ZATERDAG
EERSTE BLAD
iijjüvsFirma F. AH OF VELDE Ir., Walstraat 58-60, Vlissingen. ïelef. 10. Postrekening 66287
IS JUNI
Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zondag en algemeen erkende Christelijke feestdagen
KI III door
Veisetiaansclie Gezanten te Vlissingen (1610-1620).
BINNENLAND
No. 14.27Qe Jaargang - >932
VUSSINGSCHE COURANT
AANGESLOTEN BIJ HET BUREAU VOOR PUBLICITEITSWAARDE, INGESTELD DOOR DE VEREENIGING „DE NEDERLANDSCHE DAGBLADPERS"
jBONNEMENTSPRIJS Voor Vlissingenende gemeenten op Walcheren /2.20 per 3 maanden,
franco door het geheele rijk 12.50. Voor België, Duitschland en Frankrijk 13.80. Voor de ove-
li«e landen bij wekelijksche verzending t 3.80, met Zondagsblad 1 4.75. Afzonderlijke nrs. 5 ct
ADVERTENTIEPRIJSVan 1—5 regels 11.25iedere regel meer 25 cent Bij abonnement
speciale prijzen. Reclames 50 ct p. regel. Kleine advertenties van 1 5 regels 50 ct Iedere regel
meer 10 ct. (max. lOregels). Bij 3-maal plaatsing van 1 5regels tl. - .alles tegen vooruitbetaling.
je abonné's in 't bezit eenei
Polis, zijn GRATIS verze
gd legen ongelukken voor
O ffe S"'den bij levens-
B I lange ongeschikt-
1UUU heid tot werken.
A gulden bij dood
Www een ongeluk.
gulden bij verlies
van een
hand, voet of oog.
4 p gulden bij verlies J gulden bij verlies
I K|| van li Hl vaneen
£CfU een duim 1UU wijsvinger
gulden bij verlies
van eiken
anderen vinger
i.
Venetië een groote mogendheid in de Middeleeuwen- De
Nederlandsche gewesten zoeken contact met de Dogenrepubliek.
In 1604 merkt een Venetiaansch gezant met verbazing Vlis-
sings handelsverkeer met Indië op. In 1609 streven de Neder
landen naar een verbond met Venetië. De schoonzoon van Van
Oldenbarnevelt als gezant naar de lagunenstad. Tegenbezoek
van een Venetiaansch ambassadeur in 1610. Zijn oordeel over
Zeeland.
Waar het van niet zoo algemeene bekend
heid zal zijn, dat meermalen een gezant van
Venetië op zijn doorreis hier te Vlissingen is
geweest, leek het mij niet onaardig over dit
onderwerp iets mee te deelen, temeer daar
door de publicatie van de Venetiaansche ar
chieven en door een handschrift, hier ten
archieve aanwezig, enkele bijzonderheden ver
meldenswaard zijn en deze tevens een kijk ge
ven op den indruk, dien de vreemdeling van ons
gewest kreeg. Mijn eerste artikel zal in hoofd
zaak de betrekkingen bevatten, die er tuss'chen
ons land en Venetië tegen het eind van het
Bestand bestonden en de wisseling van
eerste wederzijdsche gezantschappen. Bekend
mag verondersteld worden, dat de Vene
tiaansche Republiek in de Middeleeuwen
reusachtig in bloei was toegenomen en een
grootmacht aan de Middellandsche Zee was
geworden. Vooral na de Kruistochten, toen
yenetiè de eindpunten der karavaanwegen in
Kkirt-Azië in-bezit -had gekregen en zoo het
monopolie der Aziatische en Indische produc
ten had verkregen, bereikte zij haar toppunt
van bloei. Had zij groote gebieden op het
Balkanschiereiland in bezit genomen met tal
van eilanden, belangrijker was, dat ze de toen
voornaamste transalpinische landwegen be-
heerschte, die via Augsburg, Ulm, Regensburg,
Neurenberg liepen en daardoor de leverancier
ster was van geheel Midden- en ook W.-Europa,
al bleef Marseille een mededingster, nadat zij
Genua onder de knie had gekregen. De ont
dekking van den weg naar Indië over zee om
de Kaap de Goede Hoop luidde de langzame
daling in macht in, maar toch was zij in de
16e en het begin der 17e eeuw een Middel-
landsche-Zeemacht, waarmee rekening te
houden wasde Turken, Spanje en Venetië
waren de grootste mogendheden om de
„Oude-Wereldzee". Zoo was het niet te ver
wonderen, dat de Nederlanders bij hun op
stand tegen Spanje vriendschapsbetrekkingen
met Spanjes rivaal, de oude republiek, van
groot belang achtten.
Reeds in het begin van den opstand der
Nederlandsche gewesten tegen het Spaansch
oppergezag hebben de eerste getracht, be
trekkingen aan te knoopen met de Venetiaan
sche republiek, die een tijdlang de hegemonie
in de Middellandsche Zee had, maar in de
16e eeuw zich tegen twee opkomende mach
ten schrap moest zetten en wel tegen het
Turksch en tegen het Spaansch imperium.
Vooral het laatste, dat een belangrijk deel
van de toenmaals bekende wereld omvaamde,
bedreigde van nabij de in de Middeleeuwen
ontstane handelsrepubliek. De Spaansche
macht immers werd hoe langer hoe meer een
factor van beteekenis in Italië en het was
dan ook geen wonder, dat de sympathie voor
Spanje in de Venetiaansche kringen zeer ge
ving was en vele „magnifici" den opstand in
de Nederlanden zeer welgezind waren, al
varen dan ook de beide rivalen van het
Spaansche rijk geen geloofsgenooten. Wel
bad de dreigende Turksche stormvloed het
Iberische koninkrijk en de Adriatische repu
bliek in 1571 vereenigd, waarvan de overwin
ning op de Turken bij Lepanto, waar Don
Jnan onsterfelijke lauweren oogstte, het re
sultaat was, evenals de vrede van 1573, die de
bezittingen der Venetianen in het Oosten
voorloopig beveiligde, al moest dan ook
Cyprus aan de halve maan worden overge
ven, maar 't was toch eigenlijk slechts een
verbond, uit harde noodzaak gesloten, dat de
biem der ontbinding in zich droeg.
Het altijd dreigende Osmanengevaar en de
^ees voor een Spaanschen aanval van Milaan
•uit op het Venetiaansche grondgebied maak-
te> dat de Dogenrepu^Iiek het voorloopig
uugstvallig vermeed van eenige toenadering
tot de Nederlandsche opstandelingen blijk te
Seven, evenmin zochten ze aan het eind der
Jjte eeuw bij hunne verwikkelingen met den
jViselijken Stoel steun bij de Nederlandsche
Etters, voor wie als zoodanig zij dan ook
Rechts weinig sympathie konden koesteren,
"laar zich op de hoogte stellen van den gang
VaP zaken hadden zij van den aanvang af
Sedaan. Te Madrid diende het Venetiaan
sche ambassadeurspaleis als uitkijkvenster
naar het nevelig Noorden en trouw bericht
ten hun gezanten in de rapporten, hoe de toe
stand in de Nederlanden was, hoe een enkele
Spaansche vooruitziende geest reeds fluister
de, dat men „Fiandra" (met Vlaanderen
duidde men de Nederlanden aan) als een ver
loren post beschouwde. Reeds in 1593 be
schouwt dan ook „Tommasso Contarini de
Nederlanden als een niet bij zijn Spaansche
ambassade te rekenen gebied".. 2)
De loop der zaken in de Nederlanden was
op het eind der 16e eeuw inderdaad zoo ge
worden, „dat men werkelijk van een nieuwen
staat in het verre Noorden kon spreken,
waaraan Venetië tegenover Spanje een
krachtigen steun zou kunnen hebben" en zoo
begon men daar te overwegen, of het niet
aanbeveling zou verdienen in nader contact
te komen* met de kettersche opstandelingen.
In 1596 stelde, Venetië zich in verbinding
met de Vereenigde Nederlanden om toestem
ming te verkrijgen, graan van daar naar het
in hongersnood verkeerende Italië in casu
de lagunenstad te vervoeren. Hoewel de uit
voer van graan verboden was, kregen de
Venetianen, mede door voorspraak van Mau-
rits, die heel goed het belang van een goede
verstandhouding inzag, in zooverre wat zij
wenschten, dat hun 1500 last graan werd
toegestaan. Minder aangenaam waren de be
trekkingen, toen door ons in 1600 een zgn.
V netiaansch schip was buitgemaakt, dat in-
tusschen door een Portugeesch schipper werd
geleid en met Spaansche goederen was ge
laden. Als represaillemaatregel werd menig
Nederlandsch schip vastgehoudeneerst
einde 1602 werd na herhaalde brieven van de
Staten-Generaal en den Prins het beslag op
geheven. Toch was de zaak hiermee niet af
gedaan, want toen de staatssecretaris Gio
vanni Carlo Scaramelli in 1604 van Londen,
waar hij de Venetiaansche belangen behar
tigde, naar Venetië zou terugkeeren, kreeg hij
bevel over Holland te reizen en de zaak in
orde te brengen. Scaramelli reisde over
Calais, Brussel en Antwerpen naar Zeeland,
werd te Lillo met een Staatsch oorlogsschip
naar Middelburg afgehaald, opdat hij veilig
ons land zou bereiken, daar de Zeeuwsche
wateren door het beleg van Oostende met
oorlogsrumoer vervuld waren.
Met verbazing zag hij te Vlissingen, zoo
vervolgt Blok, drie groote voor Indië be
stemde schepen der O.-I. C., die met Spaan
sche realen geladen waren om peper te
halen, van welk artikel nu reeds, zegt hij, in
de magazijnen en pakhuizen zooveel aanwe
zig scheen, dat geheel Duitschland er 8
jaren genoeg aan zou hebben. Den 16en
Januari 1604 kwam hij in den Haag aan,
waar hy wel niet zijn zin kreeg, maar toch
een schadeloosstelling van 18000 voor het
genomen Venetiaansche schip, al handhaaf
den de Staten hun inzicht over de recht
matigheid van het gebeurde. Bij het af
scheidsbezoek wezen de Staten den Venetiaan
met nadruk op de hem door een verblijf van
zooveel dagen zeker reeds duidelijk geworden
staatkundige en kerkelijke vrijheid, die hier te
lande heerschte, waarover hij thuis bericht
zou kunnen uitbrengen, opdat er een inniger
betrekking zou kunnen ontwikkelen met hun
staat, die evenals Venetië streed tegen den
„Gran Turco dl Ponente" (d.i. den grooten
Turk van het Westen, dus Spanje), die er
naar streefde zijn macht over allen uit te
breiden.
Toch onthield de Doge zich nog steeds van
alle toenadering, hoezeer die ook door ons
gewenscht werd. De gevaren, die Venetië van
het toen zoo machtige Turkije bedreigden
deden haar aarzelen tusschen twee vuren te
komen, waar Spanje de machtigste staat van
dien tijd was. Een al te vriendelijke houding
ten opzichte der rebellen zou haar de vijand
schap van Madrid op den hals halen. Wel
stelde de Venetiaansche regeering zich goed
op de hoogte van de gebeurtenissen en de
krijgsmacht hier te lande.
Eerst toen het Twaalfjarig Bestand, waar
bij de Staten „als onafhankelijke mogend
heid" waren beschouwd, goed en wel geslo
voorzichtig in zijn uitingen te zijn.
De Venetiaansche gezant liet zich niet lang
wachten. Begin Mei 1610 kwam hij door
Duitschland hier te lande aan. Op last van
Hunne Hoog Mogenden werd hij te Nijmegen
en in de overige steden, die hij doortrok, door
de overheden begroet en onthaald en door
eenigen uit hun midden tot in de nabijheid
van 's-Gravenhage vergezeld. Den llen Mei
werd hij door Maurits, vergezeld van zijn
broeder Frederik Hendrik, plechtig ontvan
gen. Na gehoor verkregen te' hebben in de
Staten-Generaal werden vier afgevaardigden
uit hun midden benoemd om besprekingen
met den gezant te houden over „een nadere
alliantie en correspondentie" en hem te wfj-
zen op het belang dezer landen. Echter tot
een alliantie kwam men niet, 't bleef bij be
tuigingen van vriendschap. Een kostbare
gouden keten werd den scheidenden gezant
als vriendschapsblijk overhandigd. Bij zijn
terugkeer in Venetië geeft hij een verslag
van zijn bezoek en tevens een beschouwing
over de bezochte landen. Deze rede, gehouden
voor den Senaat, bevat over Zeeland het
volgende
„Zeeland, verdeeld in vele eilanden, zeven
grootere en nog acht kleinere 2)Westwaarts in
den Oceaan gelegen, welke eilanden geza
menlijk één provincie uitmaken, omvat niet
veel grondgebied, maar alle grond, die er is,
is zwaar en wordt benut voor allerlei land
bouw, in 't bijzonder voor den graanbouw en
is uitstekend voor weede, (bedoeld wordt de
meekrap) waarvan een groote hoeveelheid
daar verbouwd wordt." Men weet dat de
meekrapwortel een kleurstofleverend gewas
is. „De weiden zijn er merkwaardig goed voor
het vee en zeer uitgestrekt en de visscherij
levert vele menschen een ruim bestaan op.
Desniettegenstaande maakt de handel er alle
geluk en welvaart uit tengevolge van de ge
riefelijkheid, het aantal en de veiligheid der
havens. Het grootste der eilanden is
Walacria, 10 uur gaans in omtrek, waarop
de voornaamste stad, nl. Middelburg ligt."
Daarna volgt een samenvattende beschou
wing over ons land, dat door zijn natuurlijke
gesteldheid verstoken is van veel noodzake
lijks tengevolge van de geweldige koude en
van de gesteldheid van den bodem, die zoo
laag is, dat deze zonder twijfel door de zee
zcu worden overstroomd, indien hij niet, ge
deeltelijk door duinen, gedeeltelijk door dij
ken werd beschermd. Het zou onmogelijk zijn,
A. Colijn f
Gisterenavond is de burgemeester van
Nieuwer-Amstel, de heer A. Colijn, in den
ouderdom van 61 jaar overleden.
De heer Colijn, die lid van de Tweede Ka
mer is geweest, is 15 jaar burgemeester van
Nieuwer Amstel geweest. Voorts was hij se
dert 1907 lid van de Provinciale Staten van
Noord-Holland. Maandag jl. heeft hij* zijn
zilveren jubileum als Statenlid gevierd.
Van de anti-rev. Statenfractie was de heer
Colijn voorzitter.
De rijbs-bezuinigingseïsch aan Amsterdam.
Den regeeringseisch aan de gemeente Am
sterdam gesteld, om nog op de loopende be
grooting 12 millioen te bezuinigen, noemt „het
Volk" misdadige krankzinnigheid.
Het is een verheugend en verfrisschend be
ten was, achtte Venetië zich gerechtigd om
nadere betrekkingen met de Noordelijke Re
publiek aan te knoopen. Reeds had den 23en
April 1609 de Staatsche gezant te Parijs met
zijn Venetiaanschen collega ernstig gespro
ken over de mogelijkheid van een verbond
ook met Venetië, zooals met Frankrijk en
Engeland. Spanje zou dit moeilijk ten kwade
hebben kunnen duiden, nu het de Vereenigde
Nederlanden voor den tijd van het Bestand
als „onafhankelijke mogendheid" had erkend.
In Augustus van dat jaar deelde Toscarini, de
gezant van Venetië te Parijs, hem mede, dat
zijn lastgever de noodzakelijkheid van een
verbond niet uizag, maar dat het den Doge
en de republiek wel aangenaam zou zijn, als
de Staten hun een gezant toezonden. Op aan
drang van Prins Maurits, die om militaire
en politieke redenen een toenadering tot
Venetië zeer begeerde, besloten de Staten in
September 1609 tot het zenden van een am
bassadeur aangewezen werd de schoonzoon
van Van Oldenbarneveldt, Jhr. Cornells van
der Mijle. Tot groote ergernis van Spaansche
en Pauselijke zijde werd hij met zeer veel on
derscheiding ontvangen, zelfs met al de eer
en onderscheiding, die aan ambassadeurs van
de allergrootste mogendheden bewezen werd.
Hiermee was zoowel aan Rome als aan
Weenen, Parijs, Londen en Madrid officieel
te kennen gegeven, dat van Venetiaansche
zijde de onafhankelijkheid van de Staten der
Vereenigde Nederlanden officieel erkend
werd. Den 14en November 1609 kwam Van
der Mijle te Venetië aan. Ondanks de plech
tige maar ook hartelijke ontvangst tot twee
maal toe door den Doge en den Senaat kon
er van een verbond niets komen, maar wel
voelde men alles voor vriendschappelijke be
trekkingen en wat den handel aangaat, van
wederzijdsche behandeling en volkomen vrij
heid. Bovendien werd besloten tot het zenden
van een afzonderlijken ambassadeur, opdat
het niet den indruk zou maken, dat men het
gezantschap naar den Haag op een koopje
zou willen doen, wat eenigszins het geval zou
lijken als men den gezant te Londen via den
Haag zond. Zoo werd de „nobile" Tomaso
Contarini als ambassadeur naar den Haag
aangewezen. Men deelde aan de vreemde ho
ven het zenden van den gezant mede, maar
onder restrictie, dat Venetië niet dacht aan
het sluiten van een verbond. Men wilde alle
reden tot misnoegdheid bij de vrienden van
Spanje wegnemen. Hem werd ook gelast zeer
1) Vgl. Relazioni Veneziane, 's-Gravenhage
1909, blz. 3.
2) Men bedenke, dat in dien tijd bijv. Zuid-
Beveland alleen reeds uit 2 eilanden bestond,
dat van Wolf aartsdijk en dat van Goes.
zich te bevrijden van het water, dat door de
regens, door de rivieren als anderszins zich
verzamelt in het land, dat buitengewoon laag
gelegen is, zonder de niet minder bewonde
renswaardige als eigenaardige inspanning der
bewoners, die, doordat ze overal een groote
menigte kanalen, groote en kleine, hebben
gegraven, onverschillig welk stuk land droog
maken, hoe laag en moerassig het ook is,
door eerst het water te brengen in de kleine
kanalen, van welke zij door middel van
windmolens het water omhoog brengen in de
grootere kanalen en vervolgens door ver
schillende wijzen van overbrenging, gelegen
in de kustwerken, die het land verdedigen,
loozen zij deze kanalen zelf in zee door een
sluizenstelsel. Deze kanalen zijn merkwaardi
gerwijze dienstbaar tevens gemaakt aan de
gewone scheepvaart van stad tot stad door
het geheele land, dat behalve het nut van het
droogleggen een nog veel grooter voordeel
heeft door de gemakkelijkheid van verkeer en
van handel.
H. G. VAN GROL.