal wel zoo vriendelyk willen zyn, je plaats van gastheer waar te nemen en 'y zullen probeeren, ons zoo goed mogelijk te vermaken." „Ja", zei Maurice met een vriendelyk glim lachje tot my, „jy zal wel goed voor myn gasten zorgen, nietwaar, oude jongen Ik moet nu naar boven om myn koffertje in orde te maken. Wy dineeren natuuriyk op den gewonen tyd." Terwyl hij sprak, ging de gong, ten teeken dat wy ons voor het diner moesten gaan kleeden. Ik ging naar boven en toen ik op myn ka mer was, stak ik een sigaret aan en ging op de sofa liggen. „Wat drommel" zei ik by myzelf, „kan er in dat telegram staan HOOFDSTUK XVIII. Het lag niet aan York, dat ik geen deel nam aan den cricketwedstryd. zyn aanhou dend en dringend beroep op mij, gedurende het ontbyt, om de opengevallen plaats in te nemen, waren een hoopvollere zaak waardig. „Toe, laat mynheer Northcote nu met rust", weerde zyn zuster hem af. „Jelui bent toch met je tienen en dat is toch voldoende voor dat dwaze spel." ,Tien l" bitste haar broeder. „Wat heb ik aan tien, waarvan de helft jongens uit deze boerennegery zyn. Die van Orbridge zyn een kwade tegenparty, die loopen gauw warm." „Dan zullen zy tegen het einde van den v.edstryd wel gloeiend staan", zei ik met een blik naar den blakenden zonneschyn. ,,'t Is geen weer voor buitengewone lichaamsin spanning. Ik voor my, zal 'een plekje in de schaduw zoeken en my aan critiek wagen." ,,'t Zal best gaan, kapitein York", zei nu tante Mary troostend. „U is zoo'n uitstekend speler." 4Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1932 | | pagina 5