din! 500 300 25 CHIEF WHIP UN ,Nög iemand Keert genoten van de beste sigaret voor ieders gezondheid b '^SmzA :au eerste blad virginia MAN ZATERDAG 20 FEBRUARI No. 43e 70e Jaargang 1932 larszending IFFERS T KORTING ns. uw firma f. VAN Of VELDE Ir., Walstras! 58-60, Vlissinsen. ïelei. 10. Postrekening 66287 Verschijnt dagelijks, uitgezonderd op Zondag en algemeen erkende Christelijke feestdagen Het Stedelijk Museum en de Gilden. STADS- EN PROVINCIENIEUWS ERDAG 20 FEBRUARI 'FFIE- en HJZEN ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. ct. VLISSINGSCHE COURANT I ABONNEMENTSPRIJS Voor Vlissingen en de gemeenten op Walcheren /2.20 per 3 maanden. I franco door het geheele rijk 1 2.50. Voor België, Duitschland en Frankrijk 13.80. Voor de ove- I ,jge landen bij wekelijksche verzending 3.80, met Zondagsblad 4.75. Afzonderlijke nrs. 5 ct ADVERTENTIEPRIJS Van 1—5 regels 1.25iedere regel meer 25 cent Bij abonnement speciale prijzen. Reclames 50 ct p. regel.Kleine advertenties betreftendeHuur en Verhuur,Koop en Verkcop, Dienstaanbiedinger en-Aanvragen van 1- f repels 75 ct, iedere regel meer 15ct ne abonné's in 't bezit eenei I p0|is, zijn GRATIS verze kerd legen ongelukken voor gulden bij levens lange ongeschikt heid tot werken. gulden bij dood door een ongeluk. gulden bij verlies van een hand, voet ol oog. gulden bij verlies van een duim gulden bii verlies van een wijsvinger gulden bij verlies van eiken anderen vinger I AANGESLOTEN BIJ HET BUREAU VOOR PUBLICITEITSWAARDE, INGESTELD DOOR DE VEREENIGING „DE NEDERLANDSCHE DAGBLADPERS" Dit nummer bestaat uit vier bladen vin. Een „metselaarsgildehuis"dat geen gildenhuis blijkt. - Begrafenis penningen van het metselaarsgilde van 1641. - Ook gildepenningen van het timmermansgilde van 1627. Koperen penningbus uit de I7e eeuw van het metselaarsgilde. Verguld zilveren bekerkelk van het scheepstimmerliedengilde van 1644. wij dat de timmerlieden in het I schuttershof van de Kolveniers by'een kwa- Imen, de metselaars vergaderden in „de I schutterie van de voetboghe", dus van de I Kruisboog of van St. Joris. In een vorig ar- I tikel (zie Vïiss. Courant" 30 Januari jl.) I zagen we reeds, dat deze was tusschen I Nieuwendijk en Nieuwstraat en dat sinds 11735 de Luthersche kerk op haar erve is op- I gericht. Reeds in 1626 gebruiken ztf daar den I gildemaaltijd. vroeger hoogstwaarschijnlijk leveneens, maar het oudste rekeningenboek jint met dat jaar. De vergaderingen van j dagelijksch bestuur hadden ook wel in I andere herbergen plaats, zoo bijv. vind ik I voor dat zelfde jaar „Noch betaelt aen den I waert in den Biecorff" of „aen de waerdinne in de clockhenne", maar de waard Jochem I Dane „in de schutterie van den voetboge" is I toch wel het meest begunstigd. Deze laatste I waard wordt meestal betiteld met „concher- I ge", dus ons concierge, hij was uit den aard meer zetbaas. Een enkele maal komt |ook voor de „concherge in de schutterie van Edelen Hantboghe", welk schuttershof ik look in mijn tevoren genoemd artikel heb ge- I noemd. Een andere kwestie, die ik nu tevens kan oplossen is dezein de „Voorloopige. lijst der I Nederl. Monumenten van Geschiedenis en I Kunst", Dl. VI, opgemaakt door de Afd. A der I Rijkscommissie voor Monumentenzorg, staat blz. 258 „Metselaarsgildehuis (1662), Mo- I lênstraat", met de beschrijving ervan. Het I huis is intusschen afgebrand en de gevelsteen horribile dictu terechtgekomen in het r vroegere gebouw der' Sociëteit Unitas, dat in t bezit is der Loge de verklaring hiervan I is, dat het bedoelde „Metselaarsgildehuis" later eigendom der Loge geworden is. De gevelsteen, die eerst in bruikleen is gegeven het Stedelijk Museum, is later weer op- I gehaald om in het Logepand op den Boule- I vard geplaatst te worden. Zeker intusschen ls, dat het zgn. Metselaarsgildehuis nooit gildehuis geweest is. Was dat immers wel het geweest, dan zou öf de koop verant- I woord moeten zijn in de rekeningen van dat ir, óf, als het een schenking was geweest, n hadden de vergaderingen, zeker die ver- gaderingen waarop de maaltijd volgde, in dat I gildehuis plaats gehad. Intusschen is nóch het een nóch het ander te vinden. Maar wel ls zeker, dat in 1662/1663 en ook in 1663/1664 en volgende jaren voor de vertering in de vergaderingen van het gilde betaald werd aan den „concherge van den Ed. Hantboghe". Ten overvloede deel ik hier nog de respec tieve eigenaars mede van het genoemde pand vóór 1808 Geeraerü den Broeder, Jan Allaerfc, Chrlstiaen van den Busse, Jannetje van den Busse, wed. Cap. Matthijs Pruijst, enz. x) Wanneer nu bijv. de eerste eigenaar het pand verhuurd had aan het gilde voor vergaderingen als anderszins, had die huur ta de rekeningen moeten voorkomen. Eenig verband tusschen dit pand en het Met selaarsgilde heb ik niet kunnen vinden en zal hoogstwaarschijnlijk niet bestaan heb- ten, omdat wij juist voor die jaren goed gedocumenteerd zijn, zij het dan ook dat de notulen ontbreken. In de rekening van het jaar, loopende van 12 Juli 1639 tot 3 November 1640 komt deze interessante post voor„Noch betaelt voort van den pennynck daer de andere i frdten naer gegooten worden die in de be- F*vinge aen <je gildebroeders zullen wtgedeelt I berden de somme van 1 xm sc. 4 g." j ƒ10.—). in die van het volgend jaar (3 Nov. 164013 Nov. 1641) correspondeert hier- de volgende post: „Noch betaelt aen p Maerten Marinissen 2) voort gieten van dertich coopere pennyngen die in de begravinge aen 1 gildebroeders zullen werden wtgedeelt de *°mme van IV XVHI sc. volgens de reke- bynge dus hier de zelve IV XVIII sc." /30.-). We hebben reeds vroeger gezien, dat het eh gildebroeders uitdrukkelijk was voorge schreven op begrafenissen van een mede- roeder in persoon te verschijnen. Nu moes- deze penningen dienen als controlemid- De loop van zaken was aldusDe van het gilde of de bode bracht bij het overlijden van een lid van het gilde aan ieder der broeders een penning, die aan hem weer moest worden teruggegeven „voor het lyckhuys"verboden was het een penning van een ander in te leveren, want dan zou van hem dezelfde boete geheven worden als van den nalatigen deserteur. Dat we zoo de zaak moeten voorstellen, blijkt wel uit een besluit dat in 1678 door het timmermansgilde te Zierikzee werd geno men s), en dat we voor het Vlissingsche met selaarsgilde ook kunnen aannemen. Als we de notulen van het metselaarsgilde van 1639 hadden, zouden we dit kunnen staven. Al weten we den naam van den geel- gieter, die van den graveur wordt helaas niet genoemd. Echter schrijft Mej. M. G. de Man 4) deze penning met zekerheid toe aan Johannes Looff, stempelsnijder en graveur te Middelburg. „De uitvoerig geteekende flcsch onder een fraaie kroon, met koorden en kwasten versierd, zooals Looff die ook heeft aangebracht op den 50-jarigen huwelijkspen ning van Hans van Loon, de mooie letters van het omschrift, de juist geteekende figu ren, maar bovenal de krullen aan de letters D, A, N en R, waar deze als begin- of eind letters van een woord voorkomen en als monogram moeten worden aangezien, zijn de stellige bewijzen, dat de stempel door Looff is gesneden. De gemeente-archivaris van Vlissingen heeft echter in de gildeboeken niets omtrent den vervaardiger van dit fraaie stuk kunnen ontdekken." Nu is het mogelijk, dat vóór deze koperen penningen eenvoudiger tinnen werden gebruikt, zooals althans het geval was in Middelburg 5), maar we weten het niet. Wel zijn exemplaren van de in de rekening verantwoorde begrafenispenningen in bezit van het Museum. De voorzijde vertoont de Vlissingsche flesch onder een met kwasten voorziene kroon met het randschriftDe Heer Jacob Schot, Overdeecken. Aan de keer zijde ziet men een groot pasloodbord, waar boven een hamer, houweel en loodgieters plethamer. Daaronder een steenhouwersha mer en N°. en 1639. Het randschrift luidt Aensien doet Ghedinken. We zien dus, dat deze controlepenningen ook genummerd waren, zoodat dadelijk na te gaan was, wie op het appèl ontbrak. Dat de overdeken toentertijd Mr. Jacob Schot was. blijkt ook uit de rekening, daar hij aanwezig was bij het afhooren ervan. We zagen reeds, dat degeen, die de begra fenis niet bijwoonde, beboet werd met 2 schellingen. Zij die niet van zins waren even tueel opgelegde boeten te betalen, mochten hun bedrijf niet meer uitoefenen. In 1640 werd dit in zoover nog eens aangedikt door de aanvulling, dat wie in gebreke bleef aan zijn geldelijke verplichtingen te voldoen, zijn ge reedschap moest inleveren aan ,,'sHeeren dienaars", dus aan de helpers van den schout, overeenkomende met onze politie macht. In de rekeningboeken van het timmer mansgilde vinden we over het jaar 1653/1654 dezen post „Noch betaelt voor twintich nieuwe pen ningen 1 inderdaad zijn dat „nieuwe", want in de rekening, loopende van 10 Mei 1626/8 Mei 1627 vinden we„Noch betaelt voor tseventich coperen penningen a 1 sc. Ill sc.". Wie de graveur is, weten we niet. Waar de penningen slechts 1 schelling per stuk kosten, is het duidelijk, dat deze prijs alleen bedoeld is voor het gieten vol gens een van te voren gegraveerde stempel, zooals we dat ook zagen bij de penningen van het metselaarsgilde, jammer is echter, dat we niet kunnen nagaan wie de graveur of stempelsnijder is. Dat wil zeggen, onom- stootelijk vast staat het niet. Maar ook van deze penning vindt Mej. M. G. de Man, dat het waarschijnlijk is, dat Johannes Looff hem heeft gesneden. Ook hier is de flesch van goeden vorm en van koorden en kwasten om geven. Het zou dan een jeugdwerk van Looff geweest zijn. Voor de penningen van 1654 is dezelfde stempel gebruikt als voor die van 1627 Johannes Looff is in 1651 overleden. In een mijner vorige artikelen vermeldde ik, dat tot de bezittingen van het metselaars- UITGANG /j/jjJf 'J M gilde ook behoorde een koperen bus voor het bewaren van de gildepenningen. (Zie No. V „Vliss. Courant" 23 Januari jl;>. Deze koperen bus uit de 17e eeuw behoort ook nog steeds aan het Museum, evenals verschillende pen ningen, zoowel van het timmermansgilde als van het metselaarsgilde. Reeds vroeger roerde ik even aan, dat we nog twee verguld zilveren gildebekers had den, en wel respectievelijk van het Gilde der Scheepstimmerlieden en van het Goud- smedengilde. Die der scheepstimmerlieden is helaas zon der voet of deksel, dus slechts de kelk is over. Deze is voorzien van het volgend rand schrift Eere sij hem die daer bouwt Alderley schepen vermaert Daer het volck sich in betrouwt En de groote zee bevaert Die van verren vreemde stranden Brengen alles naer ons wensch Groote schatten in de landen En gherief voor yeder mensch. Dit vers, in 17de eeuwsche schrijfletter ge graveerd, dateert reeds den bekerboven dien bevinden zich er vier geslachtswapens op. Het eene is zeer duidelijk van de familie Van Goch, het onderschrift luidt: QUIS SICUT DEUS (dl. Wie (is) evenals God 1644. Dit zal vermoedelijk het wapen van den overdeken zijn geweest en wel dat van Mr. Michiel van Goch, die schepen was in de jaren 1637, 1638 en 1639 en raad in 1633, ter wijl hij de functie van pensionaris bekleedde in 1667 tegelijk met die van Raad, en stierf in 1668. Het jaar 1644 wijst er op, dat het niet Mr. Johan van Goch kan zjjn, die eerst poorter werd den 13 A.ug. 1646 en geboortig was van „Weert in Braband". Wel waren Mr. Johan en Mr. Michiel en Mr. Adriaan van Goch, de burgemeester, na aan elkaar verwant (den laatste hebben we reeds ont moet als overdeken van het Metselaarsgilde), want bij geboorte van kinderen van Johan van Goch verschijnt als getuige in 1666, Mi chiel en in 1668 Adriaen van Goch. De andere wapens zijn even zoovele puzzles. Twee komen veel met elkander overeen, zij hebben boven het helmteeken twee gekruiste doodsbeenderenin het schild vertoont het eene de letters H. en B. aan weerszijden van een figuur, dat op een baak of boei lijkt met één vlaggetjehet onderschrift luidt „Hout u gemeên". Het andere wapen vertoont on geveer hetzelfde figuur, echter met twee vlaggetjes, geflankeerd door de letters S. en B. met onderschrift „Tousjours bien". Het vierde wapen ten slotte heeft een gevieren deeld schild, waarvan 2 kwartieren 3 klaver blaadjes vertoonen en de beide andere 2 ge kruiste kolven of speren misschiener onder gegraveerd staan de letters W. I. K. 't Is mij niet mogelijk geweest deze wapens en initialen te identificeeren. Of nu de S. B. en H. B. Bonnecroy's of Bechoute's voorstellen is niet na fce gaan, evenmin of ze, 't zij Bag- gaert, van den Busstfie, Busschop, Buysson, Bout of Van der Beke representeeren, 't zij Boers, Bisschop, Boogaert't zijn alle fa- milie's die hier in de eerste helft der 17e eeuw wonen. Uit mijn talrijke aanteekeningen noteer ik bijv.„Hendrick Bechoute Jz. van Nieupoorte varende man" is den 2en Februari 1613 ondertrouwd met „Mayken Reyns van Oostende, We. van Jan Sonderlync, sij wo nende op den Nieuwendyc". 't Klopt met de initialen H. B., ook met het devies„Hout u gemeen" men hield er van zinspreuken te hebben als woordspelingen op den naam, ook is het geen bezwaar, dat hij „varende" man was, want een „varende man" kan zich later ontpoppen als admiraal getuige De Ruyter maar ook als deken der scheeps timmerlieden, maar 't is alles te vaageen rekeningenboek van 't Gilde, waarachter iedere jaarrekening de gildebroeders en de dekens staan aangeteekend, zou de oplos sing kunnen geven, maar dit ontbreekt he laas. Van sommige der genoemde familie's is het wapen bekend, maar komt niet overeen met de op den beker afgebeelde wapens. En dus blijven we, wat dat betreft, in het duister tasten. Belangrijker is trouwens na te gaan, hoe hier het ambacht der scheepstim merlieden kon bloeien, dat zullen we in een volgend artikel zien. H. G. VAN GROL, Archivaris. Volgens de Legger van Eigendommen in de stad Vlissingen (Inv. Lasonder No. 750, fol. 289 1°) 2) Hij is waarschijnlijk een broer van Gie ter Marinissen, die in een schrijven van Baljuw, Burg. en Schepenen van 19 Febr. 1643 genoemd wordt. Het is een scherpe berisping aan den onbekenden geadresseerde, omdat deze zijn stem niet gegeven heeft aan Pieter Marinissen, ondanks de recommandatie van de 3 burgemeesters om hem te benoemen tot „essayeur van de munte", „gelastende U Ed. andermael aen den voornoemden P. M. tot de voorsz. bedieninge U Es. stemme te geven." (Inv. O. A. no. 294, blz. 41). 3) vgl. Jaarboek v/h. Koninklijk Ned. Gen. voor Munt- en Penningkunde, Dl. XVIII1931, blz. 35. 4) Vgl. M. G. A. de Man, Het Leven en Werken van Johannes Looff. Middelburg 1925, blz. 57. 5) Vgl. ibidem 10e Jaarg. (1902) M. de Man, Iets over de penningen van het Lucasgilde te Middelburg. Het abattoir te Vlissingen. Het thans voor het gebruik te openen Openbaar Slachthuis te Vlissingen is, zooals voldoende bekend zal zijn, een Coöperatieve instelling van de Slagerspatroonsvereeniging te Vlissingen en Souburg, wel met zeer nau we banden aan het gemeentebestuur van Vlissingen verbonden, doch niet zooals meestal het geval is een zuiver gemeente lijke instelling of overheidsbedrijf. Dit is dan ook de oorzaak, dat de bouw van het nieuwe abattoir te Vlissingen niet door het bureau van gemeentewerken werd uitgevoerd, doch door het architectenbureau van F. G. C. Rothuizen te Goes en Ir. A. Rothuizen te Middelburg, waarvan eerstge noemde meer in het bijzonder als adviseur optrad, terwijl de heer C. van Baak, direc teur van het abattoir te Goes, speciaal advi seur was op het gebied van installatie en bedrijfsexploitatie. Aan den heer Iz. B. van Verre te Vlissingen, werd het dagelijksch toezicht op den bouw en installatie toever trouwd. Reeds in het voorjaar van 1929 werden de eerste plannen gemaakt, en hoewel meerdere veranderingen zijn aangebracht, is, in groote trekken, de inrichting slechts weinig gewij zigd, na heel veel en zeer lange onderhande lingen met het rijk omtrent den grond en 'met de gemeente Vlissingen omtrent den bouw. Na het afwachten van de vereischte

Krantenbank Zeeland

Vlissingse Courant | 1932 | | pagina 1